ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ2339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-528380-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door met personenauto op slachtoffer in te rijden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van poging tot moord. De verdachte zou op 27 oktober 2008 in Amsterdam met opzet en met voorbedachten rade het slachtoffer, [slachtoffer], met zijn auto hebben aangereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen technisch onderzoek was verricht naar de auto van de verdachte, die inmiddels was vernietigd. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk met zijn auto heeft aangereden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en het slachtoffer zelf, die allemaal bevestigden dat de verdachte met hoge snelheid op het slachtoffer was ingereden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte handelde met voorbedachte rade, aangezien hij met een draaiende motor voor het café had staan wachten waar het slachtoffer zich bevond.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en ontzegde hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die als gevolg van de aanrijding letsel had opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer een lange gevangenisstraf rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528380-08 (PROMIS)
Datum uitspraak: 9 juli 2009
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Havenstraat” te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 februari 2009, 15 mei 2009 en 25 juni 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. J.J.I. de Jong en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.G. Koopman en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting van 15 mei 2009 is gewijzigd. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 27 oktober 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met hoge snelheid, althans met meer dan geringe snelheid en/of met hoog toerental en/of piepende banden met een (personen)auto op voornoemde [slachtoffer] is ingereden en vervolgens tegen die [slachtoffer] is aangereden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 27 oktober 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een (dubbele) beenbreuk van het (rechter)onderbeen, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg en met hoge snelheid, althans met meer dan geringe snelheid en/of een hoog toerental en/of piepende banden met een (personen)auto tegen voornoemde [slachtoffer] aan te rijden.
2. Voorvragen
2.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
2.2.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - hier kort en zakelijk en in zijn pleitnotities uitgebreid weergegeven - aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte nu de verdediging ernstig in haar belangen is geschaad omdat er geen technisch onderzoek is geweest naar de auto, merk Rover en kenteken [kenteken] (hierna ook “de Rover”), waarmee op [slachtoffer] (hierna: “[slachtoffer]”) zou zijn ingereden. De waarheidsvinding is ernstig belemmerd omdat de verdediging middels de resultaten van dat onderzoek had kunnen aantonen dat er met de Rover van verdachte geen aanrijding heeft plaatsgevonden, aldus de raadsman. Dit onderzoek kan niet meer worden uitgevoerd omdat de Rover blijkens een proces-verbaal van bevindingen, inmiddels is vernietigd, aldus de raadsman.
2.2.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft - hier kort en zakelijk en in zijn requisitoir op schrift uitgebreid weergegeven - het standpunt ingenomen dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in haar vordering. Hij heeft hiertoe naar voren gebracht dat er voor de politie gedurende het onderzoek onvoldoende aanleiding was de auto te onderzoeken omdat er op dat moment drie belastende verklaringen tegen verdachte waren en verdachte zelf had verklaard ook ter plaatse te zijn geweest. De officier van justitie heeft verklaard dat er op dat moment voor had kunnen worden gekozen om ook technische onderzoek naar de auto te doen verrichten. De officier heeft in dit verband, met verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden 10 februari 2009 (LJN: BH2402) opgemerkt dat de officier van justitie is belast met de leiding over het opsporingsonderzoek, hij daarbij keuzes maakt en niet de verplichting heeft al hetgeen zich daarbij voordoet eigener beweging na te trekken. Voorts heeft de officier van justitie verklaard dat hij van de zaaksofficier van justitie heeft begrepen dat de raadsman pas enkele dagen voor de zitting van 15 mei 2009 voor het eerst in een telefoongesprek om onderzoek naar de auto heeft verzocht. Dit verzoek heeft de raadsman ter zitting van 15 mei 2009 nog eens herhaald. Van de verdediging had op een veel eerder moment iets mogen worden verwacht, nu verdachte zich al sinds 17 november 2008 voor dit feit in voorarrest bevindt. Toen het verzoek eenmaal kwam, bleek de auto al op 1 mei 2009 te zijn vernietigd, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat er geen sprake is geweest van een inbreuk van belangen, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, als gevolg waarvan er geen sprake meer is van een eerlijke behandeling van zijn zaak.
2.2.3. Het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de Rover zijn de volgende opsporingshandelingen verricht.
In het proces-verbaal van relaas van 18 november 2008 (bladzijden I tot en met VIII van het dossier) is vermeld als nader te verrichten onderzoek ‘- opsporen en technisch onderzoek Rover type 214 voorzien van kenteken [kenteken]’. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2009 (bladzijde 96 van het dossier) blijkt dat twee verbalisanten op 27 oktober 2008 zonder resultaat hebben gezocht naar een rode Rover 214 [nummer] die, blijkens de gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, op naam stond van [verdachte],. In de periode tussen 27 oktober 2008 en 17 november 2008 heeft een verbalisant enkele uren gezocht naar voornoemde Rover in de omgeving van de Admiraal de Ruijterweg. Hierna zijn abusievelijk geen opsporingshandelingen meer naar voornoemde Rover verricht, aldus vermeldt de verbalisant in voornoemd proces-verbaal.
Op 8 mei 2009 is door de officier van justitie aan verbalisant [verbalisant1] verzocht een onderzoek in te stellen naar de Rover voorzien van het kenteken [kenteken], zo blijkt uit het proces-verbaal van 11 mei 2009 (bladzijde 80 van het dossier). De verbalisant heeft vervolgens het kenteken in het kentekenregister voor de Rijksdienst voor het Wegverkeer opgevraagd en heeft toen geconstateerd dat de Rover op 1 mei 2009 was gesloopt.
Verdachte is op 17 november 2008 aangehouden en in verzekering gesteld. Hij is op 17 november 2008 en 18 november 2008 bij de politie gehoord. Vervolgens is verdachte op 19 november 2008 bij de rechter-commissaris gehoord. In deze verklaringen ontkent verdachte de beschuldigingen en spreekt hij niet over de Rover noch vermeld hij dat de Rover niet (meer) in zijn bezit zou zijn.
Verdachte had gedurende het strafrechtelijk onderzoek bijstand van een advocaat. Dat was in eerste instantie mr. S. Koster en vervolgens mr. H.G. Koopman. Uit het dossier blijkt dat de verdediging bij brief van 13 mei 2009 (in reactie op het proces-verbaal van 11 mei 2009) aan de officier van justitie heeft gevraagd om onderzoek naar de gang van zaken ten aanzien van de sloop van de Rover. Dat verzoek heeft de raadsman op de terechtzitting van 15 mei 2009 herhaald. In het dossier bevinden zich geen schriftelijke stukken waaruit blijkt dat de verdediging voorafgaand aan 11 mei 2009 om onderzoek naar de Rover, dan wel naar resultaten van dat onderzoek heeft gevraagd. Pas op de terechtzitting van 25 juni 2009 heeft de verdediging voor het eerst het standpunt ingenomen dat onderzoek naar de Rover had kunnen aantonen dat aangever en getuige [getuige1] onbetrouwbaar hebben verklaard.
Het Gerechtshof te Leeuwarden (LJN: BH2402) heeft in zijn arrest van 10 februari 2009 overwogen dat de officier van justitie is belast met de leiding over het opsporingsonderzoek en dat hij/zij daarbij keuzes maakt. De officier van justitie heeft niet de verplichting al hetgeen zich daarbij voordoet eigener beweging na te trekken, aldus het Hof.
Uit het voorgaande blijkt dat de politie abusievelijk geen nader onderzoek heeft verricht naar de Rover. De rechtbank ziet in dat kader evenwel geen aanleiding om aan te nemen dat de politie daarmee het onderzoek doelbewust heeft willen frustreren dan wel actief fouten in het opsporingsonderzoek heeft gemaakt.
Bij aanvang van het onderzoek naar de beschuldigingen jegens verdachte waren er drie bij de politie afgelegde belastende verklaringen jegens verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het – gezien het in dat verband op de terechtzitting van 25 juni 2009 door de verdediging gestelde belang bij het onderzoek aan de Rover - op de weg van de verdediging had gelegen om de vinger aan de pols te houden voor wat betreft de voortgang c.q. de resultaten van het in het dossier daarnaar aangekondigde onderzoek. Het lag op de weg van de verdediging reeds in een vroeg stadium na aanvang van het onderzoek, de officier van justitie te vragen naar de onderzoeksresultaten. De rechtbank stelt vast dat de verdachte eerst enkele dagen voor de zitting van 15 mei 2009, zoals de officier van justitie ter terechtzitting heeft verklaard er op gewezen, dat zij in het kader van de waarheidsvinding onderzoek naar de auto van groot belang achtte.
Daarnaast had van verdachte in dat verband mogen worden verwacht dat hij bij de politie van meet af aan openheid van zaken had gegeven over de standplaats en de status van de auto, te meer nu hij zich ter zitting van 25 juni 2009 op het standpunt heeft gesteld dat de Rover 3, 4 of 5 dagen vóór het ongeval in beslag is genomen door de belastingdienst en de auto in die periode met een defect in de Schakelaarstraat achter Station Sloterdijk geparkeerd stond.
Hoewel het naar het oordeel van de rechtbank wenselijk zou zijn geweest dat onderzoek naar en aan de auto had plaatsgevonden, leidt het achterwege laten daarvan op grond van het voorgaande niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank zal de bewijsvraag moeten beantwoorden aan de hand van het dossier, zoals dat aan haar is voorgelegd.
Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman en acht de rechtbank het Openbaar Ministerie ontvankelijk in haar vervolging van verdachte.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primair telastegelegde:
op 27 oktober 2008 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met hoge snelheid en met hoog toerental en piepende banden met een personenauto op voornoemde [slachtoffer] is ingereden en vervolgens tegen die [slachtoffer] is aangereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich - hier en kort zakelijk weergegeven en nader uitgewerkt in zijn op schrift gestelde requisitoir - het standpunt ingenomen dat het onder 1 primair telastegelegde feit kan worden bewezenverklaard. De officier van justitie heeft onder meer de volgende bewijsmiddelen aangehaald: de aangifte van [slachtoffer], de getuigenverklaringen van de heer [getuige2] (hierna: “[getuige2]”), de heer [getuige1] (hierna: “[getuige1]”) en mevrouw [getuige3] (hierna: “[getuige3]”).
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - hier kort en zakelijk weergegeven en in zijn pleitnotities uitgebreid weergegeven - aangevoerd dat verdachte van het telastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verklaringen van getuige [getuige1] ter zake van het telefoonnummer eindigend op nummer 193 zijn onbetrouwbaar en worden weersproken door de printlijsten. Voorts is de getuige [slachtoffer] onbetrouwbaar, nu hij verschillend heeft verklaard over de locatie waar hij zou zijn aangereden. Voorts heeft de politie geen technisch onderzoek gedaan naar de locatie, de bandensporen en de voertuigen, de Rover en de VW Golf. Op grond van dit alles is de raadsman de mening toegedaan dat, ondanks de getuigenverklaringen, geen sprake is van bruikbaar en wettig bewijs en dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat zowel in het primair als het subsidiair telastegelegde de bestanddelen met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg niet kunnen worden bewezenverklaard. Als het telastegelegde al is gebeurd, dan is het in een opwelling gebeurd. De raadsman wijst hierbij op de verklaringen van getuigen [getuige3] en [getuige1] en aangever [slachtoffer].
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er geen wettige bewijsmiddelen zijn om tot de bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De beoordeling van de bewijsmiddelen.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen, zoals genoemd in de voetnoten 1 tot en met 7, zijn vervat en in het navolgende zijn uitgewerkt en de hierna opgenomen verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
In het proces-verbaal van 27 oktober 2008 hebben verbalisanten het volgende gerelateerd.
‘Ik, eerste verbalisant, ben in gesprek gegaan met het slachtoffer. Het slachtoffer gaf zich aan mij op te zijn [slachtoffer]. Het slachtoffer verklaarde mij, eerste verbalisant, het volgende: “(…) Ik zag dat de bestuurder van de auto [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) was en dat hij reed in een roodkleurige auto van het merk Rover en met het kenteken [kenteken].(…)”
Ik, tweede verbalisant, sprak een getuige aan die zich opgaf te zijn [getuige3]. Deze vrouw verklaarde mij dat ze een auto aan hoorde komen rijden met piepende banden, dat ze vervolgens keek in de richting van waar het geluid kwam, dat ze een man zag liggen en dat ze een rode auto met het kenteken [kenteken] met piepende banden zag en hoorde wegrijden.’i
In het proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2008 heeft verbalisant [verbalisant2] gerelateerd dat in het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer is vermeld dat het kenteken [kenteken] is afgegeven voor een personenauto.
Merk : Rover 214 [nummer]
Kleur : Rood
Kenteken : [kenteken]
Dit motorvoertuig staat op naam van:
Naam : [verdachte]
Voornamen : [voornamen]. ii
Aangever [slachtoffer] heeft op 6 november 2008 het volgende verklaard. ‘Ik wil aangifte doen tegen een Egyptische man die ik ken als [voornaam verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Hij heeft mij opzettelijk met zijn auto aangereden. Ik zag hem achter het stuur zitten. Dat was op 27 oktober 2008. Ik bevond mij die avond in het café [cafe] (de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). Ik zag [voornaam verdachte] het café binnenkomen. Hij keek me alleen maar aan. Ik zag dat hij het café weer uitliep. Ik zag dat [voornaam verdachte] verderop stond. [voornaam verdachte] stond ongeveer 25/30 meter achter de auto van [persoon2] geparkeerd. Ik zag dat hij bij een auto stond, het was een oranje/rode auto. In de auto zat niemand.
Ik ben weggelopen in de richting van de Adelaarsweg. Achter mij hoorde ik het geluid van een startende motor van een auto. Na ongeveer 20 meter wilde ik de weg oversteken. Op het moment van oversteken, hoorde ik piepende banden. Ik herkende dit geluid als zijnde afkomstig van een auto die hard rijdt. Ik keek naar de richting waar dit geluid vandaan kwam. Ik zag dezelfde auto waar ik [voornaam verdachte] even daarvoor bij zag staan in mijn richting komen rijden. De auto had geen verlichting aan. Ik hoorde een hoog toerental van deze auto afkomen. Ik schrok en wist niet of ik moest hollen naar de overkant en terug moest lopen. Toen de auto vlak bij mij was, zag ik dat [voornaam verdachte] in de auto reed. Ik zag dat de auto naar links stuurde en op mij af kwam rijden. Het volgende ogenblik had de auto mij geraakt en lag ik op de grond. De auto heeft mij geraakt met zijn linkervoorzijde. Als de auto was doorgereden, was hij tegen de geparkeerde auto gereden. [voornaam verdachte] kon mij dus niet overrijden omdat hij dan tegen die geparkeerde auto zou rijden’.iii
Getuige [getuige1] heeft op 30 oktober 2008 een verklaring afgelegd die het volgende inhoudt.
‘Op 27 oktober 2008 kwam ik aan op de Sperwerlaan (de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). Ik zag dat [voornaam verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) er al was. Hij stond tegenover het café [cafe] (de rechtbank begrijpt: [cafe]) dubbel geparkeerd. Ik zag dat [voornaam verdachte] achter het stuur en alleen in de auto zat. Ik ben na het parkeren van mijn auto naar [voornaam verdachte] toegelopen en heb korte tijd met hem staan praten door het portierraam. De motor van [voornaam verdachte] zijn auto liep gewoon door. [voornaam verdachte] vertelde mij dat hij niet het café is ingegaan, omdat er iemand binnen zat waarmee hij problemen heeft.
Ik hoorde [voornaam verdachte] tegen mij zeggen: “Oke, ik ga parkeren”. Op het moment dat ik terugliep naar mijn auto, zag ik [voornaam slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer]) voor de deur van het café staan. Hij liep weg over het trottoir weg, richting de brug.
Ineens hoorde ik achter mij dat iemand hard gas gaf. Dat kwam uit de richting waar [voornaam verdachte] met zijn auto stond. Ik zag dat [voornaam verdachte] met grote snelheid in de richting van de brug wegreed. Ik zag dat [voornaam verdachte] linksaf sloeg, precies daar waar [voornaam slachtoffer] net de straat overstak. Ik zag dat [voornaam verdachte] de bocht naar links maakte en [voornaam slachtoffer] aanreed. Ik hoorde [voornaam slachtoffer] schreeuwen en zag hem kort daarna op de straat liggen. Ik zag dat [voornaam verdachte] met zijn auto hard, met onverminderde snelheid, doorreed naar het eind van de straat. Ik zag dus dat [voornaam verdachte] daar op die hoek [voornaam slachtoffer] opzettelijk aanreed. [voornaam verdachte] stopte niet eens toen hij [voornaam slachtoffer] aanreed, hij reed gewoon heel snel door. [voornaam verdachte] had gewoon vrij zicht daar en deed het gewoon expres.
[voornaam verdachte] had tijdens ons gesprek meer als normale interesse voor het café. Het viel mij namelijk op dat hij constant naar de deur van het café zat te kijken.
Ik had het idee dat [voornaam verdachte] mij snel wilde lozen’.iv
Getuige [getuige3] heeft op 6 november 2008 het volgende verklaard. ‘U heeft met mij telefonisch contact opgenomen, omdat ik getuige ben geweest van een aanrijding waarbij een man is aangereden. Ik bevond mij (de rechtbank begrijpt: op 27 oktober 2008) op de kruising van de Sperwerlaan en het Kraaienplein (de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). Ik hoorde piepende banden en toen direct daarop een klap. Ook zag ik rook bij die auto en rook ik de lucht van verbrand rubber. Vanaf de Sperwerlaan is de auto direct linksaf de Adelaarsweg op gescheurd. Ik heb het heel goed kunnen zien, ik stond er bijna naast. Ik stond er maar anderhalve meter vandaan. Door de klap rolde hij over straat en kwam toen half op de stoep terecht. Die auto is helemaal niet gestopt, hij reed in volle vaart door. Het was een rode auto’.v
Getuige [getuige2] heeft op 29 januari 2009 het volgende verklaard. ‘Op 27 oktober 2008 (de rechtbank begrijpt: te Amsterdam) kwam [voornaam slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer]) wat drinken. Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) de toegangsdeur opende, [voornaam slachtoffer] zag en direct weer wegging. Ik wilde geen ruzie in mijn café. Ik heb [voornaam slachtoffer] gevraagd even te willen wachten toen [verdachte] het café had verlaten. Dit was om geen ruzie op straat te krijgen voor mijn café. Daarna moest [voornaam slachtoffer] van mij weg’.vi
Uit de letselverklaring van slachtoffer [slachtoffer] blijkt dat hij als gevolg van de aanrijding letsel heeft opgelopen, te weten schaafwonden aan het rechter scheenbeen en een breuk van beide botten in het linker onderbeen.vii
Ter terechtzitting van 25 juni 2009 heeft verdachte onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘U houdt mij voor dat ik op 17 november 2008 bij de politie heb verklaard dat ik op een maandag ongeveer 2 weken geleden het slachtoffer [slachtoffer] bij café [café] ben tegengekomen. Ik zeg u nu dat ik niet 2 weken, maar 3 weken daarvoor (de rechtbank begrijpt: 27 oktober 2008) bedoelde’.
4.4. Bespreking van verweren
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [getuige1] en aangever [slachtoffer].
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat het telefoonnummer van getuige [getuige1] niet is vermeld op de printlijst van de historische telefoongegevens van de telefoon met nummer [telefoonnummer] (bladzijde 88 van het dossier, met bijlagen), nog niet maakt dat de getuigenverklaring van [getuige1] onbetrouwbaar is. Het is - zoals ook door de officier van justitie is aangevoerd - mogelijk dat een printlijst geen gegevens bevat over gesprekken die hebben plaatsgevonden, nu printlijsten worden opgemaakt ten behoeve van de administratie van de provider en niet ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten.
De rechtbank ziet in de verklaringen van aangever [slachtoffer] over de plaats van de aanrijding geen essentiële verschillen die de rechtbank aanleiding geven zijn verklaring om die reden onbetrouwbaar te achten.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.
4.5. Bewijsoverweging met betrekking tot de voorbedachte rade
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De rechtbank leidt dit af uit de volgende omstandigheden.
Uit de verklaring van getuige [getuige1] blijkt dat verdachte in zijn auto met een draaiende motor voor het café, alwaar het slachtoffer [slachtoffer] zich bevond, heeft staan wachten en dat verdachte meer dan normale interesse voor het café had. Het viel hem op dat verdachte constant naar de deur van het café zat te kijken. Verdachte vertelde [getuige1] dat hij niet het café is ingegaan, omdat er iemand binnen zat waarmee hij problemen heeft.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard dat de auto van verdachte ongeveer 25/30 meter achter de auto van [getuige1], die recht voor het café stond, was geparkeerd. Het slachtoffer liep bij het café weg en wilde na ongeveer 20 meter de weg oversteken. Op dat moment hoorde hij gierende banden. Het slachtoffer zag de auto, waar verdachte in zat, op hem af komen rijden. Hij hoorde een hoog toerental. Hij zag dat, toen de auto dichtbij hem was, de auto naar links stuurde en op hem af kwam rijden. [getuige1] heeft verklaard dat verdachte met grote snelheid richting de brug reed, linksaf sloeg, precies daar waar het slachtoffer net de straat overstak. Getuige [getuige3] hoorde piepende banden en direct daarop een klap.
Uit deze bewijsmiddelen blijkt, zo oordeelt de rechtbank, dat verdachte zich, in de tijdspanne die heeft gelegen tussen het moment dat verdachte in een auto met draaiende motor voor het café stond en het moment van de aanrijding van het slachtoffer, heeft kunnen beraden op en rekenschap heeft kunnen geven van de gevolgen van zijn tevoren genomen besluit om het slachtoffer aan te rijden.
Voorts overweegt de rechtbank dat de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte kunnen worden beschouwd als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op het teweegbrengen van de dood bij het slachtoffer. Uit niets is gebleken, dan wel aannemelijk geworden dat verdachte zou hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwellling.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregel
7.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar, nu verdachte op onverantwoorde wijze met zijn auto heeft deelgenomen aan het verkeer. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering betreffende de materiële kosten van de benadeelde partij wordt toegewezen, waaronder ook de kosten die bij brief van 15 mei 2009 zijn toegevoegd, met uitzondering van de vordering betreffende de inkomstenderving. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de immateriële kosten wordt bepaald op € 8.000,- en dat verdachte de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering zal worden opgelegd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op het punt van de straftoemeting geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman – kort en zakelijk weergegeven en in zijn pleitnotities uitgebreid weergegeven - aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de verdediging de mening is toegedaan dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primaire als het subsidiaire feit. Vervolgens heeft de raadsman de posten op de vordering afzonderlijk besproken en hiertoe het volgende aangevoerd. De vordering van de inkomstenderving dient te worden afgewezen, nu het slachtoffer illegaal werk heeft verricht en tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Daarnaast is de vordering niet onderbouwd. Met betrekking tot de overige gevorderde materiële kosten heeft hij aangevoerd dat deze dienen te worden afgewezen dan wel niet eenvoudig van aard zijn. De vordering van de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en niet eenvoudig van aard, dan wel dient deze te worden geschat conform de letselverklaring op bladzijde 10 van het dossier.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer opgewacht door met zijn auto met draaiende motor bij het café post te vatten. Toen hij het slachtoffer weg zag lopen, is hij met zijn auto met grote snelheid op het slachtoffer afgereden en heeft hem vervolgens geraakt, als gevolg waarvan het slachtoffer op meerdere plaatsen zijn linkeronderbeen heeft gebroken en in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Verdacht heeft op het slachtoffer een aanslag gepleegd waarbij hij zijn auto als wapen heeft gebruikt. Deze aanslag, te weten een poging tot moord, is een zeer, zoniet het meest ernstige feit dat de mens kan overkomen. Het slachtoffer had dermate ernstig gewond kunnen raken dat hij had kunnen komen te overlijden.
Na deze aanrijding is verdachte hard doorgereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Verdachte heeft door aldus te handelen het slachtoffer veel leed toegebracht. Het letsel aan het been van het slachtoffer was zo ernstig dat hij langere tijd onder behandeling van het ziekenhuis is geweest en mogelijk nog is. Verder is het slachtoffer voor lange tijd aangewezen op fysiotherapie teneinde te revalideren. Uit de brief van de raadsman van de benadeelde partij van 15 mei 2009 blijkt dat het slachtoffer niet in staat is om te werken. Daarnaast is het voorstelbaar dat het slachtoffer nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen van het voorval zal ondervinden. Ook voor de getuigen die met de aanrijding zijn geconfronteerd, zal, zo leert de ervaring, het een schokkende ervaring zijn geweest. Uit het dossier leidt de rechtbank af, dat er tussen verdachte en het slachtoffer sprake is van een langdurig zakelijk conflict, dat in het verleden eerder heeft geleid tot een fysiek treffen waarbij verdachte thans met zijn auto het slachtoffer zwaar heeft willen treffen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit acht de rechtbank een gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 februari 2009 waaruit onder meer blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor zware mishandeling en mishandeling.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, nu het een zeer ernstig feit betreft en de rechtbank in de persoon van verdachte geen gronden aanwezig acht waardoor een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats zou zijn.
Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te noemen duur op zijn plaats, nu verdachte zijn auto op zeer onverantwoorde wijze heeft gebruikt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de materiële schade op een bedrag van € 8.429,51 (achtduizend en vierhonderdennegenentwintig euro en eenenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag behelst een vergoeding van alle door de raadsman van de benadeelde partij opgevoerde kosten zoals opgenomen in de brieven inzake de vordering van de benadeelde partij van 18 februari 2009 en 15 mei 2009, exclusief de vermelde inkomstenderving. De vordering van de materiële schade kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De vordering betreffende de inkomstenderving is niet van zo eenvoudige aan dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts waardeert de rechtbank de immateriële schade op een bedrag van € 8.000,- (achtduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank komt tot dit bedrag gelet op aard en de ernst van het letsel, zoals dat tot op heden is gebleken, de mate van geleden pijn, de duur van het herstel tot nu toe en de omstandigheid dat het slachtoffer door het ontstane letsel niet in staat is om te werken. De vordering van de immateriële schade kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voor het overige is de vordering van de immateriële schade niet van zo eenvoudige aan dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 2 jaar.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], toe tot een bedrag van
€ 16.429,51 (zestienduizend en vierhonderdennegenentwintig euro en eenenvijftig cent), zijnde een bedrag ter hoogte van € 8.429,51 aan materiële schade en een bedrag ter hoogte van € 8.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer], voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen de som van € 16.429,51 (zestienduizend en vierhonderdennegenentwintig euro en eenenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 117 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. S. Ju en B. van Berge Henegouwen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2009.
i Een proces-verbaal met nummer 2008300771-1 van 27 oktober 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar2], beiden adspirant agent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaringen van verbalisanten (doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 2).
ii Een proces-verbaal met nummer 2008300771-1 van 13 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant2], hoofdagent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde bladzijden 32 tot en met 33).
iii Een proces-verbaal met nummer 2008300771 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar3] en [opsporingsambtenaar4], respectievelijk brigadier-rechercheur en hoofdagent-rechercheur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] (doorgenummerde bladzijden 12 tot en met 14).
iv Een proces-verbaal met nummer 2008300771-2 van 30 oktober 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar5], brigadier van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van [getuige1] (doorgenummerde bladzijden 20 tot en met 23).
v Een proces-verbaal met nummer 2008300771-5 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbal[verbalisant2], hoofdagent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van [getuige3] (doorgenummerde bladzijden 39 tot en met 41).
vi Een proces-verbaal met nummer 2008300771-13 van 29 januari 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant1] en [opsporingsambtenaar6], respectievelijk brigadier en hoofdagent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van [getuige2] (doorgenummerde bladzijden 72 tot en met 75).
vii Een geschrift van 27 oktober 2008, inhoudende de omschrijving van het letsel door [persoon1] van het Boven IJ-ziekenhuis.
13/528380-08
[verdachte]
Promis