zaaknummer: AWB 08/2002 WAV
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam] een BV, eiseres,
gemachtigde: mr. G.A. van Gorcom, advocaat te Utrecht,
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder.
Bij besluit van 13 juli 2006 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 70.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en artikel 15, tweede lid, van de Wav. Hiertegen heeft eiseres op 4 augustus 2006 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 16 januari 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft op 25 februari 2008 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het voormelde besluit van verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Eiseres is aldaar verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. In het door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 9 augustus 2005 is het volgende gerelateerd.
Op 21 april 2005 werd het pand van eiseres [straat+huisnummer] te Amsterdam bezocht door inspecteurs van de Arbeidsinspectie tijdens een controle in het kader van de Wav. Zij troffen daar zes personen aan die werkzaamheden verrichten, bestaande uit diverse verbouwings- en schoonmaakwerkzaamheden. Deze personen waren zes vreemdelingen:
[namen]. Zij zagen dat de handen van de vreemdelingen bevuild waren met verfresten. Vreemdeling 6 had een kwast in zijn hand. In diverse ruimten zagen zij werkkleding liggen, waarop verfresten zaten. Uit verder onderzoek kwam naar voren dat op de genoemde locatie ook de hierna genoemde vreemdelingen arbeid hadden verricht, bestaande uit diverse verbouwings- en schoonmaakwerkzaamheden. Die vreemdelingen betroffen: [namen] de vreemdelingen 7 tot en met 10.
Volgens het boeterapport waren de vreemdelingen formeel in dienst van een [naam] VOF 1, gevestigd te Amsterdam en waren bij eiseres werkzaam in april 2005. De vreemdelingen 3 en 7 zijn vennoten van [naam] VOF 2. [naam] De wettelijk vertegenwoordiger van eiseres heeft tijdens het verhoor van dinsdag 28 juni 2005 kopieën overgelegd van de identiteitsdocumenten van de vreemdelingen 7 tot en met 10. Van de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5 zijn geen kopieën overgelegd door eiseres. Alle bovengenoemde personen bleken vreemdeling te zijn in de zin van artikel 1, onder c, van de Wav, op wie de uitzonderingsbepalingen niet van toepassing zijn. Zij hebben allen de Bulgaarse nationaliteit, met uitzondering van vreemdeling 1, die de Poolse nationaliteit heeft. Eiseres bleek niet te beschikken over een tewerkstellingsvergunning (twv) voor de vreemdelingen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder twv.
2.3. Ingevolge artikel 3 van de Wav is het verbod in artikel 2 niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, voor zover deze vreemdeling arbeid verricht als zelfstandige.
2.4. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wav draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht (hierna: de WID), van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wav stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie.
2.5. Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt als beboetbaar feit aangemerkt het niet naleven van artikel 2 en artikel 15 van de Wav.
2.6. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Wav - voor zover hier van belang - is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,--.
2.7. In artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de Beleidsregels), is bepaald dat bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt worden gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de “Tarieflijst boete normbedragen bestuurlijke boete Wav” (hierna: de Tarieflijst). In de tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,-- en voor overtreding van artikel 15, eerste lid, € 1.500,--, per persoon per beboetbaar feit.
3. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd van € 70.000,-- en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Op 21 april 2005 werd het pand van eiseres [adres] bezocht door verweerder in verband met een controle in het kader van de Wav. Tijdens die controle bleek dat eiseres blijkens feiten en omstandigheden acht personen arbeid liet verrichtten, bestaande uit diverse verbouwings- en schoonmaakwerkzaamheden. Ten aanzien van drie personen bleek dit uit feiten en omstandigheden na administratief onderzoek. De 8 personen betroffen [namen] 8 vreemdelingenm allen van Bulgaarse nationaliteit, met uitzondering van 1 vreemdeling van een andere nationaliteit en allen vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiseres noch VOF 1 beschikten over een tewerkstellingsvergunning (twv) voor de personen, terwijl dit wel noodzakelijk was. Derhalve zijn acht overtredingen geconstateerd van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
Daarnaast is gebleken dat eiseres heeft verzuimd de identiteit van de vreemdelingen genoemd onder 1 t/m 4 vast te stellen en een afschrift van een identiteitsdocument in haar administratie op te nemen. Derhalve werden tevens vier overtredingen van artikel 15, tweede lid, van de Wav geconstateerd.
De vreemdelingen hebben arbeid verricht in de zin van de Wav. De vreemdelingen onder 1 t/m 5 zijn in het pand aangetroffen, waar zij blijkens feiten en omstandigheden verbouwing- en schoonmaakwerkzaamheden verrichten. Ze hadden met verfresten bevuilde handen en vreemdeling 5 had een kwast in de hand. Vreemdeling 1 verklaarde zelf als stukadoor te hebben gewerkt. Vreemdeling 5 verklaarde zelf te hebben geschilderd. Eiseres heeft tijdens het gehoor van juni 2005 zelf verklaard dat de vreemdelingen 6 t/m 8 in april 2005 hebben gewerkt in het pand. De werkzaamheden werden uitgevoerd ten behoeve van eiseres, in opdracht van VOF 1. Eiseres voert een vastgoedonderneming, zodat zij in de uitoefening van haar bedrijf anderen arbeid laat verrichten. Zij is aan te merken als werkgever. Ook staat vast dat het om vreemdelingen gaat en dat voor hen geen twv was verstrekt. Aan de bestanddelen van de boetebepaling wordt voldaan. De overtredingen zijn eiseres toerekenbaar.
Niet is gebleken dat eiseres er alles aan heeft gedaan om de onderhavige overtreding te voorkomen. Eiseres had haar bedrijfsvoering dusdanig moeten inrichten dat het niet mogelijk was dat een persoon zonder twv werkzaamheden voor haar kon verrichten.
Eiseres heeft gesteld dat zij alleen werkt met bedrijven die zijn aangesloten bij de NVOB en dat VOF 1 haar verkeerde informatie heeft verschaft. Eiseres blijft verantwoordelijk voor de door haar ingehuurde ondernemingen en de aangevoerde argumenten leiden er niet toe dat er geen sprake is van verwijtbaarheid. Dat de werkzaamheden zijn uitbesteed ontslaat eiseres niet van verantwoordelijkheid.
De hoogte van de boete is gebaseerd op de Beleidsregels. In dit geval is de opgelegde boete met de Beleidsregels in overeenstemming. Aan het besluit waarbij de Beleidsregels zijn vastgesteld is een belangenafweging voorafgegaan. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 11 juli 2007 (zie bijvoorbeeld LJN: BA9310 en BA9301) blijkt dat geen sprake is geweest van onredelijk beleidsbepaling of dat verweerder discriminatoir heeft gehandeld.
Er is niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die aanleiding geven de boete te matigen of in te trekken. De financiële draagkracht van eiseres vormt niet een dusdanige bijzondere omstandigheid.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. VOF 1 verrichtte de schilderwerkzaamheden. De aanneemsom bedroeg € 40.000,--, een normaal bedrag voor deze werkzaamheden. Er was geen sprake van een situatie waarin eiseres bewust in strijd heeft gehandeld met of kennis had van enige strijd met de wet- en regelgeving.
Eiseres deed er alles aan om haar verplichtingen als opdrachtgever van een aannemer/schildersbedrijf, niet als werkgever, na te komen. De genoemde personen waren niet vanwege eiseres maar vanwege VOF 1 aan het werk.
In de bezwaarfase is niet deugdelijk beoordeeld of er per vreemdeling sprake is van voldoende bewijzen dat zij gewerkt hebben. Vreemdeling 5 is mogelijk via VOF 2 aan het werk gesteld, vreemdelingen 1 en 4 waren op zoek naar werk. Beiden hebben verklaard niet te werken en zijn niet werkzaam aangetroffen. Vreemdelingen 2 en 4 waren op de locatie om met Hasan te praten. Beide verklaren niet te hebben gewerkt. Vreemdelingen 8, 9, en 10 zijn nooit aan het werk geweest voor zover bij eiseres bekend en de arbeidsinspectie heeft dat ook nimmer geconstateerd. De wettelijke vertegenwoordiger van eiseres heeft dit ook niet verklaard. De grondslag voor het opleggen van de boete ontbreekt. Eiseres heeft de identiteit en dergelijke van degenen die aan het werk waren wel gecontroleerd tijdens de uitvoering van de projecten. Er was enkel een zakelijke relatie tussen VOF 1 en eiseres. Met onderaannemer VOF 2 had eiseres feitelijk noch juridisch enige band. Tegen de onjuiste informatie van VOF 1 en 2 is geen kruit opgewassen. Op 21 april 2005 was [naam] D nog niet op het werk geweest en had nog geen mogelijkheid gehad om te controleren. Eiseres heeft bovendien alle medewerking verleend tijdens de controle van 21 april 2005.
5. In het verweerschrift heeft verweerder nog het volgende – voor zover relevant – betoogd. Verweerder heeft verwezen naar de verklaring van de wettelijke vertegenwoordiger van eiseres op 28 juni 2005: “Ik laat u negen kopieën van paspoorten zien, waarvan twee Nederlandse en zeven Bulgaars. Zij hebben allen gewerkt op de Gouden Bocht in april 2005.” En: “De lonen gaan via VOF 1”. De verklaring is voorgelezen en daarna ondertekend. De verklaring is in alle vrijheid afgelegd. De verklaring is opgenomen in het op ambtseed cq. ambtsbelofte opgemaakte boeterapport. Verweerder ziet geen aanleiding aan de verklaring te twijfelen.
Beoordeling van het geschil
7.1. De rechtbank begrijpt eiseres aldus dat zij ten eerste betwist dat de vreemdelingen arbeid hebben verricht in de zin van de Wav en dat verweerder om die reden niet bevoegd was tot het opleggen van de boetes.
7.2.1. Met betrekking tot de vreemdelingen 1, 5 en 6 overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens het boeterapport zijn deze vreemdelingen in het pand van eiseres aangetroffen met verfresten op hun handen en had vreemdeling 6 een kwast in zijn hand. Blijkens het inlichtingen en verhoorformulier heeft vreemdleing 1 zelf verklaard als stukadoor te werken en dat eiseres zijn werkgever is. Blijkens zijn inlichtingen en verhoorformulier heeft vreemdeling 5 verklaard dat hij aan het schilderen was, dat hij op die locatie nu drie dagen werkte en dat zijn werkgever ene Hassan was. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende is gebleken dat de vreemdelingen 1 en 5 arbeid hebben verricht als bedoeld in de Wav.
Vreemdeling 6 heeft, blijkens zijn inlichtingen en verhoorformulier, weliswaar verklaard dat hij daar niet aan het werk was, maar dat hij op zoek was naar werk. Hij had een kwast in zijn hand omdat hij wilde laten zien dat hij kon schilderen. Blijkens het verhoorformulier heeft de wettelijk vertegenwoordiger van eiseres echter verklaard dat hij zeker wist dat vreemdleing 6 in dienst was van VOF 1 en dat eiseres een origineel document van hem heeft gezien. Dit is kennelijk ook het geval geweest, nu ten aanzien van vreemdeling 6 geen overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Wav is geconstateerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder er terecht van uit is gegaan dat ook vreemdeling 6 arbeid heeft verricht in de zin van de Wav. Nu de bovengenoemde werkzaamheden werden verricht in het pand van eiseres, een vastgoedonderneming, is de rechtbank van oordeel dat verweerder tevens terecht heeft gesteld dat de werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van eiseres en dat zij als werkgever is aan te merken.
7.2.2. Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht heeft gesteld dat de genoemde vreemdelingen arbeid hebben verricht ten behoeve van eiseres en voor de door de vreemdelingen verrichte arbeid geen twv is afgegeven heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in strijd met het in artikel 2 van de Wav gegeven verbod is gehandeld en was verweerder bevoegd om de boete op te leggen. Nu niet is gesteld of gebleken dat eiseres ten aanzien van vreemdelingen 1 en 5 heeft voldaan aan haar verplichting als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Wav, was verweerder tevens bevoegd eiseres een boete op te leggen wegens overtreding van dat artikel.
7.3. Met betrekking tot de vreemdelingen 2 en 4 overweegt de rechtbank als volgt. Uit het inlichtingen en verhoorformulier van vreemdeling 2 blijkt dat hij heeft verklaard dat hij in het pand op zoek was naar zijn vriend Hassan, om samen een auto te kopen. Die verklaring wordt bevestigd door vreemdleing 4 , die verklaarde dat hij met zijn vriend vreemdeling 2 mee was, die op zoek was naar Hassan, die weer iemand weet die auto’s verkoopt. Gelet op het feit dat deze verklaringen onderling consistent zijn en los van elkaar zijn afgelegd acht de rechtbank deze verklaringen overtuigend. Daarnaast blijkt uit het boeterapport niet dat is geconstateerd dat deze twee vreemdelingen daadwerkelijk arbeid hebben verricht. De enkele waarneming van de inspecteurs dat deze twee vreemdelingen verfresten op hun handen hadden is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat vreemdelingen 2 en 4 arbeid ten behoeve van eiseres hebben verricht in de zin van de Wav. Verweerder heeft dan ook ten onrechte eiseres ten aanzien van deze twee vreemdelingen een boete opgelegd wegens overtreding van artikel 2 van de Wav en artikel 15, tweede lid, van de Wav.
7.4.1. Ten aanzien van de vreemdelingen 8, 9 en 10 overweegt de rechtbank verder als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het enkele feit dat deze vreemdelingen ten tijde van de controle niet aanwezig waren in het betreffende pand niet tot de conclusie dat verweerder niet bevoegd was eiseres ten aanzien van hen de boete op te leggen. De omstandigheid dat de vreemdelingen niet aanwezig waren betekent wel dat hogere eisen worden gesteld aan het bewijs dat de door verweerder gestelde overtreding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Van de aanwezige bewijsmiddelen moet een bijzondere overtuigingskracht uitgaan om die maatstaf te halen.
7.4.2. Blijkens het eerdergenoemde verhoorformulier heeft de wettelijke vertegenwoordiger van eiseres verklaard: “Ik laat u 9 kopieën van paspoorten zien, waarvan twee Nederlands en zeven Bulgaars. Zij hebben allen gewerkt op de Gouden Bocht in april 2005.” Blijkens het boeterapport, pagina 4, zijn bij het verhoor kopieën van de paspoorten van de vreemdelingen 8, 9 en 10 overgelegd. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat haar wettelijke vertegenwoodiger zijn volledige medewerking wilde verlenen tijdens het verhoor, dat hij alles heeft meegenomen wat hij ooit had gekregen van VOF 1 en dit in zijn geheel heeft overgelegd aan de arbeidsinspectie, zonder de inhoud zelf nader te onderzoeken. Eiseres heeft gesteld dat daarmee niet is gezegd dat de vreemdelingen ook daadwerkelijk op die locatie van eiseres hebben gewerkt, de paspoorten kunnen ook in de administratie van VOF 1 voorkomen in verband met een ander project. Eiseres stelt dat het feit dat haar wettelijke vertegenwoodiger die verklaring heeft afgelegd, niet betekent dat dit ook de waarheid is.
7.4.3. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van de wettelijke vertegenwoordiger van eiseres op zich zelf genomen onvoldoende overtuigend om tot de conclusie te kunnen komen dat die drie vreemdelingen arbeid hebben verricht ten behoeve van eiseres. Weliswaar vormt de verklaring een aanwijzing daartoe, maar de verklaring op zichzelf is onvoldoende om te voldoen aan de hierbovengenoemde bewijsmaatstaf.
7.4.4. Voor wat betreft het overige bewijs stelt de rechtbank vast dat in het boeterapport op pagina 4 staat vermeld: ‘De op de werkplek aangetroffen personen, vermeld onder de nummers 1 tot en met 6, en de in de administratie aangetroffen personen, vermeld onder nummers 7 tot en met 10, bleken illegaal tewerkgesteld.’ Het is de rechtbank niet duidelijk of hiermee is bedoeld dat verweerder een zelfstandig onderzoek heeft verricht in de administratie van eiseres, of dat hiermee enkel wordt gerefereerd aan de verklaring van de wettelijke vertegenwoodiger van eiseres en de door hem overgelegde kopieën van paspoorten.
De rechtbank stelt verder vast dat in het boeterapport op pagina 3 staat vermeld: ‘Uit verder onderzoek kwam naar voren dat op bovengenoemde locatie de genoemde vreemdelingen, vermeld onder nummers 7 t/m 10, tevens blijkens feiten en omstandigheden, arbeid hebben verricht, bestaande uit diverse verbouwings- en schoonmaakwerkzaamheden’. Hieruit blijkt de rechtbank evenmin of nog ander bewijsmateriaal is verzameld dan de verklaring van de wettelijk vertegenwoordiger van eiseres en de overgelegde kopieën van de paspoorten. Evenmin blijkt hieruit waar dat ‘verder onderzoek’ exact op zag, dat werkelijk andersoortig nader onderzoek is verricht door verweerder en wat de resultaten daarvan waren. Verweerder heeft daarnaast de gestelde ‘feiten en omstandigheden’ niet nader geconcretiseerd.
7.4.5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op basis van de thans voorliggende stukken het onvoldoende duidelijk is of er voldoende bewijs is voor verweerders standpunt dat de vreemdelingen 8, 9 en 10 arbeid hebben verricht ten behoeve van eiseres. In ieder geval blijkt dit niet uit het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag gelegde stukken. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank wijst verweerder er daarbij op dat indien verweerder diens standpunt enkel baseert op de verklaring van de wettelijke vertegenwoordiger van eiseres en de overgelegde kopieën van de paspoorten, dit als onvoldoende wordt aangemerkt.
8.1. De rechtbank begrijpt eiseres verder aldus dat zij stelt dat haar geen verwijt gemaakt kon worden. Hoewel verwijtbaarheid geen bestanddeel is van de boetebepaling wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid evenwel afgezien van een boete. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen heeft gedaan. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
8.2. Eiseres heeft gesteld dat zij een marktconforme aanneemsom heeft betaald aan een erkende aannemer. Dit is niet betwist door verweerder. Ook heeft eiseres gesteld dat er het grootste gedeelte van de tijd iemand van eiseres aanwezig is geweest in het pand, die de identiteitsdocumenten van de werknemers ook daadwerkelijk heeft gecontroleerd, hetgeen evenmin is betwist. Ten slotte heeft eiseres erop gewezen dat zij op 7 april 2005 aan VOF 1 een faxbrief heeft verzonden waarin eiseres bevestigt dat VOF 1 verklaart dat het personeel dat voor haar werkt op de locatie van eiseres legale werknemers zijn. De faxbrief is door VOF 1 getekend voor akkoord.
8.3. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat niet gesteld kan worden dat sprake is van een situatie waarin de verwijtbaarheid volledig ontbreekt, is de rechtbank wel van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bovengenoemde omstandigheden geen aanleiding vormden voor de conclusie dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank wijst er daarbij op dat diezelfde omstandigheden in de uitspraak van de AbRS van 19 november 2008 (LJN: BG4737) wel tot die conclusie hebben geleid. Verweerders betoog in het bestreden besluit, dat niet is gebleken dat eiseres er alles aan gedaan heeft om de onderhavige overtreding te voorkomen en dat zij haar bedrijfsvoering dusdanig had moeten inrichten dat het niet mogelijk was dat een persoon zonder twv werkzaamheden voor haar kon verrichten, volstaat niet. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank dan ook aanleiding moeten zien om de boete te matigen met de helft.
9.1. Vervolgens is aan de orde de vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het onderhavige geval is geschonden gelet op het tijdsverloop. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad, de AbRS en de Centrale Raad van Beroep, hanteert de rechtbank het uitgangspunt dat de berechting van de zaak niet binnen een redelijke termijn is geschied indien niet binnen twee jaar na de aankondiging van de boetes door de rechtbank uitspraak is gedaan. Hiervan kan worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bijzondere complexiteit van de zaak of vertragend optreden van de zijde van eiser.
9.2. In dit geval is er sinds de boetekennisgeving van 17 januari 2006 tot de uitspraak van de rechtbank drie jaar en zes maanden verstreken. De redelijke termijn is dan ook overschreden. Van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat vorenstaande thans aanleiding zou vormen eiseres te compenseren door de boete te matigen met 10%.
10. Uit voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende. Artikel 8:72 a van de Awb, zoals dat geldt sinds 1 juli 2009, draagt de rechtbank op in zaken als de onderhavige na gegrondverklaring van het beroep zelf in de zaak te voorzien. Ook het bepaalde in artikel 6 van het EVRM dringt hiertoe aan. Artikel 8:72a van de Awb was ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting evenwel nog niet in werking getreden. Bovendien is het door verweerder ter zitting telefonisch ingediende aanhoudingsverzoek dat werd ingediend omdat verweerder de uitnodiging van de zitting niet zou hebben ontvangen afgewezen, omdat uit het dossier bleek dat de uitnodiging naar het juiste faxadres was verzonden. Onder deze omstandigheden, alsmede nu naast artikel 7:12 van de Awb ook artikel 3:2 van de Awb grond is voor de gegrondverklaring ziet de rechtbank geen ruimte om in deze zaak, ondanks het bepaalde in artikel 6 van het EVRM, zelf in de zaak te voorzien. Ten behoeve van de finale geschillenbeslechting en resumerend overweegt de rechtbank desalniettemin het volgende.
11.1. Ten aanzien van de vreemdelingen 1, 5 en 6 is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was eiseres een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 2 van de Wav en, ten aanzien van de vreemdelingen 1 en 5, wegens overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Wav. Verweerder dient evenwel gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 8.3 met betrekking tot de verminderde verwijtbaarheid, de boete ten aanzien van deze vreemdelingen te matigen met 50%, voor zover de boete ziet op overtreding van artikel 2 van de Wav. De rechtbank wijst verweerder er voorts op dat de totale resterende boete nader gematigd zal moeten worden met 10% wegens de vastgestelde schending van artikel 6 van het EVRM. De totale resterende boete ten aanzien van deze drie vreemdelingen dient, gelet hierop, te worden vastgesteld op € 13.500,--.
11.2. Zoals hierboven onder 7.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte eiseres ten aanzien van de vreemdelingen 2 en 4 een boete heeft opgelegd wegens overtreding van artikel 2 van de Wav en artikel 15, tweede lid, van de Wav, nu niet is gebleken dat zij arbeid hebben verricht in de zin van de Wav. Verweerder dient het primaire besluit ten aanzien van dat deel van de boete te herroepen.
11.3. Ten slotte dient verweerder ten aanzien van de vreemdelingen 8 en 9, en nader te onderzoeken of en onderbouwen dat zij arbeid hebben verricht in de zin van de Wav, met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 7.4.1. tot en met 7.4.5. Verder wijst de rechtbank verweerder erop dat, indien verweerder na nader onderzoek en met een verbeterde motivering tot de conclusie komt dat de boete alsnog gehandhaafd wordt, verweerder die boete zoals hiervoor is overwogen dient te matigen gelet op de verminderde verwijtbaarheid van eiseres en de schending van artikel 6 van het EVRM. De resterende boete ten aanzien van deze drie vreemdelingen zal in dat geval moeten worden vastgesteld op € 10.800,--.
12 De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder binnen 6 weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak, in het bijzonder overweging 11.1 tot en met 11.3.
13. Op grond van het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-).
14. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiseres betaalde griffierecht van € 143,--.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het besluit op bezwaar;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres van deze procedure tot een bedrag van € 644,-- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
5. bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het griffierecht ad € 143,-- (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. van Meel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2009.
De griffier De voorzitter
Conc.: MvM
Coll.: FW
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt zes weken.