ECLI:NL:RBAMS:2009:BI2607

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/457285-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot schadevergoeding na voorwaardelijk sepot in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van verzoeker, die in verzekering was gesteld. Het verzoek was ingediend op basis van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank oordeelde dat een voorwaardelijk sepot geen einde van de zaak betekent in de zin van artikel 89 Sv. Verzoeker was op 17 juni 2008 door de officier van justitie geïnformeerd over een voorwaardelijke niet-vervolging, waarbij hij gedurende een proeftijd van twee jaar zich niet aan strafbare feiten mocht schuldig maken. Aangezien deze proeftijd nog niet was verstreken, was het niet uitgesloten dat verzoeker alsnog vervolgd zou worden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding prematuur was ingediend, omdat de zaak nog niet definitief was afgesloten. De rechtbank verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk, wat betekent dat verzoeker niet in zijn verzoek kon worden ontvangen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters in aanwezigheid van de griffier. Verzoeker heeft het recht om binnen een maand na betekening van deze beschikking hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, TWAALFDE KAMER
Parketnummer: 13/457285-08
RK: 08/5027 en 08/5028
BESCHIKKING
Op de verzoeken ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende [adres],
te dezen woonplaats kiezende op het kantoor van zijn raadsvrouw mr. S. Koster, Herengracht 141, 1015 BH te Amsterdam,
verzoeker.
Procesgang.
Het verzoek is op 17 september 2008 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 7 april 2009 de raadsvrouw van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Inhoud van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het verzoekschrift, strekkende tot
het toekennen van een vergoeding voor de schade die verzoeker tengevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden tot een bedrag van € 260,- en strekkende tot het toekennen van een vergoe¬ding ten bedrage van € 275,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Beoordeling.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
De officier van justitie heeft op 17 juni 2008 een kennisgeving van voorwaardelijke niet verdere vervolging aan verzoeker doen toekomen.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat, kort en zakelijk weergegeven, verzoeker niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn verzoekschrift aangezien de zaak nog niet geëindigd is, nu de zaak voorwaardelijk is geseponeerd. Vervolging van verzoeker kan alsnog plaatsvinden indien verzoeker de algemene voorwaarde, dat hij zich gedurende een periode van twee jaar niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit, overtreedt.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank een voorwaardelijk sepot toch als een einde zaak aanmerkt, het openbaar ministerie in de gelegenheid gesteld wil worden om verzoeker alsnog te dagvaarden. De officier van justitie wijst er bovendien op dat volgens artikel 36 derde lid Sv de rechtbank eerst het slachtoffer in deze zaak dient op te roepen om te horen, alvorens de zaak geëindigd te kunnen verklaren.
De raadsvrouw heeft in raadkamer aanvullend op haar verzoekschrift het volgende, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het beslismoment om een strafbaar feit voorwaardelijk te seponeren, als einde van de zaak moet worden gezien. Immers, het openbaar ministerie verliest het recht op vervolging indien de algemene voorwaarden verbonden aan de proeftijd zijn nageleefd en daarmee geeft het openbaar ministerie haar zelfstandige bevoegdheid tot vervolging uit handen. De raadsvrouw vergelijkt het voorwaardelijk sepot met de situatie van ”nieuwe bezwaren” of een klachtprocedure ex artikel 12 Sv nadat een zaak beëindigd is. Ook in deze gevallen kan iemand opnieuw in rechte worden betrokken, terwijl de zaak wel degelijk als geëindigd in de zin van artikel 89 Sv dient te worden opgevat. Volgens de raadsvrouw biedt ook in deze gevallen op het oorspronkelijke beslismoment van het formele einde van de zaak, geen absolute zekerheid tot het daadwerkelijke einde van de zaak.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in deze zaak op gronden van billijkheid een vergoeding aan verzoeker dient te worden toegekend voor de door hem in verzekering doorgebrachte dagen.
De rechtbank overweegt als volgt
Voor toekenning van schadevergoeding ex artikel 89 Sv, dient de zaak geëindigd te zijn zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten.
In onderhavige strafzaak is aan verzoeker geen straf of maatregel opgelegd, maar heeft de officier van justitie hem een Kennisgeving Voorwaardelijke Niet Vervolging doen toekomen. Hiermee heeft de officier van justitie gesteld verzoeker niet te zullen vervolgen onder de voorwaarde dat verzoeker gedurende een proeftijd van twee jaar zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen.
Nu deze proeftijd nog niet verstreken is, valt niet uit te sluiten dat het vervolgingsrecht van de officier van justitie zal herleven. Dat de officier van justitie slechts ‘bij uitzondering’, dat wil zeggen wanneer verzoeker de voorwaarde overtreedt, de vervolging weer kan voortzetten, doet daar niet aan af. Het is nog niet zeker dat de zaak niet zal worden voortgezet. Hoewel dit, zoals door de raadsvrouw is betoogd, feitelijk ook het geval is in de situatie van “nieuwe bezwaren” of een klachtprocedure ex artikel 12 Sv, heeft het openbaar ministerie in dit geval uitdrukkelijk ervoor gekozen de zaak voorwaardelijk niet te vervolgen waarbij de reden van eventuele voortzetting van vervolging van tevoren is te voorzien, te weten het overtreden van de algemene voorwaarde door verzoeker. Dit in tegenstelling tot de situatie van nieuwe bezwaren of een klachtprocedure ex artikel 12 Sv, welke situaties op het beslismoment van niet verder vervolgen nog niet te voorzien zijn en feitelijk nieuwe situaties opleveren.
Nu niet valt uit te sluiten dat verzoeker nog vervolgd zal worden, is er geen sprake van een einde van de zaak in de zin van artikel 89 Sv. Verzoeker kan vanaf het moment dat de proeftijd geëindigd is binnen drie maanden een verzoek indienen voor de door hem geleden schade gedurende zijn inverzekeringstelling. De rechtbank is aldus van oordeel dat het verzoek prematuur is ingediend en om die reden niet kan worden ontvangen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing:
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv:
De rechtbank verklaart het verzoek NIET-ONTVANKELIJK.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank verklaart het verzoek NIET-ONTVANKELIJK.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2009 door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. A.H. van Zutphen en S.E. Sijsma rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. van Poecke, griffier.
Tegen de beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.