ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ1363

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-44 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vervangingsvergunning voor een woonboot in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een vervangingsvergunning voor een woonboot. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. de Vet, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam, dat op 12 maart 2007 een vervangingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouders voor hun woonboot. Eiseres betoogde dat de vergunningverlening in strijd was met het gevoerde beleid en dat haar belangen onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in 2008 en 2009, waarbij ook mediation is geprobeerd, maar zonder resultaat.

De rechtbank oordeelde dat de vergunningverlening niet in strijd was met het beleid, zoals vastgelegd in de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (Vhb) en de beleidsnotitie voor woonboten in Amsterdam Zuid. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouders voldeden aan de voorwaarden voor de vergunning en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Eiseres had ook geen rechten kunnen ontlenen aan onjuiste mededelingen van ambtenaren, en haar beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat het besluit van verweerder om de vergunning te verlenen in stand bleef.

De rechtbank benadrukte dat een afwijking van het beleid niet zo ver kan gaan dat een belanghebbende die aan de voorwaarden voldoet, een vergunning wordt onthouden. Eiseres werd geadviseerd om zich tot verweerder te wenden voor eventuele schadevergoeding als gevolg van onjuiste uitlatingen van ambtenaren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/44 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J. de Vet,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. van Buuren.
Tevens hebben als partij aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder1] en [vergunninghouder2],
wonende te [woonplaats],
vergunninghouders.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 12 maart 2007 de door vergunninghouders gevraagde vervangingsvergunning voor de woonboot “[woonboot]” verleend.
Bij besluit van 28 november 2007 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 27 augustus 2008. Bij beslissing van
2 september 2008 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en het beroep doorverwezen naar het Mediationbureau van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft bericht ontvangen dat de mediation zonder overeenstemming op 20 oktober 2008 is beëindigd. De behandeling van het beroep is daarop hervat.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2009. Eiseres is in persoon verschenen bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde. Vergunninghouders zijn verschenen in persoon van [vergunninghouder1].
2. Overwegingen
2.1. Op 14 november 2006 hebben vergunninghouders een vervangingsvergunning aangevraagd om hun woonboot de “[woonboot]” gelegen aan het [adres] te vervangen door een nieuw te bouwen woonboot. Bij besluit van 12 maart 2007 heeft verweerder besloten de vergunning te verlenen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de Dienst binnenwaterbeheer advies heeft uitgebracht, waaruit blijkt dat geen bezwaar bestaat tegen de vergunning. De omstandigheid dat deze Dienst het niet wenselijk acht dat er enig object voorbij de paal aan de kopse kant steekt, maakt niet dat dat niet geoorloofd is. Verweerder is niet gebleken dat enige andere weigeringsgrond uit artikel 2.3.1, tweede lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (Vhb) van toepassing is. Volgens verweerder kan vergunninghouder aanspraak maken op het ruimtebeslag op het water zoals dat is weergegeven in de bij het Beleid woonboten stadsdeel Amsterdam Zuid horende kavelkaart. De locatie van de kavel op de kaart is niet anders dan bedoeld te gelden als de aanduiding van de kavel. Niet bepalend daarbij is de positionering van de woonboot ten opzichte van de steigers dan wel aanmeerpalen. Het gebruik van de kavelkaart op deze manier is vaste praktijk. De boot van vergunninghouders voldoet aan maten die in de kavelkaart zijn weergegeven (20 meter lengte, 5,99 meter breedte en 5,50 meter hoogte). Naar de mening van verweerder wegen de belangen van eiseres in het kader van de beperking van haar woongenot en haar vrije uitzicht niet op tegen de belangen van vergunninghouders bij een grotere woonboot, nu de woonboot van vergunninghouders aan de ter zake geldende regelgeving voldoet. Verweerder merkt voorts op dat ook eiseres gerechtigd is een woonboot van 20 meter lengte en 6 meter breedte te voeren. Niet is gebleken dat eiseres in het verleden een vervangingsvergunning voor een woonboot van deze grootte heeft aangevraagd. Aan door medewerkers van verweerder gedane onjuiste mededelingen kan eiseres geen rechten ontlenen, aldus verweerder. Tenslotte merkt verweerder op dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een afwijking van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noodzakelijk maken.
2.3. Eiseres heeft zich in beroep gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd.
2.4. Op grond van artikel 2.3.3, eerste lid, van de Vhb is het verboden zonder vergunning van het College een woonboot te vervangen. Het College kan op grond van het tweede lid van artikel 2.3.3 van de Vhb ten aanzien van het vervangen nadere regels stellen; het College kan daarbij onderscheid maken naar categorieën woonboten. Op grond van het derde lid van artikel 2.3.3 zijn artikel 2.3.1, tweede en derde lid, van de Vhb van overeenkomstige toepassing.
2.5. Op grond van artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vhb kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte veilige doorvaart.
2.6. Een aanvraag om een vervangingsvergunning wordt eveneens getoetst aan het Beleid woonboten stadsdeel Amsterdam Zuid van januari 1998 (hierna: de beleidsnotitie). Met de beleidsnotitie is invulling gegeven aan de vereisten van welstand en ordening.
2.7. Uit de beleidsnotitie blijkt dat de maximaal toegestane afmetingen voor woonboten voor geheel Amsterdam zijn vastgesteld in 1988 in de Richtlijnen bij vervanging van woonschepen. In het stadsdeel Oud-Zuid zijn deze richtlijnen voor het gebied rond de Schinkel echter verlaten. Daarvoor in de plaats zijn ligplaatskavels vastgesteld, waarbinnen de vergunninghouder een aanspraak kan maken op het ruimtebeslag op het water. Uitgangspunten zijn de destijds bestaande lengte- en breedtematen van het woonvaartuig, gemeten volgens het grootste beslag op het water (inclusief loopranden). De ligplaatskavels zijn neergelegd in een kavelkaart. Volgens deze kavelkaart zijn de maximale kavelmaten voor de kavel met nummer [kavel] 20 meter in de lengte en 5,99 meter in de breedte. De hoogte van de woonvaartuigen in dit gebied mag volgens de beleidsnotitie 5,5 meter zijn. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat moet worden uitgegaan van de kavel als zodanig, zodat de positie van de boot ten opzichte van de aanmeerpalen niet doorslaggevend is.
2.8. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerders keuze om van de in artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vhb neergelegde weigeringsbevoegdheid in het onderhavige geval geen gebruik te maken in rechte kan standhouden.
2.9. Naar het oordeel van de rechtbank kan de kavelkaart als uitgangspunt gelden voor verweerders beleid. Nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het verschil tussen de kavelkaart en de feitelijke situatie slechts enkele centimeters betreft – en geen meters zoals tijdens de zitting van 27 augustus 2008 werd gesteld – kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de toepassing daarvan als kennelijk onredelijk of anderszins onjuist moet worden betiteld. De stelling van eiseres dat verweerder in het kader van een zorgvuldige voorbereiding het kadaster om expertise in dezen had moeten vragen, volgt de rechtbank niet omdat de kavels zoals die nu gelden reeds zijn ingemeten door het kadaster. Dit is ter zitting gebleken door vergelijking van de kavelkaart en de kadastertekening.
2.10. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van vergunninghouders voor de kavel [kavel] aan de op de kavelkaart gestelde maten voldoet. Op verzoek van verweerder heeft de Dienst binnenwaterbeheer een nautisch advies uitgebracht, waarin is opgemerkt dat het niet wenselijk is dat er enig object voorbij de paal aan de kopse kant steekt. Naar de mening van eiseres is het onbegrijpelijk dat verweerder aan deze opmerking voorbij gaat. De rechtbank volgt deze mening niet. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het advies niet dat er nautische bezwaren bestaan tegen het uitsteken van de boot voorbij de paal. Niet kan worden gezegd dat uit het advies blijkt dat er ten aanzien van de welstand, de ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte veilige doorvaart bezwaren bestaan tegen de vervanging van de woonboot. Verweerder heeft aldus geen onjuiste waardering aan het nautisch advies toegekend.
2.11. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat handelen in overeenstemming met het beleid voor eiseres gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid die is neergelegd in artikel 4:84 van de Awb.
2.12. Eiseres heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij zich bij de aanschaf van haar eigen boot heeft laten leiden door de voorlichting en het daardoor opgewekte vertrouwen van verweerder. Door meerdere ambtenaren is haar gezegd dat de boten niet voorbij de aanmeerpalen zouden mogen liggen, waardoor haar wens een boot van 19 meter aan te schaffen niet te realiseren was. Verder voert eiseres aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen. Haar woongenot en uitzicht worden belemmerd door de verder uitstekende boot van de buren. Dit heeft tevens een waardedaling van haar watervilla tot gevolg. Van eiseres mag niet worden verwacht dat zij de wens tot uitbreiding van haar buren voor haar rekening moet nemen, zeker niet zonder enige compensatie van nadeel.
2.13. Naar het oordeel van de rechtbank kan een afwijking van het beleid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb niet zo ver gaan dat een belanghebbende die voldoet aan de voorwaarden ter verkrijging van een vergunning, door die afwijking een vergunning wordt onthouden. Voor zover door verweerder gerechtvaardigd vertrouwen bij eiseres is gewekt omtrent de aanspraak die zij kon maken op het water en eveneens is voldaan aan het dispositievereiste, of voor zover zij schade heeft geleden door onjuiste uitlatingen van ambtenaren dient eiseres zich tot verweerder te wenden met een verzoek om vergoeding van de door haar geleden schade. Het beroep dat eiseres ter zitting op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan kan evenmin tot de toepassing van artikel 4:84 van de Awb leiden. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd gesteld dat het ten aanzien van de kavel op nummer [nr] niet om een gelijk geval gaat in vergelijking tot de kavel van eiseres, hetgeen eiseres niet heeft weersproken.
2.14. Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om gebruik te maken van de in artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vhb neergelegde weigeringsbevoegdheid. Hieruit vloeit voort dat nu de welstand en ordening zich niet tegen vergunningverlening verzetten, verweerder op grond van artikel 2.3.1 van de Vhb gehouden was de vergunning te verlenen. Het bestreden besluit kan in rechte standhouden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th.P.J. de Graaf, voorzitter, en mrs. L.H. Waller en
A.J. van Putten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Leijen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2009.
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB