ECLI:NL:RBAMS:2009:BI3787

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.195-09 RK nummer: 09/1668
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Italië toegestaan met voorrang boven Duitse verzoeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 mei 2009 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering aan Italië moet worden toegestaan, ondanks een gelijktijdig verzoek van Duitsland voor dezelfde persoon in verband met een zesvoudige moord/doodslag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die voorrang voor het Italiaanse verzoek bepleitte, gevolgd. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging verworpen, waaronder het argument dat het Europees Arrestatiebevel (EAB) niet voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank oordeelde dat het EAB de noodzakelijke gegevens bevatte en dat er geen noodzaak was voor een onvoorwaardelijke beslissing tot vervolging in Italië voor de feiten waarvoor de overlevering werd gevraagd. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de raadsman om aanvullende voorwaarden voor de overlevering afgewezen, met de overweging dat de Italiaanse autoriteiten de opgeëiste persoon ook voor andere feiten willen vervolgen, maar dat dit geen invloed heeft op de beslissing over de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en dat de overlevering aan Italië moet plaatsvinden. De uitspraak is gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, en betreft een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door de rechtbank in Reggio Calabria, Italië.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.195-09
RK nummer: 09/1668
Datum uitspraak: 13 mei 2009
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 maart 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
29 december 2007 door de onderzoeksrechter in de rechtbank te Reggio Calabria (Italië). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught te Vught,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 april 2009, en is gelijktijdig behandeld met het hierna nog te noemen overleveringsverzoek van de Duitse autoriteiten met betrekking tot de opgeëiste persoon (RK 09/1669). Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Italiaanse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Italiaanse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
3.1 Aan het EAB ligt een bevel tot voorlopige hechtenis van 14 december 2007 van de Judge for preliminary investigations attached to the Court of Reggio Calabria ten grondslag.
3.2 Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Italië strafbare feiten.
3.3 Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3.4 De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het EAB ter zake van het eerste in rubriek e) als 'deelneming aan een criminele organisatie' aangeduide feit (hierna: het eerste feit) niet voldoet aan het in artikel 2, tweede lid, aanhef onder e, OLW genoemde vereiste, nu het EAB niet bevat het tijdstip waarop dit feit is gepleegd. Voorts biedt de beschrijving van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij dat feit onvoldoende duidelijkheid. De raadsman stelt dat in het bijzonder onduidelijk is waaruit het verboden karakter en/of doel van de organisatie bestaat en wat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon daarbij is. Volgens de raadsman kan de overlevering voor dit feit niet worden toegestaan.
3.5 De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de Engelse vertaling van het EAB leidt de rechtbank af dat de vertaler bij de vertaling van het in het Italiaans gestelde EAB naar het Nederlands kennelijk abusievelijk de in rubriek e) weergegeven vermelding van plaats en tijdstip heeft laten aansluiten op het tweede feit. Dit volgt onder meer uit de omstandigheid dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de beschrijving van het tweede feit heeft afgesloten met een vermelding van plaatsen en een periode op grond waarvan moet worden aangenomen dat de omschrijving ‘in Italië, San Luca en omliggend gebied, en in Duitsland, Kaarst en Duisburg (…) van december 2006 tot op heden’ betrekking heeft op de daaraan voorafgaande beschrijving van het eerste feit. Aldus gelezen, berust het verweer daarom in zoverre op een onjuiste lezing van het EAB, en kan het reeds daarom niet slagen.
3.6 De rechtbank is voorts van oordeel dat rubriek e) van het EAB, in samenhang gelezen met het aanvullende schrijven d.d. 30 maart 2009 van de uitvaardigende justitiële autoriteit, een genoegzame beschrijving bevat van de omstandigheden waaronder het eerste feit is gepleegd en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij dat feit, nu onder meer is vermeld waarom de organisatie, die volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit door de opgeëiste persoon is opgezet en georganiseerd, als crimineel wordt aangemerkt.
3.7 De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
3.8 De raadsman heeft voorts - kort gezegd - ter terechtzitting betoogd dat de overlevering ter zake van het tweede in rubriek e) van het EAB vermelde feit (hierna: het tweede feit) moet worden geweigerd omdat in Italië kennelijk nog niet is beslist of de opgeëiste persoon (ook) voor dat feit zal worden vervolgd.
3.9 De rechtbank overweegt dat het EAB overeenkomstig artikel 2, tweede lid, aanhef onder c, OLW de vermelding van het bevel tot voorlopige hechtenis bevat, en terzake waarvan de bevoegde rechter die hechtenis heeft bevolen. Uit hetgeen te dien aanzien in het EAB is opgenomen volgt dat de opgeëiste persoon door de uitvaardigende justitiële autoriteit als verdachte wordt aangemerkt ter zake van de feiten waarop dat aanhoudingsbevel betrekking heeft en waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De opvatting dat een verzoek tot overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek slechts kan worden toegestaan indien ten tijde van de behandeling van het overleveringsverzoek reeds blijkt van een onvoorwaardelijke beslissing tot (verdere) vervolging van de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, vindt geen steun in het recht.
3.10 Het verweer faalt daarom.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummers 1 en 14 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
nr. 1: deelneming aan een criminele organisatie;
nr. 14: moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens en een aanvullend schrijven van de uitvaardigende justitiële autoriteit d.d. 28 april 2009 is op het tweede feit respectievelijk eerste feit naar het recht van Italië telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Slotsom
5.1 Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
5.2 In casu is er met betrekking tot het (enige) feit terzake waarvan door de Duitse autoriteiten de overlevering wordt gevraagd en het tweede feit terzake waarvan de Italiaanse autoriteiten de opgeëiste persoon overgeleverd wensen te zien sprake van samenloop van overleveringsverzoeken. De artikelen 26, derde lid en 28, lid 4 en 5 OLW zijn derhalve van toepassing.
5.3 In haar schriftelijke samenvatting stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat voorrang dient te worden gegeven aan overlevering voor het Europees aanhoudingsbevel, afkomstig van de Italiaanse justitiële autoriteiten, omdat:
- het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht een uitvloeisel is
van rivaliserende groeperingen in het Italiaanse dorp San Luca, en aldus de relatie met
Italië groter wordt geacht dan de relatie met de plaats waar het delict is gepleegd;
- de Italiaanse autoriteiten de opgeëiste persoon naast de moorden gepleegd in
Duitsland tevens vervolgen voor deelneming aan een criminele organisatie;
- de Duitse autoriteiten te kennen hebben gegegeven dat aan overlevering aan de Italiaanse autoriteiten voorrang moet worden gegeven;
- de slachtoffers allen de Italiaanse nationaliteit hebben;
- de Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven dat het onderzoek naar de verdenking van deelneming aan een criminele organisatie is voltooid.
5.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie in redelijkheid tot het hiervoor weergegeven standpunt kunnen komen. Derhalve bevestigt de rechtbank het voorstel van de officier van justitie, dat aan het Italiaanse EAB voorrang dient te worden gegeven.
5.5 De raadsman heeft verzocht om, in het geval de overlevering voor het eerste feit wordt toegestaan, in de uitspraak in het kader van het algemeen beding als bedoeld in artikel 14 OLW op te nemen dat
a) aanvullende toestemming voor vervolging in Italië ter zake van het tweede feit dan wel
b) toestemming voor doorlevering ter fine van een strafrechtelijke vervolging ter zake van het tweede feit aan Duitsland
slechts kan worden verkregen op basis van een nieuw EAB als bedoeld in artikel 28 OLW, dat zal moeten zijn uitgevaardigd als de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk in Italië zal worden vervolgd, zodat alsdan kan worden beoordeeld of op dat moment aan alle voorwaarden is voldaan die op grond van het alsdan beschikbare EAB ter toetsing zullen voorliggen.
5.6 De rechtbank overweegt ten aanzien van de in het verzoek van de raadsman onder 5.5 a) bedoelde aanvullende toestemming dat artikel 14, eerste lid, OLW ziet op een situatie waarin de uitvaardigende justitiële autoriteit na het toestaan van de overlevering de opgeëiste persoon zal vervolgen, straffen of op andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid te beperken ter zake van feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan en waarvoor de opgeëiste persoon niet is overgeleverd. Nu dit onderdeel betrekking heeft op een feit waarvoor overlevering wordt toegestaan, is artikel 14, eerste lid, OLW niet van toepassing. Aanvullende toestemming voor de vervolging van het tweede feit is derhalve niet vereist. De rechtbank wijst om die reden het verzoek in zoverre reeds daarom af.
5.7 De rechtbank overweegt ten aanzien van de in het verzoek van de raadsman onder 5.5 b) bedoelde toestemming voor doorlevering aan Duitsland het volgende. De regeling inzake het EAB berust op een hoge mate van vertrouwen tussen de lidstaten. Hierin ligt besloten dat moet worden aangenomen de uitvaardigende justitiële autoriteit de opgeëiste persoon, met uitsluiting van de in artikel 14, tweede lid, aanhef onder a tot en met c, OLW genoemde gevallen, niet zal doorleveren aan een andere lidstaat, en dat zij, indien een dergelijk voornemen toch ontstaat, daarbij zal handelen overeenkomstig de daaraan bij en krachtens het KEAB en de nationale wetgeving gestelde eisen. Anders dan de raadsman meent, ligt hier voor de (Nederlandse) overleveringsrechter geen specifieke rol of taak. Om die reden kan een uitdrukkelijke verwijzing naar het in artikel 14, tweede lid, OLW genoemde beding - in de vorm zoals door de raadsman gesuggereerd - achterwege blijven. De rechtbank wijst daarom ook dit verzoek af.
5.8 De raadsman heeft ten slotte verzocht het onderzoek ter zitting aan te houden ten einde de inlichtingen te verkrijgen op de volgende vragen. Deze vragen houden - zakelijk weergegeven - in:
a) Richt het verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon zich (tevens) op de overlevering ter fine van de vervolging van het tweede feit?
b) Zal de opgeëiste persoon in geval van overlevering in Italië daadwerkelijk worden vervolgd voor het tweede feit, en zo ja, zal die vervolgingsbeslissing afhankelijk zijn van nadere overeenstemming tussen de justitiële autoriteiten in Duitsland, Italië en Nederland?
c) Wat is door het Nederlandse openbaar ministerie overeengekomen met de Italiaanse en Duitse justitiële autoriteiten tijdens de bijeenkomst op 23 april 2009 in Reggio Calabria, en in hoeverre is daarbij op voorhand toestemming verleend (aan de Italiaanse autoriteiten) tot zowel vervolging terzake van andere feiten als tot doorlevering aan Duitsland, en zijn daarbij voorwaarden gesteld onder welke condities die toestemming wordt gevraagd en verleend?
Indien en voorzover de verzochte inlichtingen niet zouden worden verkregen verbindt de raadsman daaraan reeds nu de conclusie dat het openbaar ministerie dan niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de onderhavige vordering, omdat het openbaar ministerie, door voorafgaande afstemming met de Duitse en Italiaanse justitiële autoriteiten over de overlevering dan wel doorlevering ter zake van het tweede feit, de rechtbank de mogelijkheid ontneemt om het verzoek tot overlevering in zoverre te beoordelen.
5.9. De rechtbank heeft ter terechtzitting haar beslissing op dit verzoek aangehouden tot de uitspraak, en overweegt dienaangaande thans als volgt. In het licht van hetgeen hiervoor onder 2.9 is overwogen raakt onderdeel a) van het verzoek niet aan enige door de rechtbank in het kader van de vordering tot overlevering te nemen beslissing. Voor onderdeel b) geldt in zoverre hetzelfde, dat ook de vraag of de opgeëiste persoon daadwerkelijk voor het tweede feit zal worden vervolgd (wellicht) mede afhankelijk is van (nader) met de Duitse autoriteiten te voeren overleg niet van belang is voor de beslissing die de rechtbank op grond van de OLW thans dient te nemen. Ten aanzien van onderdeel c) geldt dat, wat er ook zij van hetgeen op 23 april 2009 in Reggio Calabria is besproken, de inhoud van de door de raadsman gestelde - mogelijke - overeenkomst met betrekking tot (gestelde voorwaarden aan of afspraken over) toestemming tot vervolging dan wel tot doorlevering geen van de in de Overleveringswet genoemde weigeringsgronden kan opleveren, noch voldoende aanknopingspunten kan opleveren voor enige in de uitspraak op te nemen bijzonder aandachtspunt. De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding daarom af. Het (voorwaardelijke) betoog dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering zou moeten worden verklaard wordt in het licht van voorgaande beschouwingen verworpen.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
7. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter in de rechtbank te Reggio Calabria (Italië) ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. J.H.M. van de Ven en W.J. van Bennekom, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. Braam, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2009.
Mrs. Van de Ven en Van Bennekom zijn buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.