ECLI:NL:RBAMS:2009:BI4447

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-528023-08 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door moeder na verwurging van haar dochter

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 mei 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die beschuldigd werd van moord op haar zevenjarige dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar dochtertje opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar te verwurgen. De tenlastelegging omvatte zowel moord als doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte heeft verklaard dat zij in een opwelling heeft gehandeld, en de rechtbank kon niet vaststellen dat er sprake was van kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan de daad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, maar achtte doodslag wel bewezen. De feiten die aan de doodslag ten grondslag lagen, waren dat de verdachte op 15 januari 2008 haar dochtertje heeft gewurgd, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die leed aan een depressieve stoornis en andere persoonlijkheidskenmerken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en de spijt die de verdachte heeft betuigd. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure, waarbij de rechtbank de ernst van het feit en de impact op de omgeving van de verdachte en het slachtoffer in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528023-08 (PROMIS)
Datum uitspraak: 20 mei 2009
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
gedetineerd in het P.I.V. Huis van Bewaring “Nieuwersluis” te Nieuwersluis.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. P.A.M. Wijffels, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.H. van Dijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 15 januari 2008 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade (haar dochtertje) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] een hoeveelheid azijnzuur toegediend en/of de keel van die [slachtoffer] (langdurig) dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of (daarbij) (langdurig) een kussen op het gezicht van die [slachtoffer] gedrukt en/of gedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Artikel 289 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 januari 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade (haar dochtertje) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (onder meer) een of meermalen de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of (daarbij) een of meermalen een kussen op het gezicht van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden;
Artikel 289 jo 45 Wetboek van Strafrecht
3.
zij in of omstreeks de periode 1 januari 2006 tot en met 1 januari 2007 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] een of meermalen in het gezicht en/of op de billen geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Artikel 300 Wetboek van Strafrecht
4.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 januari 2008 te Amsterdam [getuige] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een of meerdere mes(sen) gepakt en/of is met die mes(sen) naar de kamer van haar dochtertje [slachtoffer] gelopen en/of heeft (daarbij) voornoemde [getuige] dreigend de woorden toegevoegd, dat zij haar dochter en/of zichzelf ging vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht
Met betrekking tot feit 1 leest de rechtbank de tenlastelegging aldus dat primair moord en subsidiair doodslag is tenlastegelegd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde (moord), om redenen zoals nader uiteengezet onder 4.
Met de officier en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 en 4 is tenlastegelegd, zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht op grond van de verklaring van de getuige [getuige] en de verklaring van verdachte bij de politie het onder 3 tenlastegelegde bewezen. [getuige] heeft in zijn eerste verklaring op 15 januari 2008 bij de politie verklaard dat zowel hij als verdachte wel eens klappen in het gezicht en op de billen van [slachtoffer] gaf. In het begin gebeurde dat ongeveer twee keer per week, in het laatste jaar niet meer. Verdachte heeft in haar eerste verhoor bij de politie op 30 januari 2008 verklaard dat zij [slachtoffer] vorig jaar tweemaal heeft geslagen en dat [slachtoffer] soms van haar een klap met de pollepel op haar billen kreeg wanneer ze ongehoorzaam was.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De door [getuige] op 15 januari 2008 afgelegde verklaring acht hij onvoldoende betrouwbaar, nu de getuige later deze verklaring op vele punten in twijfel heeft getrokken. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat zij [slachtoffer] soms met een pollepel op haar billen heeft geslagen, echter op basis van deze verklaring kan niet worden vastgesteld of sprake is geweest van een corrigerende pedagogische tik dan wel van mishandeling. Voorts staat niet vast of [slachtoffer] pijn of letsel heeft ondervonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft op 30 januari 2008 verklaard dat zij [slachtoffer] vorig jaar, aldus in het jaar 2007, tweemaal heeft geslagen. Nu de tenlastelegging ziet op het jaar 2006, kan deze verklaring niet tot het bewijs bijdragen.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zowel hij als verdachte, [slachtoffer] wel eens klappen gaf. [slachtoffer] kreeg dan klappen in het gezicht of op haar billen. Verdachte geeft toe dat zij [slachtoffer] soms een klap met de pollepel op haar billen gaf wanneer ze ongehoorzaam was. De rechtbank acht deze verklaringen onvoldoende om tot het bewijs te komen, nu de verklaringen te weinig specifiek zijn en met name niet kan worden afgeleid in hoeverre bij [slachtoffer] sprake is geweest van pijn en/of letsel. De rechtbank acht derhalve het onder 3 tenlastegelegde niet bewezen en zal verdachte van dit feit vrijspreken.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen het onder 1 subsidiair tenlastegelegde (doodslag) dat verdachte:
op 15 januari 2008 te Amsterdam opzettelijk haar dochtertje [s[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
5. Waardering van het bewijs
5.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte haar dochter opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Als onderbouwing daarvan heeft zij, op basis van de door de politie aangetroffen situatie in de woning, het volgende scenario geschetst. Verdachte heeft op enig moment op 15 januari 2008 besloten om haar kind te doden. Zij is vanuit haar slaapkamer naar beneden gegaan om een flesje azijnzuur uit de keukenkast te pakken. Aangezien het flesje op de bovenste plank van de kast stond, heeft zij een stoel moeten pakken om het flesje uit de kast te kunnen nemen. Ook heeft zij een mes uit de keuken of meterkast gepakt. Verdachte is vervolgens naar boven gegaan naar de slaapkamer van [slachtoffer]. Daar heeft zij het flesje azijnzuur opengedraaid en heeft zij [slachtoffer] het azijnzuur toegediend en heeft zij haar gewurgd dan wel met een kussen verstikt.
Tussen het besluit om [slachtoffer] te doden en de daadwerkelijke daad zat derhalve enige tijd, waarin zij diverse handelingen heeft verricht. In die tijd heeft verdachte de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad. Zij heeft haar voornemen doorgezet en heeft [slachtoffer] van het leven beroofd, waarbij zij het zekere voor het onzekere heeft genomen. Zij heeft [slachtoffer] niet alleen gewurgd dan wel verstikt, maar heeft haar ook nog azijnzuur toegediend. Voor het geval dat niet voldoende zou zijn, lag er ook een mes klaar. Voor de aanname dat sprake is geweest van voorbedachte raad acht de officier van justitie het voorts van belang dat er twee handelingen hebben plaatsgevonden die vanwege de te verwachten gevolgen niet anders gezien kunnen worden dan als gericht op het doden van [slachtoffer]. [slachtoffer] moest kennelijk hoe dan ook het leven laten, aldus de officier van justitie.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat alleen veroordeling kan volgen ter zake doodslag en niet voor moord, nu er geen bewijs is voor de tenlastegelegde voorbedachte raad. Getuige [getuige] heeft verklaard dat het op 15 januari 2008 de laatste anderhalf uur voordat hij vertrok rustig was in huis en dat hij zich geen zorgen maakte. Verdachte heeft verklaard dat zij in een opwelling heeft gehandeld. Uit hetgeen verdachte zich herinnert, is op te maken dat het wurgen van [slachtoffer] snel en zonder veel tegenstribbeling heeft plaatsgevonden.
Ook de door de rapporteurs bij verdachte vastgestelde depressieve stoornis en de afhankelijke en borderline persoonlijkheidstrekken doen afbreuk aan het bewijs van voorbedachte raad.
Haar psychische toestand en vooral het voorkomen van agressieve impulsdoorbraken zijn niet te rijmen met voorbedachte raad.
De raadsman acht niet te bewijzen dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door het toedienen van azijnzuur. Het toxicologisch rapport van 17 maart 2008 stelt immers dat een vergiftiging met azijnzuur niet kan worden vastgesteld, noch uitgesloten.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 15 januari 2008 om 15.30 uur kwam bij de meldkamer een telefonische melding binnen waarin de melder meedeelde dat hij gebeld was door zijn vrouw, die hem gezegd had dat zij haar dochter had vermoord. Naar aanleiding van deze melding spoedden diverse verbalisanten zich naar de woning van verdachte aan de [adres]. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] arriveerden daar om 15.35 uur. Nadat bij de woning was aangebeld, werd na enige tijd de deur opengedaan door een verwarde vrouw. Haar adem rook naar azijn en haar kleding zat onder speeksel- en braakselresten, terwijl er slijm uit haar mond kwam. Even later zei de vrouw tegen verbalisant [verbalisant 1]: “Mijn dochter is boven en die heb ik vermoord”. In de badkamer troffen verbalisanten een kindje aan, dat geen teken van leven gaf. Reanimatiepogingen hadden geen resultaat en het kindje werd door een arts van het Mobiel medisch Team dood verklaard.
Een andere verbalisant die eveneens aanwezig was op het moment dat de vrouw de deur opende, hoorde de vrouw, die later op gaf [verdachte] te zijn, zeggen: “Ik heb haar dood gemaakt” en “Ik heb azijn gedronken”.
Omstreeks 15.50 uur arriveerde de vriend van verdachte, [getuige], bij de woning. Hij had de politie gebeld nadat zijn vriendin, [verdachte], hem door de telefoon had verteld dat zij haar dochter, [slachtoffer], had gewurgd.
Uit het door het NFI verrichtte pathologisch onderzoek komt naar voren dat de bevindingen bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer], 7 jaren oud, kunnen passen bij overlijden ten gevolge van verstikking door afsluiting van de luchtwegen en/of door inwerking van samendrukkend geweld op de hals.
In haar nader verhoor als verdachte bij de rechter-commissaris op 25 juni 2008 heeft verdachte verklaard dat zij zich herinnert dat zij [slachtoffer] in de slaapkamer van [slachtoffer] heeft gewurgd. [slachtoffer] stond op dat moment met de rug naar verdachte toe terwijl verdachte haar van achteren beetpakte. Daarna heeft verdachte zelf azijnzuur gedronken. Ook ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij zich herinnert dat zij haar dochter heeft gewurgd.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Met betrekking tot de standpunten van partijen.
De officier van justitie stelt dat verdachte vanuit haar slaapkamer naar beneden is gegaan, een stoel heeft gehaald en bij een keukenkastje heeft gezet, daarna uit dit kastje een flesje azijnzuur heeft gepakt en vervolgens een mes uit de keukenlade of meterkast heeft genomen om daarna weer naar boven is gaan om [slachtoffer] azijnzuur toe te dienen en haar te wurgen of te verstikken. De rechtbank is evenwel van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier niet met zekerheid kan worden vastgesteld wat er zich kort voor het moment dat verdachte haar dochter wurgde in de woning heeft afgespeeld. Diverse scenario’s zijn mogelijk en ook de lezing van de feiten zoals verwoord door de officier van justitie behoort tot de mogelijkheden, echter wettig en overtuigend bewijs voor dit scenario ontbreekt. Verdachte heeft geen helderheid weten te verschaffen nu zij stelt geen herinnering te hebben aan hetgeen heeft plaatsgevonden tussen het moment dat zij op bed lag en het wurgen van [slachtoffer]. In hoeverre verdachte voorafgaande aan haar daad de tijd en mogelijkheid heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg, blijft dan ook in het ongewisse. Uit het toxicologische onderzoeksrapport van dr. M. Verschraagen d.d. 17 maart 2008 blijkt voorts dat een vergiftiging van [slachtoffer] met azijnzuur niet kan worden vastgesteld noch uitgesloten.
De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Evenmin acht zij bewezen dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is geweest van door verdachte toegediend azijnzuur.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair (moord) en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de omstandigheden dat verdachte grote spijt van het gebeuren heeft, zij het verdriet over de dood van haar dochter haar gehele leven met zich zal moeten dragen en dat zij vanuit een impulsdoorbraak en/of een depressieve wanhoopsdaad heeft gehandeld, strafmatigend dienen te werken. Ook haar verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het delict alsmede de bijzondere gemoedstoestand die verdachte tot het drinken van het azijnzuur heeft gebracht dienen bij het bepalen van de straf in ogenschouw te worden genomen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met haar handen de keel van haar zevenjarige dochter dichtgeknepen, tengevolge waarvan deze dochter is overleden. Verdachte denkt vanuit een opwelling gehandeld te moeten hebben, maar stelt geen herinnering te hebben aan haar gevoelens op dat moment en evenmin aan hetgeen aan de verwurging vooraf is gegaan. In de maanden voor het bewezengeachte was sprake van hoog opgelopen spanningen tussen verdachte en haar toenmalige vriend, waarbij verdachte deze vriend verweet dat hij haar dochter niet had geaccepteerd.
Verdachte heeft zich met het doden van haar dochter schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig misdrijf. Zij heeft haar dochter – het grootste goed – het leven ontnomen en de in de maatschappij verankerde gedachte dat een moeder haar kind juist dient te beschermen, in de meest ernstige vorm geweld aangedaan. Daarbij heeft zij haar naasten en de omgeving van [slachtoffer] onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. De ernst van het bewezengeachte feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken een tripel-rapportage d.d. 1 augustus 2008 betreffende verdachte, opgemaakt door drs. M.R. Weeda, psychiater en drs. B. van Giessen, klinisch psycholoog, tevens bevattende een milieurapportage van M.L. van Wielen, werkzaam bij de Reclassering Nederland. Uit dit rapport komt naar voren dat bij verdachte ten tijde van het delict sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een depressieve stoornis (matig van ernst). Bij verdachte was voorts sprake van afhankelijke en bordeline trekken in haar persoonlijkheid maar niet in die mate dat van een persoonlijkheidsstoornis gesproken kan worden. De rapporteurs kunnen het bestaan van een eventuele andere stoornis ten tijde van het tenlastegelegde niet objectiveren als gevolg van de bij verdachte bestaande amnesie. Gezien het bestaan van de depressieve stoornis ten tijde van het tenlastegelegde beschikte verdachte op dat moment over minder gedragsalternatieven dan gemiddeld genomen. De rapporteurs achten verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar met betrekking tot het bewezengeachte.
De persoonlijkheid van verdachte wordt door de rapporteurs omschreven als onrijp, terwijl zij geneigd is zich afhankelijk op te stellen van de ander. Zij heeft een sterke behoefte om aardig gevonden te worden en zij voelt zich graag geaccepteerd door de ander. Verdachte is sterk geneigd om haar gevoelens van agressie te onderdrukken, waardoor zij weinig contact heeft met onlustgevoelens. Bij een teveel aan stress schiet de controle tekort en kan zij tot ‘acting-out’ gedrag komen. Vanuit een gevoel van onmacht gebruikt verdachte de (dreiging met) agressie als middel om de aandacht te krijgen waarnaar zij zo verlangt.
De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen van de rapporteurs en neemt deze over.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf houdt de rechtbank ten gunste van verdachte rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Tevens neemt de rechtbank ten gunste van verdachte in aanmerking dat verdachte haar daad ten zeerste betreurt. Hoewel door de deskundigen niet is kunnen worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het doden van haar dochter leed aan een psychiatrische stoornis en het tenlastegelegde haar dan ook deels kan worden toegerekend, komt uit de processen-verbaal naar voren dat de politie verdachte verward en ontredderd aantrof en dat zij had gepoogd zichzelf het leven te benemen. De psychiater, die verdachte kort nadien in het ziekenhuis sprak, schrijft over handelen uit wanhoop. Verdachte verkeert thans in een ernstige depressie die door de deskundigen wordt geduid als gevolg van het verlies van haar dochter. Dit verlies en de schuldgevoelens die zij daarbij ondervindt, zullen naar verwachting de rest van haar leven een zware belasting voor verdachte vormen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart het onder 1 primair (moord), 2, 3 en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde (doodslag) heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. C.E.M. Marsé en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2009.