ECLI:NL:RBAMS:2009:BI2827

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
424491 / KG ZA 09-741 NB/RV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing geldvordering en afwijzing verzoek tot tussenkomst in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2009, is een geldvordering van ABN AMRO BANK (LUXEMBOURG) S.A. toegewezen. De eiseres had een vordering ingesteld tegen gedaagden, die niet verschenen waren. De vordering was gebaseerd op een geldlening, waarbij de gedaagden sub 1 en 3 hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor een bedrag van EUR 52.339.169,83, plus contractuele rente en beslagkosten.

De rechtbank heeft het verzoek van JP Morgan Chase Bank N.A. om tussen te komen in de procedure afgewezen. Dit verzoek werd gedaan op basis van een zelfstandige vordering, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek in strijd was met de goede procesorde, omdat het niet tijdig was ingediend en niet duidelijk was hoe de vordering van JP Morgan luidde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de eiseres jegens de gedaagden niet onrechtmatig of ongegrond was en heeft deze toegewezen. De gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eiseres zijn begroot op EUR 5.537,25. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres het vonnis kan laten uitvoeren, ook als de gedaagden in beroep gaan.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van procesregels en de goede procesorde, vooral bij verzoeken tot tussenkomst in een lopende procedure.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 424491 / KG ZA 09-741 NB/RV
Vonnis in kort geding van 29 april 2009
in de zaak van
de rechtspersoon naar Luxemburgs recht
ABN AMRO BANK (LUXEMBOURG) S.A.,
gevestigd te Luxemburg, Groothertogendom Luxemburg,
eiseres bij dagvaarding van 16 april 2009,
advocaten mr. P.J. de Roos en mr. T.R.B. de Greve te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Monaco, Monaco,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
MONTE-CARLO ART S.A.,
gevestigd te Tortola, Britse Maagendeilanden,
gedaagden,
niet verschenen.
en
de rechtspersoon naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika,
JP MORGAN CHASE BANK N.A.,
kantoorhoudende te New York, Verenigde Staten van Amerika,
tussenkomende partij bij verzoek van 23 april 2009,
advocaat mr. M.R. van Zanten te Amsterdam.
1. De procedure
Bij brief van 23 april 2009 van mr. Van Zanten heeft JP Morgan Chase Bank N.A., verder JP Morgan genoemd, primair verzocht tussen te mogen komen met een zelfstandige vordering. Ter terechtzitting van 24 april 2009 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt met conclusie het verzoek van JP Morgan af te wijzen. JP Morgan heeft daarop betoogd en gevorderd tussen te mogen komen met een vordering op eiseres. Ter zitting is het verzoek van de tussenkomende partij afgewezen om onder 2.1 genoemde redenen.
Bij brief van 23 april 2009 van mr. W.H.A.M. van Muijsenbergh, advocaat te Rotterdam, hebben gedaagden sub 1 en 3 zich akkoord verklaard met de vermeerdering en wijziging van eis als na te melden en aangekondigd niet ter zitting te zullen verschijnen.
Ter terechtzitting heeft eiseres gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat de vorderingen jegens de niet verschenen gedaagde sub 2 geheel zijn ingetrokken en jegens de niet verschenen gedaagden sub 1 en 3 zijn vermeerderd met hoofdelijke veroordeling, en verminderd met intrekking van de vorderingen (iii) tot en met (x) als opgenomen in het petitum van de dagvaarding. Vervolgens heeft eiseres verzocht vonnis te wijzen. Tegen de niet verschenen gedaagden sub 1 en 3 is verstek verleend.
2. De beoordeling van de incidentele vordering
2.1. Het verzoek van JP Morgan om haar vordering jegens eiseres in te mogen stellen is afgewezen. Artikel 7.2 van het ‘Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie’ schrijft voor dat incidentele vorderingen 24 uur vóór de terechtzitting schriftelijk moeten zijn meegedeeld aan partijen en de voorzieningenrechter. Aan deze eis is niet voldaan. Verder is uit de brief van 23 april 2009 van de raadsman van JP Morgan niet op te maken hoe haar vordering jegens eiseres concreet luidt. De vordering tot tussenkomst is dan ook in strijd met de goede procesorde. Tot slot heeft JP Morgan na de wijziging van eis van eiseres jegens gedaagden als vermeld onder het verloop van de procedure geen zelfstandig belang bij het tussen eiseres en gedaagden aanhangige geding nu alleen nog sprake is van een geldvordering. Van benadeling van JP Morgan of verlies van rechten is geen sprake bij de overgebleven vorderingen van eiseres op gedaagden sub 1 en 3.
2.2. JP Morgan zal in de proceskosten van eiseres in het incident van eiseres worden veroordeeld. Die kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op nihil.
3. De beoordeling in de hoofdzaak
3.1. Het gevorderde jegens gedaagden sub 1 en 3 komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen. Tevens zal de verzochte Europese Executoriale Titel worden afgegeven.
3.2. Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op:
- dagvaarding EUR 72,25
- vast recht 4.938,00
- salaris advocaat 527,00
Totaal EUR 5.537,25
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
in het incident
4.1. wijst de vordering tot tussenkomst in dit geschil van JP Morgan af,
4.2. veroordeelt JP Morgan in de proceskosten in het incident, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op nihil,
in de hoofdzaak
4.3. veroordeelt gedaagden sub 1 en 3 hoofdelijk tot betaling van EUR 52.339.169,83 (zegge tweeënvijftig miljoen driehonderdnegenendertigduizend éénhonderdnegenenzestig euro en drieëntachtig cent) aan eiseres,
4.4. veroordeelt gedaagden sub 1 en 3 hoofdelijk om vanaf 24 april 2009 een bedrag van EUR 8.839,50 per dag aan eiseres te voldoen aan verschuldigde contractuele rente,
4.5. veroordeelt gedaagden sub 1 en 3 hoofdelijk tot betaling van de door eiseres gemaakte beslagkosten van € 10.000,00,
4.6. veroordeelt gedaagden sub 1 en 3 hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op EUR 5.537,25,
4.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.?