RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2246 GEMWT
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. T. van Uden,
de burgemeester van de gemeente Wijdemeren,
verweerder,
gemachtigde mr. J.H.A. van der Grinten.
Verweerder heeft onder toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet bij besluit van 11 mei 2009 het perceel aan de [adres] gesloten voor de periode van 11 juni 2009 tot 11 juni 2010 (het bestreden besluit).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter (rechter) verzocht (subsidiair) het besluit tot sluiting te schorsen totdat definitief op het bezwaar van verzoekster zal zijn beslist.
Verweerder heeft de rechter stukken toegezonden onder de mededeling dat uitsluitend de rechter van deze stukken kennis zal mogen nemen.
De rechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2009. Ter zitting heeft verzoekster de rechter toestemming gegeven mede uitspraak te doen op grondslag van de door verweerder overgelegde stukken.
Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voorts is verzoeksters’ voormalige echtgenoot, [persoon1] ([persoon1]), verschenen.
Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2.1. Verweerder heeft aan zijn besluit tot sluiting van de huurwoning van verzoekster, waar tevens de kinderen van verzoekster en [persoon1] verblijven, het volgende ten grondslag gelegd. De gedragingen van [persoon1] rond de woning verstoren de openbare orde, brengen de veiligheid in de buurt in geding en creëren sterke gevoelens van angst.
2.2. De gedragingen betreffen een tweetal incidenten op 28 februari 2007 en 28 januari 2008, te weten het met geweld binnentreden van twee woningen door [persoon1], welke de omwonenden ernstig hebben getraumatiseerd. Voorts is sprake van voortdurend intimiderend en imponerend gedrag van [persoon1], in het bijzonder het door [persoon1] mede voor het oog van de landelijke pers herhaaldelijk benadrukken van zijn criminele verleden en de kans op een aanslag op zijn leven.
2.2. Verzoekster heeft betoogd dat geen sprake is van verstoring van de openbare orde, zodat geen grond bestaat voor toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet. Daarbij heeft verzoekster er op gewezen dat zij en haar kinderen bij onverkorte toepassing van het besluit dakloos zouden worden. Voorts heeft verzoekster ter zitting gesteld dat in afwijking van haar eerdere mededeling [persoon1] niet langer aan de [adres] woont.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoekster dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ingevolge artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet (GW) kan de burgemeester besluiten een woning te sluiten, indien door gedragingen in de woning de openbare orde rond de woning wordt verstoord. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat bij de bekendmaking van het besluit belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd, tenzij voorafgaande bekendmaking in spoedeisende gevallen niet mogelijk is.
Blijkens de parlementaire geschiedenis – zie de Memorie van Toelichting op de wijziging van de Gemeentewet (TK 1995-1996, 24 6999, nr 3), de Brief aan de Eerste Kamer van 9 april 1999 (EK 1998-1999, 25 324 en 25 325, nr 57e) en de Memorie van Toelichting op de wijziging van de Opiumwet (2005-2006, 30 515, nr 3) – is daar waar in het aangehaalde artikel gesproken wordt over een ‘verstoring van de openbare orde’, bedoeld een ernstige verstoring van de openbare orde waarbij een ernstige bedreiging van veiligheid en gezondheid zich voordoet.
2.4. De rechter overweegt in de eerste plaats dat verzoekster, hoewel zij huurder is van de betreffende woning, als belanghebbende is aan te merken; zie de aangehaalde Memorie van Toelichting op de wijziging van de Gemeentewet, paragraaf 5 (“rechtsbescherming”).
2.5. Voorts constateert de rechter dat niet in geschil is dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. De rechter ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij merkt de rechter op dat voor de door verzoekster primair verzochte voorziening, vernietiging van het bestreden besluit, geen bevoegdheidsgrondslag bestaat, nu hem, anders dan in het geval van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep, geen mogelijkheid tot het doen van onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak ex artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is gegeven.
2.6. De rechter zal terzijde laten de vraag of blijkens artikel 174a, eerste lid, van de GW sprake moet zijn van ordeverstoringen die zijn ontstaan door gedragingen in de woning, alsmede de vraag of blijkens het vierde lid van voornoemd artikel in het bestreden besluit een termijn had moeten worden gesteld voor het nemen van maatregelen ter beëindiging van de gestelde ordeverstoringen. De kern van de zaak betreft immers de vraag of sprake is van ordeverstoringen die sluiting van de woning rechtvaardigen.
2.7. De incidenten zoals zij in de stukken zijn beschreven, inclusief het door [persoon1] molesteren van een auto van een zogenoemde zakenrelatie van [persoon1], zijn van ernstige aard. De rechter heeft dan ook geen enkele reden om aan de getuigenis van verweerder met betrekking tot de traumatiserende werking op omwonenden te twijfelen; zoals deze ook door [persoon1] en verzoekster is erkend. De herinnering aan deze gebeurtenissen en de nog steeds voortlevende gevoelens van onveiligheid worden daarbij naar het oordeel van de rechter zonder meer levend gehouden door de opstelling van [persoon1]. De rechter doelt hierbij op de wijze waarop [persoon1], zonder enig inlevingsvermogen voor hetgeen hij zijn omgeving reeds heeft aangedaan, op grote schaal zijn stelling dat hij op een dodenlijst zou staan etaleert en exploiteert; zijn eigen gevoelens gaan hierbij duidelijk voor op dat wat zijn omgeving heeft doorgemaakt en ondanks de excuses van [persoon1] nog steeds doormaakt.
2.8. Daarmede is de aanwezigheid van [persoon1] in de woning van verzoekster, of dit nu als bewoner danwel bezoeker van zijn kinderen is, evenwel nog niet aan te merken als een gedraging waardoor de openbare orde in de omgeving van de woning ernstig wordt verstoord. De daadwerkelijke (ernstige) verstoring van de openbare orde betreft een beperkt aantal gevallen dat zich reeds geruime tijd geleden heeft voorgedaan.
2.9. In dit verband overweegt de rechter dat de wijze waarop [persoon1] de publiciteit heeft gezocht op zichzelf niet als een ordeverstoring kan worden gekwalificeerd. Voorts is de rechter van intimiderend en imponerend gedrag niet gebleken. Dat [persoon1] ter zitting onder meer heeft gesteld dat hij voor zichzelf moet opkomen en zich dient te bewapenen, omdat politiebeambten dat niet voor hem doen en voorts dat hij heeft gesteld trots te zijn op de moorden die hij heeft gepleegd, maakt de stelling van verweerder weliswaar zeer aannemelijk, maar dat is naar het voorlopig oordeel van de rechter niet voldoende om uit te gaan van zodanig intimiderend en imponerend gedrag dat dit gedrag als ernstige verstoring van de openbare orde moet worden aangemerkt.
2.10. Nu niet is voldaan aan het vereiste in artikel 174, eerste lid, van de GW, in die zin dat niet is gebleken van ernstige verstoring van de openbare orde, mede in het licht van het evidente zwaarwegende belang van verzoekster bij de schorsing van het besluit tot sluiting van haar woning, heeft verweerder naar het oordeel van de rechter niet in redelijkheid kunnen komen tot het bestreden besluit, zodat het bestreden besluit, naar voorlopig oordeel van de rechter in bezwaar geen stand zal houden. De gevraagde voorziening zal dan ook worden toegewezen.
2.11 Aanleiding bestaat voor veroordeling van verweerder in de kosten van het geding, vast te stellen op € 644,00 (één punt voor het verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting x € 322,00 x wegingsfactor 1) alsmede de betaling van het griffierecht.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten belope van € 644,00 (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro) te betalen door de gemeente Wijdemeren aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat verweerder het door verzoeker gestorte griffierecht ad € 145,00 (zegge: honderdenvijfenveertig euro) aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2009 door mr. C.G. Meeder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Degen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2009.
De griffier De rechter,
is niet in staat te tekenen
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Doc: