ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ0904

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB-08-3380 ZFW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar bij woonplaatsbepaling van een pensioenontvanger in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een pensioenontvanger, en de raad van bestuur van het College voor zorgverzekeringen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin werd gesteld dat hij recht heeft op medische zorg in Spanje ten laste van Nederland, omdat hij met een Nederlands pensioen in Spanje woont. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij in Duitsland woont en daar verzekerd is, en dat de Spaanse autoriteiten enkel zijn levensbewijs hebben bevestigd, maar niet zijn woonplaats. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 februari 2009, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij de toepassing van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een eigen verantwoordelijkheid heeft om te bepalen waar iemand woont. Dit is in lijn met jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die stelt dat de lidstaat waar iemand woont, de lidstaat is waar hij zijn gewone woonplaats behoudt en waar zijn centrum van belangen zich bevindt. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser, ondanks zijn registratie in Duitsland, zijn gewone woonplaats in Spanje heeft, gezien de omstandigheden van zijn verblijf en de bevestiging van de Spaanse autoriteiten.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser recht heeft op medische zorg in Spanje, omdat hij een Nederlands pensioen ontvangt en niet is gebleken dat hij recht heeft op zorg in Spanje. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/3380 ZFW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
eiser
en
de raad van bestuur van het College voor zorgverzekeringen,
verweerder,
gemachtigden: mr. J.M.R. Maas en mr. M van der Linde- de Jager.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij brieven van december 2005 eiser meegedeeld dat hij met toepassing van Verordening (EEG) 1408/71 (de Verordening) recht heeft op medische zorg in zijn woonland Spanje, ten laste van Nederland. Dit betekent dat artikel 69 Zorgverzekeringswet (Zvw) van toepassing is en eiser een Zvw-bijdrage is verschuldigd. Verweerder heeft om die reden de uitkeringsinstantie van eisers pensioen verzocht om de voornoemde bijdrage in te houden.
Bij brief van 17 januari 2006 heeft eiser tegen de inhouding van de bijdrage op zijn pensioen bezwaar gemaakt. Daarin heeft eiser gesteld in Duitsland te wonen en daar reeds verzekerd te zijn. Het adres in Spanje dat verweerder hanteerde is een vakantieadres, aldus eiser.
Op verzoek van verweerder heeft eiser bij brief van 16 mei 2006 enige documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling.
Bij besluit van 24 november 2006, gestuurd naar het Duitse adres van eiser, heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat uit het onderzoek is gebleken dat eiser op grond van de in zijn woonland geldende wetgeving is aangesloten bij het ziektekostenstelsel in zijn woonland. Eiser is daarom geen bijdragen verschuldigd aan Nederland, aldus verweerder.
Naar aanleiding van informatie omtrent de woonplaats van eiser, op verzoek van verweerder ter beschikking gesteld door de Sociale verzekeringsbank (Svb), heeft verweerder bij besluit van 8 augustus 2008 (bestreden besluit) het besluit van 24 november 2006 ingetrokken. Het besluit van 8 augustus 2008 komt daarvoor in de plaats. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser, omdat hij met een Nederland pensioen in Spanje woont, recht heeft op medische zorg in Spanje ten laste van Nederland. Het bezwaar van 17 januari 2006 heeft verweerder ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2009.
Eiser is niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. Overwegingen
Standpunt van eiser
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij sinds 1995 is ingeschreven bij een Duitse zorgverzekeraar. Eiser vindt het niet correct dat hij ook nog een bijdrage moet betalen aan Nederland. Eiser woont namelijk in Duitsland en niet in Spanje. Dat een overheidsinstantie in Spanje de levensbewijzen heeft ondertekend komt omdat eiser meestal in augustus, herfst en de wintermaanden in Spanje verblijft. De Spaanse overheidsinstantie heeft alleen bevestigd dat eiser nog leeft, maar niet dat hij in Spanje woont.
Wettelijk kader
Artikel 69 van de Zorgverzekeringswet luidde voorzover hier aan de orde als volgt:
1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het College zorgverzekeringen aan.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd, die voor een bij die regeling te bepalen gedeelte van de bijdrage, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
7. Bij ministeriële regeling:
a. kan, in afwijking van het vierde lid, worden bepaald dat de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, door een orgaan dat pensioen of rente uitkeert, op dat pensioen of die rente wordt ingehouden en aan het Zorgverzekeringsfonds wordt afgedragen; b. kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het College zorgverzekeringen zijn taak, bedoeld in het vierde lid, uitoefent of de organen, bedoeld in onderdeel a, de in dat onderdeel bedoelde werkzaamheden uitvoeren.
Artikel 28 van de Verordening luidt voor zover van belang als volgt.
1. De rechthebbende op een pensioen of rente verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die geen recht op prestaties heeft op grond van de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, heeft niettemin zelf, evenals zijn gezinsleden, recht op deze prestaties, voor zover hij op grond van de wettelijke regeling van de voor de pensioenverzekering bevoegde Lid-Staat, of van ten minste één van de voor deze verzekering bevoegde Lid-Staten, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI recht op prestaties zou hebben, indien hij op het grondgebied van de betrokken Staat woonde. (…)
2. In de in lid 1 bedoelde gevallen komen de verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig de volgende regels vastgestelde orgaan:
a) indien de rechthebbende krachtens de wettelijke regeling van één Lid-Staat recht op bedoelde verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van deze Staat; (…)
Artikel 33, eerste lid, van de Verordening luidt als volgt:
Het orgaan van een Lid-Staat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voorzover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde Lid-Staat komen.
Beoordeling van het geschil
Eiser heeft een Nederlands pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Allereerst merkt de rechtbank op dat verweerder teneinde het bepaalde in artikel 69 van de Zvw te kunnen toepassen een aantal vaststellingen moet doen. In de eerste plaats dient verweerder vast te stellen of personen onder de personele en materiële werkingssfeer van de Verordening vallen. Vervolgens dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval welke van de – in de Verordening opgenomen – conflictregels op de situatie van betrokkene van toepassing is. Teneinde die beoordeling te kunnen verrichten dient verweerder onderzoek te doen naar ondermeer de woonplaats van betrokkene, zijn verzekeringspositie in zijn woonland en of betrokkene al dan niet verzekerd zou zijn als hij in Nederland zou wonen. Dit houdt in dat verweerder een eigen verantwoordelijkheid heeft om vast te stellen waar iemand woont.
Ingevolge jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (het Hof) is onder de lidstaat waar iemand woont slechts te verstaan de lidstaat waar hij zijn gewone woonplaats behoudt en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt (Arrest van het Hof van 17 februari 1977, zaak 76/76 en C-216/89). Daarbij dient onder andere gelet te worden op de duur en de bestendigheid van de woonplaats en de intenties van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijken.
Uit het onderzoek, de gegevens van de Svb en eisers eigen verklaringen is gebleken dat eiser meestal in augustus, de herfst- en wintermaanden in Spanje doorbrengt, dat hij daarnaast regelmatig op reis is en dat hij vanuit Spanje zaken met verscheidene instanties afhandelt. Zo heeft een Spaanse bevoegde autoriteit de levensbewijzen van eiser bevestigd. De rechtbank is gelet op de jurisprudentie van het Hof en de omstandigheden zoals die de gedingstukken naar voren komen van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat eiser zijn gewone woonplaats in Spanje heeft. Dat eiser zichzelf, vanwege het feit dat hij is geregistreerd in Duitsland en niet in Spanje, als woonachtig in Duitsland beschouwt, maakt voor dat oordeel geen verschil.
Artikel 28, eerste lid, van de Verordening regelt dat een rechthebbende op een pensioen, wanneer hij geen recht heeft op prestaties op grond van de wettelijke regeling van het woonland, toch recht heeft op deze prestaties, wanneer hij bij het wonen in het pensioenbetalende land recht zou hebben op prestaties. Omdat de Zvw en de AWBZ een ingezetenenstelsel kennen, zou eiser een recht hebben op prestaties indien hij in Nederland woonde.
Gelet op het feit dat eiser een wettelijk pensioen uit Nederland heeft en niet is gesteld of gebleken dat hij op grond van het wettelijk systeem van zijn woonland Spanje recht heeft op verstrekkingen, heeft eiser naar het oordeel van rechtbank recht op medische zorg in zijn woonland. Uit het tweede lid van artikel 28 volgt voorts dat de verstrekkingen in het woonland voor rekening komen van Nederland. Ingevolge artikel 33 van de Verordening in samenhang met artikel 69 van de Zvw, mag het pensioenland hiervoor een bijdrage inhouden worden op het pensioen van eiser.
Het Nederlandse pensioen, de woonplaats in Spanje en het systeem van de Verordening in aanmerking genomen, kan het gegeven dat eiser naast de Zvw-bijdrage aan Nederland, premie moet afdragen aan een Duits ziekenfonds waarbij hij zich heeft aangesloten, aan de bevoegdheid van Nederland tot het innen van de bijdrage niets afdoen. Evenmin kan het feit dat eiser geen prijs stelt op zijn recht op medische zorg in Spanje ten laste van Nederland, en zelf een andere regeling wenst te treffen, aan die bevoegdheid van Nederland afbreuk doen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de overwegingen 3.1 t/m 3.9 in haar uitspraak van 31 januari 2008 (geregistreerd op www.rechtspraak.nl onder LJN BC3432), waarin de rechtbank oordeelde dat artikel 28 van de Verordening geen recht op een keuze voor een bepaald ziektekosten(verzekerings)stelsel behelst. Daarbij is voorts overwogen dat aanmelding bij het orgaan van de woonplaats geen voorwaarde vooraf is voor toepasselijkheid van artikel 28 van de Verordening.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank ten slotte geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB