ECLI:NL:RBAMS:2009:BI2827
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing geldvordering en afwijzing verzoek tot tussenkomst in kort geding
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2009, is een geldvordering van ABN AMRO BANK (LUXEMBOURG) S.A. toegewezen. De eiseres had een vordering ingesteld tegen gedaagden, die niet verschenen waren. De vordering was gebaseerd op een geldlening, waarbij de gedaagden sub 1 en 3 hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor een bedrag van EUR 52.339.169,83, plus contractuele rente en beslagkosten.
De rechtbank heeft het verzoek van JP Morgan Chase Bank N.A. om tussen te komen in de procedure afgewezen. Dit verzoek werd gedaan op basis van een zelfstandige vordering, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek in strijd was met de goede procesorde, omdat het niet tijdig was ingediend en niet duidelijk was hoe de vordering van JP Morgan luidde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de eiseres jegens de gedaagden niet onrechtmatig of ongegrond was en heeft deze toegewezen. De gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eiseres zijn begroot op EUR 5.537,25. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres het vonnis kan laten uitvoeren, ook als de gedaagden in beroep gaan.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van procesregels en de goede procesorde, vooral bij verzoeken tot tussenkomst in een lopende procedure.