RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. E. van den Bogaard,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Met ingang van 6 april 1999 heeft verweerder aan eiser een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van abeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 6 februari 2007 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op minder dan 15% en de WAO-uitkering op die grond ingetrokken met ingang van 7 april 2007.
Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 november 2007 ongegrond verklaard.
Bij brief van 19 december 2007 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep ter zitting behandeld op 1 mei 2009. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde E. Kok.
1. De rechtbank ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten de eerder aan eiser toegekende WAO-uitkering met ingang van 7 april 2007 in te trekken.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser, ondanks zijn medische beperkingen, gemiddeld ongeveer 40 uur per week nog bepaalde arbeid kan verrichten. De medische beperkingen van eiser zijn vastgesteld door de verzekeringsarts en weergegeven in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 29 december 2006. De arbeid die eiser naar de mening van verweerder nog kan verrichten bestaat uit de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van het loon in die functies met het inkomen dat eiser voorheen met zijn werk als cateringmedewerker voor 38 uur per week verdiende – het maatmaninkomen – leidt er volgens verweerder toe dat eiser minder dan 15% arbeidsongeschikt is en dat de WAO-uitkering daarom moet worden ingetrokken met ingang van 7 april 2007.
3. Eiser heeft (samengevat) aangevoerd dat de medische grondslag van het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en ook overigens ondeugdelijk is. Eiser acht zich onveranderd buiten staat arbeid te verrichten. Dit is ook het oordeel van de eerste primaire verzekeringsarts; de vervolgens geraadpleegde verzekeringsarts is weliswaar tot een ander oordeel gekomen maar ten onrechte heeft vervolgens het voorgeschreven overleg met de stafverzekeringsarts niet plaatsgevonden. Anders dan verweerder stelt heft de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts dit gebrek niet op. Daarbij komt dat het op verzoek van verweerder uitgebrachte expertiserapport niet ten volle is gevolgd.
4. De rechtbank heeft de volgende feiten in beschouwing genomen.
Eiser ontvangt sedert 6 april 1999 een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daaraan lag onder meer een rapport van de op verzoek van verweerder geraadpleegde psychiater R.A. Achilles ten grondslag. Blijkens dat rapport was sprake van een depressieve stoornis, ernstig, en chronisch.
In het kader van de onderhavige herbeoordeling is eiser onderzocht door de primair verzekeringsarts V. Gurmazhenko. Deze is op grond van zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat sprake is van langdurig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Om die reden is ervan afgezien een belastbaarheidsprofiel op te stellen. Naar aanleiding van deze conclusie vond vervolgens op grond van verweerders beleid inzake intensieve beoordeling een tweede beoordeling plaats door de verzekeringsarts W.C. Otto. Deze heeft inlichtingen ingewonnen bij de behandelend artsen van eiser en een expertise laten verrichten door de psychiater W.M.J. Hassing en de psycholoog M. Eybrechts, beiden verbonden aan CAP Nederland. Na kennisname van één en ander en na eigen onderzoek is de verzekeringsarts Otto in afwijking van de visie van de verzekeringsarts Gurmazhenko tot de conclusie gekomen dat wel sprake was van een situatie van duurzaam benutbare mogelijkheden en heeft hij een belastbaarheidsprofiel opgemaakt. Vervolgens heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden en zijn er functies geduid, met als uitkomst dat de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% moest worden gesteld.
5. Met eiser stelt de rechtbank vast dat de medische beoordeling niet overeenkomstig verweerders beleid heeft plaatsgevonden. Volgens dat beleid moet de tweede verzekeringsgeneeskundige beoordeling worden voorgelegd aan de stafverzekeringsarts, die toetst of sprake is van een verschillend resultaat ten opzichte van de eerste verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Is dat het geval, dan overlegt de stafverzekeringsarts zonodig met beide verzekeringsartsen en neemt hij een beslissing.
Verweerder heeft niet weersproken dat overleg tussen de tweede verzekeringsarts Otto en de stafverzekeringsarts niet heeft plaatsgevonden. Voorts is niet gebleken dat de beide verzekeringsartsen Gurmazhenko en Otto onderling overleg hebben gevoerd en het uiteindelijk eens zijn geworden, in welk geval voorlegging aan de stafverzekeringsarts achterwege kan blijven.
De rechtbank acht de wijze waarop de medische beoordeling in dit geval heeft plaatsgevonden zodanig gebrekkig dat de uitkomst daarvan niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen worden gelegd. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit een gebrek is dat niet is geheeld door de in bezwaar door de bezwaarverzekeringsarts verrichte heroverweging. De bezwaarverzekeringsarts heeft immers tot taak te beoordelen of er aanleiding is het primair verzekeringsgeneeskundig oordeel al dan niet aan te passen. De stafverzekeringsarts heeft daarentegen in de primaire fase een specifieke, op afstemming en consistentie gerichte functie, die ten doel heeft dat uiteindelijk tot één, afgewogen, medisch standpunt wordt gekomen. Zonder de inbreng van de stafverzekeringsarts is echter sprake van twee, onderling tegenstrijdige medische beoordelingen en het behoort noch tot de taak noch tot de functie van de bezwaarverzekeringsarts tussen beide een keuze te maken. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat besluit dus niet kan dragen. Daarmee is ook de arbeidskundige grondslag aan het bestreden besluit komen te ontvallen.
6. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven. Verweerder zal een nadere beslissing op bezwaar moeten nemen in welk kader de stafverzekeringsarts alsnog in de medische beoordeling moet worden betrokken. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat daartoe in dit geval temeer aanleiding bestaat nu het op verzoek van de verzekeringsarts Otto uitgebrachte psychiatrische expertiserapport conclusies bevat die eerder de visie van de verzekeringsarts Gurmazhenko lijken te bevestigen dan die van de verzekeringsarts Otto. Tevens zal daarbij aandacht moeten worden geschonken aan het rapport van de psychiater Achilles, in aanmerking genomen dat de bevindingen en conclusies in dat rapport in belangrijke mate lijken overeen te komen met die welke in voormeld expertiserapport zijn neergelegd en de bevindingen en conclusies van Achilles destijds tot het oordeel hebben geleid dat een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden is aangenomen.
7. Eiser heeft de rechtbank verzocht, in geval van gegrondverklaring van het beroep, verweerder tot schadevergoeding te veroordelen, bestaande uit de wettelijke rente. Nu het bestreden besluit op formele gronden is vernietigd en (nog) niet vast staat dat, respectievelijk in welke omvang eiser recht heeft op WAO-uitkering is de door eiser gestelde schade thans niet bepaalbaar. Het verzoek moet om die reden worden afgewezen.
8. Eiser heeft tevens verzocht om immateriële schadevergoeding, in geval de behandeling van de procedure (inclusief bezwaar) niet binnen een redelijke termijn heeft kunnen plaatsvinden. Met inachtneming van de daartoe ontwikkelde normen en uitgaande van het aanvullend bezwaarschrift stelt de rechtbank vast dat de lengte van de totale procedure minder dan 2 jaar bedraagt. Deze lengte acht de rechtbank niet onredelijk lang. Aan de beoordeling van de afzonderlijke fases komt de rechtbank dan ook niet toe. Het verzoek moet worden afgewezen,
9. Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nadere beslissing op bezwaar zal nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst af het verzoek om verweerder tot materiële schadevergoeding te veroordelen;
- wijst af het verzoek tot vergoeding van immateriële schade;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het griffierecht ten bedrage van
€ 39,00 vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 14 mei 2009 door mr. M. Zijp, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.H. Affourtit-Kramer, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.