RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/246 WRO
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser1] en [eiser2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. M.L.M. Frantzen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel,
verweerder,
gemachtigde mr. A.C.J. van Gils.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder ],
wonende te [woonplaats],
vergunninghouder,
gemachtigde mr. P. Beunk.
Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft verweerder aan vergunninghouder een vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO), ten behoeve van het vergroten van een praktijkruimte voor fysiotherapie op het perceel [perceel] (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 27 november 2007 heeft verweerder een reguliere bouwvergunning verleend voor de realisering van het bouwplan, waarbij aan vergunninghouder ontheffing is verleend van artikel 2.5.30, vierde lid sub b, van de Bouwverordening.
Tegen deze besluiten, bekendgemaakt op 4 december 2007, hebben eisers tijdig bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 16 mei 2008 heeft de voorzieningenrechter vanwege - onder meer - het ontbreken van een goede ruimtelijke onderbouwing, het verzoek van eisers tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en de beide besluiten geschorst.
Bij besluit van 10 december 2008 heeft verweerder het door eisers gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 16 oktober 2007 en 27 november 2007, in overeenstemming met het advies van de Commissie bezwaarschriften van 27 november 2008 en onder verbetering van de motivering, ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit). In het bestreden besluit is de aanvullende voorwaarde opgenomen dat wordt gebouwd op vijf centimeter van de belendende muur.
Eisers hebben tegen dit besluit tijdig beroep ingesteld en opnieuw een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Bij uitspraak van 25 februari 2009 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2009, voor welke zitting verweerder is opgeroepen.
Eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1.1. Op 17 januari 2007 heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan voor een reguliere bouwvergunning voor het bouwplan. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet houdt deze aanvraag mede een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan in als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
2.1.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening, het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zo’n plan zijn gesteld, het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of indien voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
2.1.3. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Gelet op het overgangsrecht is de WRO op dit beroep van toepassing.
2.1.4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.2.1. De rechtbank stelt vast en overigens niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Ouderkerk Oost 1974”. Ook is niet in geschil dat het bouwplan niet valt onder de door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland opgestelde speerpunten van beleid en dat verweerder derhalve met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zonder verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten, bevoegd is om vrijstelling te verlenen.
2.2.2. Eisers hebben aangevoerd dat het bouwplan tot gevolg zal hebben dat ter plaatse een verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Verweerder had naar het aspect van de verkeersveiligheid uitvoerig en zorgvuldig onderzoek moeten doen. In dit verband hebben eisers gewezen op de veel te smalle stoep voor de gevel van de geplande nieuwbouw, van welke situatie zij in beroep verschillende foto’s hebben overgelegd.
De rechtbank overweegt dat de politie Amsterdam-Amstelland (hierna: de politie) bij brief van 15 juli 2008 kenbaar heeft gemaakt dat de zichtlijnen niet substantieel zullen worden beïnvloed door en na de realisatie van het bouwplan. Voor onder meer bestuurders van bromfietsen en motorvoertuigen zullen de zichtlijnen in beide richtingen zelfs sterk verbeteren. Daarnaast is in de nieuwe situatie de stoep aan de noordzijde van de [straatnaam] op dezelfde plaats gesitueerd als in de huidige situatie.
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder zich niet (enkel) op voornoemd advies heeft mogen beroepen, nu het zich beperkt tot zichtbeperking voor langsrijdende verkeersdeelnemers. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bovendien hebben eisers geen onafhankelijk deskundig tegenadvies overgelegd op grond waarvan aan het oordeel van de politie dient te worden getwijfeld. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat het bouwplan een negatieve invloed zal hebben op de verkeersveiligheid ter plaatse.
2.2.3. Eisers hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat het vrijstellingsbesluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2006 in zaak nr. 200501120/1, www.raadvanstate.nl), behoeven, naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie geringer is, minder zware eisen te worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project
2.2.4. De rechtbank overweegt dat in het eerste lid van artikel 19 van de WRO, voor zover relevant, is bepaald dat onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan wordt verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan.
2.2.5. Namens vergunninghouder is op 4 september 2008 een ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan overgelegd. De rechtbank overweegt dat het de taak is van verweerder - en niet van de bouwer van het betreffende bouwplan - om een vrijstellingsbesluit te voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De Commissie bezwaarschriften heeft in haar advies van 27 november 2008 onder meer overwogen dat uit de ruimtelijke onderbouwing onder meer blijkt dat het bouwplan past binnen de stedenbouwkundige opzet van de wijk, gelet op het bouwvolume en het feit dat in één bouwlaag wordt gebouwd. Gelet op de hoogte en situering zijn de gevolgen voor de bezonning en/of daglichttoetreding voor de omgeving beperkt. Er is en blijft sprake van een kleine voorziening in de wijk. Er wordt voldaan aan het provinciale en rijksbeleid van concentratie van bebouwing in bestaande kernen. De gemeenteraad heeft in de Structuurvisie gemeente Ouder-Amstel 2007 vastgelegd dat het aanbod van zorg en welzijn vergroot dient te worden. In dit geval gaat het om modernisering van een bestaande voorziening, welke nodig is om de voorziening voor de wijk te behouden.
Gelet op deze motivering in het advies van de Commissie bezwaarschriften, welke onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, kan worden geoordeeld dat verweerder de ruimtelijke onderbouwing, zoals opgesteld door vergunninghouder, heeft overgenomen. Hiermee heeft verweerder in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank blijk gegegeven van een eigen beoordeling en afweging van de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan en de relatie van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat, gezien de geringe inbreuk op het planologische regime, de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval moeten te worden gesteld.
2.2.6. Eisers hebben verder aangevoerd dat er privaatrechtelijke belemmeringen zijn (strijd met het burenrecht), die aan verlening van de vrijstelling in de weg staan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 7 november 2007 in zaak nr. 200701337/1 (www.raadvanstate.nl), is voor een dergelijk oordeel door de bestuursrechter slechts aanleiding, wanneer zo'n belemmering evident is. Nu bij het bestreden besluit de aanvullende voorwaarde is opgenomen dat enkel gebouwd mag worden op vijf centimeter afstand van de belendende muur, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van evidente privaatrechtelijke belemmeringen die aan het verlenen van vrijstelling in de weg staan. Het feit dat er volgens architect [architect1] (hierna: [architect1]) in deze situatie vochtproblemen in de muren zouden kunnen ontstaan, maakt dit niet anders. Hierbij overweegt de rechtbank dat vergunninghouder ter zitting heeft verklaard bereid te zijn om ter voorkoming hiervan eventueel een loodslab tussen de betreffende muren aan te brengen.
2.2.7. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder, na afweging van alle betrokken belangen, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om van zijn bevoegdheid tot het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO gebruik te maken.
2.2.8. Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder, bij het verlenen van ontheffing van artikel 2.5.30, vierde lid sub b, van de Bouwverordening, onvoldoende rekening heeft gehouden met de te verwachten toenemende parkeerdruk als gevolg van de vergroting van de fysiotherapieruimte.
De rechtbank overweegt dat [B.V.] in opdracht van verweerder (auto)tellingen hebben uitgevoerd in juli 2008. In augustus 2008 zijn op vier verschillende data (en tijdstippen) extra tellingen verricht, waarvan een aanvullende rapportage is opgesteld. Uit de rapportages blijkt dat in de nabije omgeving van het bouwplan voldoende parkeerruimte beschikbaar is. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder deze rapportage niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen nu deze niet op grond van representatieve gegevens tot stand is gekomen. Hiermee doelen eisers met name op het feit dat aanwezige auto’s zijn geteld in de zomervakantieperiode.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de onderzoeken van [B.V.] niet op grond van representatieve gegevens, dan wel anderszins onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eisers hebben in beroep geen informatie overgelegd op grond waarvan geconcludeerd dient te worden dat de toename van de parkeerdruk niet zou kunnen worden opgevangen door de beschikbare parkeerruimte in de omgeving. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen van hetgeen in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening Ouder-Amstel is bepaald.
2.2.9. Eisers hebben aangevoerd dat de bouwvergunning niet verleend had mogen worden nu het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers verwezen naar het eerder overgelegde tegenadvies van architect [architect2] (hierna: [architect2]) en de in deze procedure mondeling en schriftelijk geuite bezwaren van [architect1].
Verweerder heeft het bouwplan voorgelegd aan de stichting Welstandszorg Noord-Holland (hierna: Welstandszorg), welke op 7 mei 2007 en op 20 augustus 2007 positief over het bouwplan heeft geadviseerd. In zijn tegenadvies van 21 februari 2008 heeft [architect2] geconcludeerd dat het bouwplan stedenbouwkundig en welstandelijk niet aanvaardbaar is, omdat de omvang en verschijningsvorm van de fysiotherapiepraktijk (op de perceelsgrens) in strijd zijn met de schaal en karakteristiek van de – met de woonomgeving zeer innig vervlochten – kleinschalige locatie. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het bouwplan nogmaals laten beoordelen en heeft Welstandszorg op 8 juli 2008 opnieuw positief geadviseerd over het bouwplan.
2.2.10. [architect1] heeft in beroep een notitie overgelegd van 11 februari 2009 waarin hij ingaat op het advies van Welstandszorg van 8 juli 2008. Hij benadrukt dat het bouwplan een onaanvaardbare aantasting van de stedenbouwkundige structuur is en dat het niet voldoet aan de in de welstandsnota bedoelde “relatie tot zijn omgeving”.
Naar aanleiding van de bezwaren van [architect1] heeft verweerder het bouwplan ter beoordeling voorgelegd aan de Commissie Noord-Holland Zuid (hierna: de commissie), die het bouwplan behandeld heeft op 23 maart 2009. [architect1] is bij deze behandeling gehoord. De commissie heeft vervolgens positief over het bouwplan geadviseerd.
De rechtbank overweegt dat uit dit laatste welstandsadvies blijkt dat er ten aanzien van het gebied waarbinnen het bouwplan is gesitueerd een regulier welstandsregiem geldt, waarbij het (welstands)beleid terughoudend is en gericht is op het beheer van de basiskwaliteit. Er is in het gebied geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. De commissie is van oordeel dat in de vormgeving niet enkel aansluiting dient te worden gezocht bij het karakter van de woningbouwarchitectuur, maar dat bij de vormgeving van de commerciële architectuur van het winkelcentrum aangesloten mag worden. Hoewel de commissie betreurt dat zij niet is geraadpleegd over het effect van het bouwplan op de ruimtelijke kwaliteit en zij zich de bedenkingen kan voorstellen, voldoet het plan aan de redelijke eisen van welstand.
2.2.11. Hoewel verweerder in beroep heeft toegegeven dat het niet gebruikelijk is om vóór de voorgevel te bouwen (tegen de perceelgrens), is de rechtbank van oordeel dat het hier niet gaat om een woning maar om een specifieke en afwijkende hoeksituatie bij een maatschappelijke voorziening, zodat de door [architect1] gemaakte opmerkingen hierover geen doel treffen. De bezwaren van [architect2] en [architect1] zijn voornamelijk gericht tegen de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan, welke in de ruimtelijke onderbouwing reeds aan de orde zijn gekomen.
Nu in het kader van de welstandstoetsing wederom bevestigd is dat aansluiting mocht worden gezocht bij de vormgeving van het tegenoverliggende winkelcentrum, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het tegenadvies van [architect2] en de door [architect1] geuite bezwaren, geen aanleiding diende te zien om af te wijken van de welstandsadviezen.
2.2.12. Verweerder heeft mitsdien in redelijkheid vrijstelling en ontheffing kunnen verlenen en er is geen grond voor vernietiging van de bouwvergunning.
2.3.1. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.3.2. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep en evenmin voor vergoeding van het door eisers gestorte griffierecht. Voor een vergoeding van de kosten van de door eisers ingeschakelde architect [architect1], zoals in het beroepschrift en ter zitting is verzocht, is evenmin plaats.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter, mrs. L.C. Bachrach en N.M. van Waterschoot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Heijman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2009.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB