Parketnummers: 13/822030-08 en 13/467496-07 (TUL)
Datum uitspraak: 3 februari 2009 (PROMIS)
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Bienfait, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.D. van der Heijden, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 oktober 2008 te Hilversum met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3],
welk geweld bestond uit het (met kracht) een of meermalen schoppen en/of trappen en/of (met gebalde vuist) slaan en/of stompen tegen de benen en armen en/of het hoofd van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of het geven van zogenaamde knietjes tegen het hoofd en/of armen en/of benen van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of het krabben in het gezicht van die [slachtoffer3].
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 oktober 2008 te Hilversum met anderen, op de openbare weg, de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en [slachtoffer3],
welk geweld bestond uit het schoppen en trappen en met gebalde vuist stompen tegen een been en armen en/of het hoofd van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en het geven van zogenoemde knietjes tegen het hoofd van die [slachtoffer1] en het krabben in het gezicht van die [slachtoffer3].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen, waarbij zij zich baseert op de aangiftes, de verklaringen van de medeverdachten en getuigen en de verklaringen van verdachte zelf. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld door in vereniging geweld tegen de slachtoffers te gebruiken en waarbij ieder een aandeel heeft gehad. Verdachte en zijn medeverdachten zijn dan ook allen schuldig aan al het geweld dat gedurende de gehele gebeurtenis is gebruikt.
4.2. Standpunt van de verdachte en zijn verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend met [slachtoffer2] (hierna: [slachtoffer2]) te hebben gevochten en hem twee klappen te hebben gegeven. Ook heeft hij [slachtoffer1] (hierna: [slachtoffer1]), toen deze werd vastgehouden door [medeverdachte1], twee klappen gegeven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden opgeknipt in vier verschillende incidenten waarbij verschillende groepen betrokken zijn geweest. Het eerste incident is de eerste confrontatie tussen onder meer verdachte en [slachtoffer1]. Het tweede incident is de confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer2] waarbij [verdachte] door [slachtoffer2] met een fles wordt geslagen waarop verdachte [slachtoffer2] slaat. Het derde incident is het geweld gepleegd tegen [slachtoffer1] terwijl die wordt vastgehouden door medeverdachte [medeverdachte1]. Het vierde incident is de mishandeling van [slachtoffer3]. Verdachte heeft weliswaar [slachtoffer2] geslagen, maar aangezien hij door [slachtoffer2] met een fles op zijn hoofd was geslagen, was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die de reactie van verdachte rechtvaardigt zodat verdachte voor dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu verdachte niet betrokken is geweest bij de mishandeling van [slachtoffer3], kan het ten laste gelegde feit ten aanzien van [slachtoffer3] niet worden bewezen. Wel kan het door verdachte tegen [slachtoffer1] gepleegde geweld worden bewezen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten, die de rechtbank zakelijk zal weergeven.
Op 18 oktober 2008, omstreeks 23:30 uur verlaten [slachtoffer2] en [slachtoffer1] [slachtoffer2]’s woning om buiten een sigaret te roken. Zij zien een groep jongens staan; naar later blijkt, zijn dit [verdachte] (hierna: [verdachte])1, [medeverdachte1] (hierna: [medeverdachte1])2, [medeverdachte2] (hierna: [medeverdachte2])3 en [medeverdachte3]e (hierna: [medeverdachte3])4. Een van deze jongens loopt richting [slachtoffer2] en [slachtoffer1] en zegt iets tegen (een van) hen. [slachtoffer1] negeert deze jongen, waarna de anderen ook richting [slachtoffer1] en [slachtoffer2] lopen. Er ontstaat een woordenwisseling tussen [slachtoffer1] en [verdachte].5 Een van de jongens spuugt op de auto van [slachtoffer1]. Deze wordt boos en geeft de jongen een duw. Vervolgens wordt [slachtoffer1] twee keer met een vuist op de kaak geslagen.6 [medeverdachte1] rent direct daarna naar het vlakbij gelegen café [cafe] en roept dat er gevochten wordt. Een groep jongens, waaronder [medeverdachte4] (hierna: [medeverdachte4]) en (in ieder geval) één meisje, [persoon1], rennen naar de vechtpartij.7 [slachtoffer1] rent daarop, in een poging te vluchten, een steeg in. Hij wordt achterhaald en wordt vervolgens door een grote groep jongens geslagen en geschopt op zijn hoofd, linker bovenbeen en armen. [slachtoffer1] weet weg te rennen, maar komt ten val. Nadat hij overeind is geholpen, wordt [slachtoffer1] met zijn armen op de rug vastgehouden door [medeverdachte1], die tegen andere jongens zegt: “Trap hem, trap hem, want hij kan niets meer”.8 Hierop wordt [slachtoffer1] wederom geslagen en/of geschopt, dit keer door onder andere [verdachte], [medeverdachte3]9 en [medeverdachte2],10 terwijl [persoon2] [slachtoffer1] zogenoemde knietjes geeft.11 [medeverdachte4] staat in de directe nabijheid, zonder in te grijpen.12 De genoemde gewelddadigheden veroorzaken pijn en letsel bij [slachtoffer1].13
Kort na aanvang van vorenbedoelde woordenwisseling is ook [slachtoffer2] weggerend. [medeverdachte2] rent achter [slachtoffer2] aan en slaat hem met de vuist op het achterhoofd. [slachtoffer2] wordt bovendien door [verdachte] twee of drie keer met gebalde vuisten geslagen.14 Hierdoor ontstaan letsel en pijn bij [slachtoffer2].15
[slachtoffer2]s vader, [slachtoffer3], komt op enig moment naar buiten om de jongens uit elkaar te halen. Daarbij komt hij in aanraking met [persoon1], die hem in zijn gezicht krabt. [slachtoffer3] duwt [persoon1] van zich af en wordt vervolgens door [medeverdachte4] in zijn gezicht getrapt waardoor hij, [slachtoffer3], ten val komt.16 [medeverdachte4] heeft bevestigd [slachtoffer3] met een aanloop een te hebben geraakt.17 [slachtoffer3] ondervindt hiervan letsel en pijn.18
4.3.2 Bespreking van het verweer
Verdachte heeft aangevoerd dat [slachtoffer2] hem met een fles op zijn hoofd heeft geslagen, zodat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die het door hem gepleegde geweld tegen [slachtoffer2] rechtvaardigt. De rechtbank verwerpt dit verweer van verdachte. Ten eerste heeft verdachte verklaard dat hij pas later had begrepen dat hij met een fles was geslagen en dat hij dit niet had gevoeld, zodat er alleen al om die reden geen sprake is van een feit dat is geboden door noodzakelijke verdediging. Ten tweede acht de rechtbank de verklaringen van (onder meer) verdachte en medeverdachte [medeverdachte2] over het slaan met een fles door [slachtoffer2] ongeloofwaardig. [slachtoffer1] heeft zeer gedetailleerd over de aanleiding van de gewelddadigheden verklaard en daarbij ook verklaard dat hij zelf is begonnen door een van de verdachten te duwen en dat hij niet heeft gezien dat [slachtoffer2] met een fles heeft geslagen. [slachtoffer2] heeft voorts ontkend dat hij met een fles zou hebben geslagen.
Voorts acht de rechtbank redengevend dat verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer1] en [slachtoffer2] heeft geslagen en dat hij blijkens zijn eigen verklaring en de verklaringen van [slachtoffer1] en [medeverdachte2], samen met medeverdachten [medeverdachte3], [medeverdachte1] en [medeverdachte2] aan de wieg heeft gestaan van de gewelddadigheden tegen [slachtoffer1] en [slachtoffer2].
Gelet hierop en gezien het feit dat verdachte niet heeft ingegrepen bij de geweldadigheden en hij zich niet (alsnog) heeft gedistantieerd, heeft verdachte de overmacht van de groep ten opzichte van de twee slachtoffers en daarmee de dreiging die van de groep uitging, vergroot en heeft hij het voor derden bemoeilijkt de gewelddadigheden te doen stoppen. Aldus heeft verdachte een significante bijdrage aan het openlijke geweld geleverd.
Hoewel verdachte stelt dat hij niet heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte4] [slachtoffer2] heeft geslagen, acht de rechtbank ook de openlijke geweldpleging door verdachte tegen [slachtoffer3] bewezen. De rechtbank verwerpt in dat verband ook het verweer van de raadsman, voor zover dit behelst het standpunt dat dient te worden uitgegaan van verschillende incidenten. De openlijke geweldpleging is tegen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] begonnen en heeft zich vervolgens in een relatief kort tijdsbestek en binnen een beperkte straal voltrokken. In die situatie is sprake van één incident en derhalve van één openlijke geweldpleging waarbij allen die een bijdrage hebben geleverd betrokken zijn. Als vervolgens in het kader van die openlijke geweldpleging een derde, die de slachtoffers te hulp wil schieten, zelf slachtoffer wordt van vergelijkbare gewelddadigheden, maken deze gewelddadigheden deel uit van datzelfde incident.
5. De strafbaarheid van het feit en van verdachte
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van de straf en maatregelen
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen gevangenisstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich aan de aanwijzingen van de reclassering houdt ook als dat inhoudt deelname aan de Intensieve Aanpak Jongvolwassenen en een COVA-training en dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] dient voor wat betreft de kosten van de simkaart, de spijkerbroek en de immateriële schade te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partijen [slachtoffer3] en [slachtoffer1] dienen niet ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen, nu deze niet nader zijn onderbouwd, waardoor deze niet eenvoudig van aard zijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met het feit dat alleen de tegen [slachtoffer1] gepleegde gewelddadigheden kunnen worden bewezen, met het reclasseringsadvies en met de jonge leeftijd van verdachte. Om deze reden wordt verzocht een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich aan de aanwijzingen van de reclassering houdt. Tevens verzoekt de verdediging de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen en de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer2] en [slachtoffer3] niet ontvankelijk te verklaren nu geen rechtstreeks verband bestaat tussen de bewezen geachte feiten en de gevorderde schade. Tevens verzoekt de verdediging de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] niet ontvankelijk te verklaren nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij haar strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken, zoals laatstelijk gewijzigd op 18 november 2008. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit. Eventuele bijzonderheden in de daad- of dadercomponent dienen alsnog door de rechter te worden meegewogen. Ter zake van delicten als de onderhavige is een dergelijke afspraak gemaakt en de rechtbank zal deze dan ook als uitgangspunt voor de strafoplegging nemen.
In de onderhavige zaak gelden de volgende landelijke oriëntatiepunten: 8 weken gevangenisstraf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze van de straf en bij de vaststelling van de duur ervan in het bijzonder het volgende laten meewegen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging waarbij drie slachtoffers zijn geslagen en/of geschopt. Door aldus te handelen draagt verdachte bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de slachtoffers en bij hen die van het voorval getuige waren, zoals de moeder van een van de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van misdrijven als het onderhavige, daarvan nog lange tijd psychische hinder kunnen ondervinden. Bovendien is verdachte, blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 november 2008, reeds eerder voor openlijke geweldpleging veroordeeld.
Gelet op het voorgaande is in beginsel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Mede gelet op de eis van de officier van justitie ziet de rechtbank echter aanleiding om in plaats hiervan een taakstraf op te leggen. De rechtbank houdt rekening met het feit dat de slachtoffers geen ernstig blijvend letsel hebben opgelopen en met de jonge leeftijd van verdachte. Hierin ziet zij aanleiding af te wijken van de duur van de door de officier van justitie gevorderde taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer2] ten aanzien van de jeans (€ 75,-) en de immateriële schade (€ 300,-) van eenvoudige aard is, zodat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op kosten voor fysiotherapie, misgelopen inkomsten en de vervanging van de mobiele telefoon leent zich niet voor behandeling in dit strafgeding, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[slachtoffer1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer1] ten aanzien van de immateriële schade van eenvoudige aard is, zodat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 300,- (driehonderd euro).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op de rekening van het ziekenhuis leent zich niet voor behandeling in dit strafgeding, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[slachtoffer3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer3] ten aanzien van de immateriële schade van eenvoudige aard is, zodat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op kosten van een hoortoestel en medicijnen leent zich niet voor behandeling in dit strafgeding, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 14 november 2008 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer13/467496-07, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 februari 2008 van de rechtbank te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 85 dagen waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke deel van deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 8 januari 2009 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Gezien het feit dat verdachte voor het onderhavige strafbare feit op vordering van de officier van justitie zal worden veroordeeld tot een werkstraf, zal de rechtbank de straf van jeugddetentie vervangen door een werkstraf voor de duur van 28 uur.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 77k en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat veroordeelde zich (onverwijld) stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht van de reclassering en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als dat inhoudt deelname aan de Intensieve Aanpak Jongvolwassenen en het volgen van een COVA-training.
Gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de bij voornoemd vonnis d.d. 21 februari 2008 opgelegde straf, zijnde 14 (veertien) dagen jeugddetentie en vervangt deze straf door een taakstraf, zijnde een werkstraf van 28 (achtentwintig) uren.
[slachtoffer2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], te betalen de som van € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[slachtoffer1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer1] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], te betalen de som van € 300,- (driehonderd euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
[slachtoffer3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer3] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer3], te betalen de som van € 150,- (honderdvijftig euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter,
mrs. A.B.M. Wijnveldt en A.C. Schaafsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Hetterschijt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2009.
1 Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1], pag. 311.
2 Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte1] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar2], pag. 911.
3 Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte2] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar3] en [opsporingsambtenaar2], pag. 112.
4 Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte3] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar4], pag. 214.
5 Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1], pag. 311.
6 Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van [slachtoffer1] met nummer PL1406/08-063634 van 19 oktober 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar5], pag. 14.
7 Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte4] van 6 november 2008, met nummer PL14OP/08-063634 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar4] en een proces-verbaal van verhoor van [persoon1] van 6 november 2008, met nummer PL14OP/08-063634 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar2], pag. 613.
8 Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van [slachtoffer1] met nummer PL1406/08-063634 van 19 oktober 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar5], pag. 14 en een proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van [medeverdachte1] van 6 november 2008 met nummer PL14OP/08-063634 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar2], pag. 912.
9 Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1], pag. 311 en een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte3] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar4], pag. 215.
10 Een proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van [medeverdachte1] van 6 november 2008 met nummer PL14OP/08-063634 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar2], pag. 912 en een proces-verbaal van verhoor van [persoon2] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar4], pag. 514.
11 Een proces-verbaal van verhoor van [persoon2] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar4], pag. 514.
12 Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte3] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1], pag. 215 en een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1], pag. 312.
13 Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van [slachtoffer1] met nummer PL1406/08-063634 van 19 oktober 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar5], pag. 15 en een geschrift van 20 oktober 2008, bevattende een letselomschrijving van [slachtoffer1], vervat door [arts], arts GGD, pag. 20.
14 Een proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van [verdachte] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1] en een proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van [medeverdachte2] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar3].
15 Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van [slachtoffer3] met nummer PL14ZD/08-063541 van 19 oktober 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar6], pag. 24 en een geschrift van 21 oktober 2008, bevattende een letselomschrijving van [slachtoffer2], vervat door [arts], arts GGD, pag. 31.
16 Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van [slachtoffer3] met nummer PL14ZD/08-063636 van 11 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar7].
17 Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte4] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar8], pag. 710 en 711.
18 Een geschrift van 21 oktober 2008, bevattende een letselomschrijving van [slachtoffer3], vervat door [arts], arts GGD, pag. 38.
Parketnummers: 13/822030-08 en 13/467496-07 (TUL) PROMIS
[verdachte]