ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ1264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4360 BZ A
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstandsverlening aan zelfstandige ondernemer wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandige ondernemer en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. De eiser, die zijn bedrijf had opgericht als franchisenemer van een Engels bedrijf, had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening ingevolge het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (Bbz). De rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen omdat het bedrijf van de eiser niet levensvatbaar was gebleken. De eiser had in juli 2005 een lening van € 30.000,- ontvangen voor bedrijfskapitaal, maar na het faillissement van de franchisegever had hij geen opdrachten kunnen binnenhalen en was zijn bedrijf in financiële problemen geraakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de FBA Adviesgroep, die de eiser begeleidde, een deskundige instantie was en dat het advies dat aan de afwijzing ten grondslag lag, zorgvuldig was opgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat zijn bedrijf levensvatbaar was, ondanks het uitblijven van opdrachten. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, dat de verliezen aan de gemeente waren te wijten, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor de gevraagde bijstandsverlening en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van levensvatbaarheid voor zelfstandige ondernemers die aanspraak willen maken op bijstandsverlening. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van griffiegeld, en heeft de beslissing van de gemeente bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4360 BZ A
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser], h.o.d.n. [X],
wonende te [woonplaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.P.E. de Zwart.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 25 juni 2008 de aanvraag van eiser ingevolge het Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz) ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal afgewezen. Bij dat besluit is tevens afgewezen eisers aanvraag om algemene bijstand ingevolge het Bbz voor zover het betreft de periode na 11 juli 2008.
Bij besluit van 30 september 2008 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2009.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Achtergrond
2.1.1. In juli 2005 is door verweerder aan eiser bijstand toegekend ingevolge het Bbz in de vorm van een lening ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal ter hoogte van
€ 30.000,- ten behoeve van zijn startende onderneming ‘[X]’. Eiser is franchisenemer van de firma ([firma]). Dit is een Engels bedrijf waarvan eiser het recht heeft gekocht in een bepaalde regio ICT-diensten en -producten te verkopen aan bedrijven, waarbij hij gebruik kan maken van kennis van [firma]. Enkele maanden nadat eiser zijn bedrijf heeft gestart, is [firma] failliet gegaan en overgenomen door [firma2].
2.1.2. Vanaf juni 2006 diende eiser het door verweerder verleende bedrijfskrediet met een bedrag van € 625,- per maand af te lossen. In verband met de tegenvallende bedrijfsresultaten heeft eiser nog niets afgelost.
2.1.3. Na de start van zijn onderneming heeft eiser nog enige tijd een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW) ontvangen. Van 7 december 2006 tot 11 juli 2008 heeft verweerder aan eiser algemene bijstand ingevolge het Bbz verleend.
2.2. Standpunten van partijen
2.2.1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder verantwoordelijk is voor de verliezen die zijn bedrijf heeft geleden. Om voor het verleende bedrijfskrediet in aanmerking te komen heeft verweerder eiser verplicht om begeleiding van de FBA Adviesgroep te accepteren. Deze begeleiding is naar de mening van eiser ernstig tekort geschoten. Ondanks dat de FBA Adviesgroep zich profileert als een professioneel bureau heeft zij niet voorzien dat de franchisegever failliet ging, waardoor eisers bedrijf in de problemen is geraakt. Eiser is daarom van mening dat verweerder hem de schuld in verband met het geleende bedrijfskapitaal dient kwijt te schelden en hem een nieuw bedrijfskapitaal dient toe te kennen zodat zijn bedrijf een doorstart kan maken. Tevens heeft eiser kapitaal nodig om zijn schuld aan de ABN Amro bank en overige schulden af te kunnen lossen.
2.2.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijf van eiser nooit uit de startfase is gekomen, terwijl aan eiser wel over de maximale termijn van 36 maanden algemene bijstand alsmede het maximale bedrag aan bedrijfskrediet is verleend. Het bedrijf van eiser heeft geen opdrachten binnengehaald en is daarmee niet levensvatbaar gebleken. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor herfinanciering van een gevestigde onderneming. Het Bbz voorziet tevens niet in financiering om een reeds verleend bedrijfkrediet af te lossen.
2.3. Wettelijk kader
2.3.1. Artikel 2 van het Bbz luidt als volgt:
1. Algemene bijstand kan worden verleend aan:
a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is;
b. de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is;
(…)
2. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan slechts worden verleend aan de zelfstandige, bedoeld in de onderdelen a, b en c van het eerste lid.
3. (…).
2.3.2. Artikel 23, eerste lid, van het Bbz luidt als volgt:
1. Aan de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt na de beëindiging van de uitkering uit hoofde van werkloosheid gedurende ten hoogste 36 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn is mogelijk indien de zelfstandige om redenen van medische of sociale aard niet volledig beschikbaar is voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep.
2.4. Algemene bijstand aan startende ondernemer
2.4.1. Voor zover eisers beroep dient te worden opgevat als een verzoek om toekenning van algemene bijstand aan een startende ondernemer, heeft verweerder ter zitting nader toegelicht dat eiser reeds gedurende de maximale termijn van 36 maanden, zoals gesteld in artikel 23, eerste lid, van de Bbz, deze bijstand heeft ontvangen. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat de termijn van 36 maanden is aangevangen bij de start van de onderneming. Over de eerste periode na de start van eisers onderneming, na 11 juli 2005, heeft verweerder de algemene bijstand ingevolge de Bbz alsnog verrekend met de WW-uitkering van eiser, aldus verweerder.
2.4.2. Eiser heeft deze stelling van verweerder niet betwist. De rechtbank heeft derhalve geen aanleiding gezien aan de juistheid van verweerders standpunt dat eiser over de maximale periode van 36 maanden algemene bijstand ingevolg het Bbz heeft ontvangen, te twijfelen. Het voorgaande brengt mee dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het Bbz niet voorziet in verlening van algemene bijstand na afloop van deze periode, derhalve na 11 juli 2008.
2.5. Algemene bijstand aan gevestigde ondernemer
2.5.1. Onder een levensvatbaar bedrijf zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bbz wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 verstaan het bedrijf waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf en voor de voorziening in het bestaan. Blijkens de toelichting op deze bepaling impliceert dit dat het inkomen toereikend dient te zijn om alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
2.5.2. Ter zitting heeft verweerder alsnog het, in het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften genoemde, rapport van de FBA Adviesgroep van 10 december 2007 overgelegd. Eiser heeft, na een korte leespauze, desgevraagd aangegeven reeds bekend te zijn met dit rapport en er geen bezwaar tegen te hebben dat dit rapport bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
2.5.3. Uit het rapport van de FBA Adviesgroep kan worden opgemaakt dat een gebrek aan omzet in het bedrijf van eiser heeft geleid tot verliezen in de jaren 2005, 2006 en 2007. Eiser heeft deze verliezen gefinancierd met vreemd vermogen.
2.5.4. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ondermeer de
uitspraak van 9 januari 2007 (LJN: AZ6006), mag een bijstandsverlenend orgaan
zich bij zijn besluitvorming in de situatie als die van eiser, baseren op adviezen van deskundige instanties. De FBA Adviesgroep kan als een zodanige instantie worden aangemerkt. De rechtbank is niet gebleken dat het advies van de FBA Adviesgroep op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, feitelijke onjuistheden bevat of ondeugdelijk is gemotiveerd. Daaruit volgt dat verweerder zich bij zijn besluitvorming mede op het advies van de FBA Adviesgroep heeft kunnen baseren. Eiser heeft zijn standpunt dat zijn bedrijf, ondanks het uitblijven van opdrachten, wel levensvatbaar is, verder niet nader gemotiveerd of ondersteund met een deskundig tegenadvies, terwijl de rechtbank ook anderszins niet is gebleken dat het bedrijf omzet van enige betekenis heeft gerealiseerd.
2.5.5. Gelet op de vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten om eiser niet in aanmerking te laten komen voor algemene bijstand op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bbz.
2.6. Bedrijfskapitaal
2.6.1. Eiser heeft aangegeven bedrijfskapitaal nodig te hebben om een doorstart te kunnen maken met zijn bedrijf, en daarnaast om zijn schuld aan de bank en overige schulden af te kunnen lossen. Eiser heeft verweerder verzocht om hem ingevolge artikel 20 van de Bbz bedrijfskapitaal te verlenen.
2.6.2. Dit verzoek heeft verweerder afgewezen, waarbij deze zich op het standpunt heeft gesteld dat het bedrijf van eiser nooit uit de startfase is gekomen, zodat artikel 20 van het Bbz, dat ziet op gevestigde ondernemingen, niet op eiser van toepassing is.
2.6.3. In artikel 24 van de Bbz is het maximale bedrag vastgelegd dat verweerder aan starters kan toekennen ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Vaststaat dat aan eiser als startende zelfstandige reeds het maximumbedrag aan bedrijfskrediet is verleend. Voorts voorziet artikel 20 van het Bbz niet in de toekenning van bedrijfskapitaal aan eiser, nu eiser, zoals is overwogen in paragraaf 2.5, niet als gevestigde zelfstandige is aan te merken.
2.7. Begeleiding door FBA Adviesgroep
2.7.1. Verweerder heeft aan de toekenning van bedrijfskapitaal aan eiser de verplichting verbonden dat eiser gedurende het eerste jaar na de start van zijn bedrijf begeleiding door de FBA Adviesgroep aanvaardt en daaraan zijn volledige medewerking verleent. Anders dan eiser meent is de rechtbank niet gebleken dat de door FBA adviesgroep geboden begeleiding aan eiser ondeugdelijk of onvolledig is geweest. Blijkens de gedingstukken heeft de door de FBA Adviesgroep geboden begeleiding in eerste instantie bestaan uit het beoordelen van de haalbaarheid van het businessplan van eiser, en de vragen of eiser de juiste opleiding/achtergrond heeft om te kunnen slagen als ondernemer en welke investeringen vereist zijn om de onderneming te kunnen starten. Vervolgens heeft de begeleiding bestaan uit het voeren van gesprekken met eiser over de gang van zaken rond de start van de onderneming en het geven van adviezen inzake de administratie van het bedrijf en de wijze waarop orders zouden kunnen worden verkregen. Van ieder gesprek is door FBA een verslag gemaakt dat aan verweerder is toegezonden. Naar het oordeel van de rechtbank is verder niet de FBA Adviesgroep, maar eiser zelf in eerste instantie verantwoordelijk voor de gemaakte (bedrijfs)keuze om een overeenkomst met [firma] aan te gaan. Indien eiser behoefte had gehad aan een advies daaromtrent, komt het voor zijn risico dat hij het inwinnen van een dergelijk advies achterwege heeft gelaten. Gelet op de vorengaande overwegingen valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat verweerder verantwoordelijk kan worden gehouden voor de geleden verliezen door het bedrijf van eiser.
2.8. Conclusie
2.8.1. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit in rechte standhouden. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.8.2. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffiegeld ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en mrs. C.F. de Lemos Benvindo en A.P. Klap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Slooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2009.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B