Parketnummer: 13/518059-07 (PROMIS)
Datum uitspraak: 21 april 2009
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.C.C. van Roessel, door het slachtoffer en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.F. Wijngaarden en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 14 september 2007 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Tafelbergweg, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een beenbreuk in het linkerbeen en/of een open en/of gecompliceerde beenbreuk in het rechteronderbeen, althans zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
bestaande dat gedrag hieruit:
hij, verdachte, heeft toen aldaar, als bestuurder van voornoemde personenauto gereden over de Tafelbergweg, komende uit de richting van de Schoonhovendreef en de Abcouderstraatweg en gaande in de richting van de Meibergdreef;
- terwijl het donker was en/of
- terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, althans terwijl hij (korte tijd daarvoor) alcoholhoudende drank had genuttigd;
verdachte heeft zich er niet (tijdig en/of voldoende) van vergewist en/of is zich er niet (tijdig en/of voldoende) van blijven vergewissen dat de rijbaan vrij was;
immers heeft verdachte niet (tijdig en/of voldoende) afgeremd en/of niet (tijdig en/of voldoende) uitgeweken voor een (op dat moment) stilstaande politieauto met brandende oranje knipperlampen die evenwijdig aan de wegkant geplaatst was en/of voor een ambtenaar van politie, zijn de voornoemde [slachtoffer], die (op dat moment) achter die politieauto stond, doch is verdachte met de voorkant van de door hem bestuurde personenauto tegen de achterkant van voornoemde politieauto en/of tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst;
hierdoor werd voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel toegebracht;
bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, bleek het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, bloed 1,63 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed te zijn;
A.
hij op of omstreeks 14 september 2007 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,63 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
B.
hij op of omstreeks 14 september 2007 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende over de Tafelbergweg, zich zodanig heft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
bestaande dat gedrag hieruit:
hij, verdachte, heeft toen aldaar, als bestuurder van voornoemde personenauto gereden over de Tafelbergweg, komende uit de richting van de Schoonhovendreefen de Abcouderstraatweg en gaande in de richting van de Meibergdreef;
- terwijl het donker was en/of
- terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, althans terwijl hij (korte tijd daarvoor) alcoholhoudende drank had genuttigd;
verdachte heeft zich er niet (tijdig en/of voldoende) van vergewist en/of is zich er niet (tijdig en/of voldoende) van blijven vergewissen dat de rijbaan vrij was;
immers heeft verdachte heeft niet (tijdig en/of voldoende) afgeremd en/of niet (tijdig en/of voldoende) uitgeweken voor een (op dat moment) stilstaande politieauto met brandende oranje knipperlampen die evenwijdig aan de wegkant geplaatst was en/of voor een ambtenaar van politie, zijn de voornoemde [slachtoffer], die (op dat moment) achter die politieauto stond, doch is verdachte met de voorkant van de door hem bestuurde personenauto tegen de achterkant van voornoemde politieauto en/of tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair telastegelegde bewezen kan worden geacht. De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft op 14 september 2007 veel alcohol gedronken en is desondanks in zijn auto gestapt en is gaan rijden. Hij was kennelijk zo onder invloed van alcohol dat hij niet meer dacht aan de afspraak tussen zijn vriendin en hem, dat hij haar zou bellen waarna zij hem zou komen ophalen. Nu verdachte zich niets meer van het ongeval kan herinneren kan het ongeval slechts worden gereconstrueerd aan de hand van getuigenverklaringen en de onderzoeksbevindingen. Het was donker maar het was een normale wegsituatie. Het politievoertuig had oranje knipperlichten ingeschakeld. Deze verlichting is goed zichtbaar en moet ook voor verdachte zichtbaar zijn geweest. Verdachte heeft kennelijk niet kunnen anticiperen op de situatie. Zijn gedrag werd beïnvloed door de grote hoeveelheid alcohol die hij had genuttigd, waardoor zijn reactievermogen was verminderd. Verdachte heeft niet geremd en is ingereden op het politievoertuig en op het slachtoffer, de politieman, die achter het politievoertuig stond. Verdachte heeft zodanig roekeloos en onvoorzichtig gehandeld dat verdachte schuldig is aan het ontstaan van het ongeval.
Het leven van het slachtoffer is, aldus de officier van justitie, door het toedoen van verdachte letterlijk aan gruzelementen gereden. Het rechterbeen van het slachtoffer functioneert nog helemaal niet goed. Zijn droom om ooit bij het arrestatieteam te komen is voorbij. Wel is het moedig dat verdachte meerdere malen contact heeft opgenomen met het slachtoffer.
Volgens de officier van justitie is er sprake van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet zodat het primair telastegelegde bewezen kan worden geacht.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair telastegelegde bewezen kan worden geacht. De raadsman heeft het volgende aangevoerd.
Mijn cliënt neemt de schuld op zich. Ik voer geen verweer ten aanzien van het primair telastegelegde.
Wel voer ik een kwalificatieverweer:
Aan de hand van de oriëntatiepunten zijn er in zaken als de onderhavige drie categorieën te onderscheiden. De eerste categorie noemt het roekeloos rijden. Hiervan is mijns inziens geen sprake. Er zijn te weinig omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat cliënt totaal roekeloos reed. Mijns inziens is ook geen sprake van een grove verkeersfout maar van een aanmerkelijke verkeersfout.
Cliënt heeft met veel alcohol op gereden maar hij heeft niet te snel gereden. De politieauto was niet optimaal zichtbaar, de auto had alleen knipperlichten aan en de politieagenten droegen geen lichtgevende hesjes. Het was een onverwachte situatie op een niet goed verlichte weg.
Ik verzoek u het telastegelegde te kwalificeren als een aanmerkelijke verkeersfout en niet als zeer onvoorzichtig dan wel onoplettend gedrag en bij het bepalen van de strafmaat uit te gaan van deze lichtere vorm van schuld.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1 vaststaande feiten:
In de nacht van 14 september 2007 gaan verbalisanten [verbalisant] en [slachtoffer] naar de Tafelbergweg in Amsterdam waar kort daarvoor een eenzijdig verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verbalisanten plaatsen hun voertuig in de rijrichting op de rechterrijbaan, op enige afstand van het ongeval. De veiligheidsvoorschriften worden daarbij in acht genomen. De oranje achterflitslichten van het politievoertuig zijn ingeschakeld. Verbalisant [slachtoffer] stapt uit de berm de rijbaan op om de kofferbakklep van het voertuig te openen. Als hij achter het voertuig staat, rijdt een personenauto, met verdachte als bestuurder, tegen de achterzijde van het politievoertuig waardoor verbalisant [slachtoffer] beklemd raakt tussen het politievoertuig en het voertuig van verdachte.
Van dit gebeuren is -onder meer- getuige geweest [getuige 1]. Deze verklaart dat hij op de Tafelbergweg een politieauto geparkeerd zag staan, dat hij vervolgens een auto aan zag komen rijden, dat hij zag dat deze auto niet stopte doch dat de auto tegen de achterzijde van het politievoertuig en tegen de politieagent aanreed die aan de achterzijde van het politievoertuig stond.
Het slachtoffer heeft door deze aanrijding aanzienlijk letsel aan de beide onderbenen opgelopen. Ook heeft hij als gevolg van de operaties die noodzakelijk waren als gevolg van het ongeval een ziekenhuisbacterie opgelopen hetgeen zijn genezingsproces heeft vertraagd en van welke bacterie het slachtoffer waarschijnlijk nooit meer af zal komen.
Uit rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut van 20 september 2007 komt als resultaat naar voren dat het alcoholgehalte van het bloed van verdachte1,63 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg op de bewuste avond.
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zich nog kan herinneren dat hij alcohol heeft gedronken na een partij golf maar dat hij zich het ongeval niet kan herinneren. Overigens ontkent verdachte het hem (primair) telastegelegde niet.
3.3.2 nadere bewijsoverweging en bespreking kwalificatieverweer:
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de vraag of een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, niet in algemene zin valt te beantwoorden. De aard en ernst van de verkeersovertreding, het geheel van gedragingen van de verdachte en de omstandigheden van het geval moeten steeds bij het beantwoorden van de schuldvraag betrokken worden.
Het zich er niet van vergewissen dat de rijbaan waarop men rijdt vrij is, kan worden beschouwd als een verkeersovertreding. In de onderhavige zaak heeft verdachte zich er, voorafgaand aan het begaan van die verkeersovertreding, niet van vergewist of de weg waarop hij reed vrij was dan wel of er noodzaak bestond tot remmen dan wel uitwijken.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de vraag of verdachte hierbij zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, zoals is vereist bij toepassing van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, in aanmerking dat verdachte, terwijl het donker was en nadat hij bovenmatig veel alcohol had genuttigd te weten 1,63 milligram alcohol per milliliter bloed, is gaan rijden. Hij heeft hierbij het evenwijdig aan de wegkant stilstaande politievoertuig met brandende oranje knipperende flitslichten, niet opgemerkt. Vast is komen te staan dat verdachte niet heeft geremd noch is uitgeweken voor dit stilstaande voertuig doch met gelijkblijvende snelheid tegen het voertuig en de zich daarachter bevindende politieagent is gebotst.
De raadsman heeft aangevoerd dat de politieauto niet optimaal zichtbaar was, de politiemensen geen lichtgevende hesjes aan hadden en de straatverlichting zwak was. Dit maakt volgens de raadsman dat sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en niet van een grove verkeersfout dan wel zeer onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam gedrag.
De rechtbank is echter van oordeel dat de door de raadsman geschetste omstandigheden geen factoren zijn die de mate van schuld van verdachte aan het ongeval verminderen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de situatie ter plaatse van grotere afstand mogelijk minder goed zichtbaar is geweest als gevolg van de door de raadsman beschreven omstandigheden, maar dat aannemelijk is dat de situatie van dichtbij wel goed zichtbaar moet zijn geweest en dat verdachte desondanks met onverminderde snelheid en zonder pogingen te doen om uit te wijken of af te remmen is doorgereden, terwijl de mogelijkheid daartoe, gelet op de omstandigheden ter plaatse onverkort aanwezig waren.
De gedragingen van verdachte, zoals hierboven omschreven, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gedrag aan de zijde van verdachte, waardoor een ongeval is veroorzaakt dat aan verdachte is te wijten, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet en acht het primair telastegelegde bewezen.
De rechtbank acht het (primair) telastegelegde eveneens bewezen op grond van de bevindingen zoals vermeld in het proces-verbaal Verkeersongevals Analyse, genummerd 2007249303 betreffende het ongeval d.d. 14 september 2007 op de Tafelbergweg te Amsterdam.
De rechtbank acht het van belang dat van bijzondere weersomstandigheden die het zicht zouden kunnen verminderen geen sprake was en dat ten aanzien van de weg geen omstandigheden aanwezig waren die het handelen van verdachte zouden kunnen hebben beïnvloed.
Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het door de verdediging gevoerde kwalificatieverweer.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 september 2007 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Tafelbergweg, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een beenbreuk in het linkerbeen en een open en gecompliceerde beenbreuk in het rechteronderbeen;
bestaande dat gedrag hieruit:
hij, verdachte, heeft toen aldaar, als bestuurder van voornoemde personenauto gereden over de Tafelbergweg, komende uit de richting van de Schoonhovendreef en de Abcouderstraatweg en gaande in de richting van de Meibergdreef;
- terwijl het donker was en
- terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde
verdachte heeft zich er niet van vergewist dat de rijbaan vrij was;
immers heeft verdachte niet afgeremd en is niet uitgeweken voor een (op dat moment) stilstaande politieauto met brandende oranje knipperlampen die evenwijdig aan de wegkant geplaatst was en voor een ambtenaar van politie, zijnde voornoemde [slachtoffer], die op dat moment achter die politieauto stond, doch is verdachte met de voorkant van de door hem bestuurde personenauto tegen de achterkant van voornoemde politieauto en tegen voornoemde [slachtoffer] aangebotst;
hierdoor werd voornoemde [slachtoffer] voren omschreven zwaar lichamelijk letsel toegebracht;
bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, bleek het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, bloed 1,63 milligram alcohol per milliliter bloed te zijn;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd.
Verdachte is heel slordig omgegaan met zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker en heeft een grote fout gemaakt door meer dan 1 fles wijn te drinken en daarnaast nog bier. De aard van het letsel bij het slachtoffer en de grofheid van de fout rechtvaardigen een flinke sanctie.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden, een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (eenhonderd twintig) dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren waarvan 1 (een) jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het volgende aangevoerd.
Het letsel van het slachtoffer is gigantisch maar u dient slechts te oordelen over de grootte van de fout van cliënt. Cliënt is first offender. Ook hij heeft flink letsel opgelopen door het ongeval. Sinds het ongeval drinkt hij vrijwel geen alcohol meer. Cliënt heeft onmiddellijk alle verantwoordelijkheid op zich genomen. Ook verzoek ik u het tijdsverloop mee te nemen in de strafmaat. Cliënt loopt al erg lang rond met een enorm schuldgevoel. Voorts wijs ik op de straf die uw rechtbank heeft uitgesproken in de zaak tegen [X]. Die zaak toont veel overeenkomsten met de onderhavige zaak met dien verstande dat [X] ook nog te hard heeft gereden terwijl dit bij cliënt niet aan de orde is. Uw rechtbank heeft in die zaak een werkstraf opgelegd voor de duur van 180 uur en 16 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Dit lijkt me ook voor cliënt een passende straf.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is in de late avond van 14 september 2007 betrokken geraakt bij een zeer ernstig verkeersongeval op de Tafelbergweg in Amsterdam.
Verdachte is die bewuste avond, na het nuttigen van een forse hoeveelheid alcoholische drank, in de auto gestapt om via de Tafelbergweg naar huis te rijden. Op dat moment waren er op de Tafelbergweg twee politiemensen bezig met de afhandeling van een ongeval, dat daar enige tijd eerder had plaatsgevonden. Verdachte is aan komen rijden en is zonder snelheid te verminderen of uit te wijken tegen een daar stilstaande politieauto en tegen de, zich achter de politieauto bevindende politieambtenaar aangebotst. Deze politieambtenaar is hierdoor zwaar gewond geraakt aan beide onderbenen. Verdachte heeft zich kennelijk niet of onvoldoende het gevaarzettende karakter van alcoholgebruik in het verkeer gerealiseerd. De omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich van het ongeval niets meer kan herinneren, doet hier niet aan af.
Het slachtoffer heeft ernstig onderbeenletsel aan beide onderbenen opgelopen en kampt tot op de dag van vandaag met de gevolgen van het ongeval. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inmiddels 16 operaties heeft moeten ondergaan en dat zijn rechteronderbeen nooit meer goed zal kunnen functioneren. Door een bacteriële infectie die het slachtoffer heeft opgelopen na een van deze operaties, is het genezingsproces vertraagd en hij zal waarschijnlijk nooit meer van deze bacterie afkomen. Door het ongeval en het letsel dat het slachtoffer daarbij heeft opgelopen zijn diens toekomstplannen in duigen gevallen. Hij is voor het leven gehandicapt geraakt. Het is begrijpelijk dat een strafoplegging in welke vorm dan ook, het aangerichte leed nooit ongedaan zal kunnen maken. Ook is het ongeval een traumatische ervaring geweest voor de direct bij het ongeval betrokken collega’s van het slachtoffer.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte –gelet op zijn justitiële documentatie- niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Verder heeft de rechtbank laten meewegen dat zij, gelet op de houding van verdachte ter terechtzitting, de overtuiging heeft bekomen dat verdachte oprecht spijt heeft van het door zijn handelwijze ontstane ongeval en de omstandigheid dat hij gebukt gaat onder het (onomkeerbare) gevolg daarvan.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het feit dat verdachte meerdere malen via een tussenpersoon contact heeft opgenomen met het slachtoffer en zijn spijt heeft betuigd.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte een straf opgelegd krijgt gelijk aan de straf die door deze rechtbank is opgelegd in een soortgelijke zaak en waarbij in grote lijnen dezelfde omstandigheden speelden.
De rechtbank heeft in het onderhavige geval bij het bepalen van de strafmaat mee laten wegen dat het slachtoffer een politieambtenaar betreft, die tijdens het uitoefenen van zijn beroep het slachtoffer is geworden van onvoorzichtig weggedrag van een medeweggebruiker. De rechtbank ziet dit als een strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande een taakstraf van na te melden duur op zijn plaats. Naast deze taakstraf acht de rechtbank een bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid passend bij de aard en de ernst van het onderhavige feit.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen voorwaardelijk deel verbinden aan de ontzegging van de rijbevoegdheid nu zij daar geen aanleiding toe ziet, mede gelet op het tijdsverloop.
Ook zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. De rechtbank heeft uit de houding van verdachte ter terechtzitting de overtuiging bekomen dat het gebeuren een zodanige impact op verdachte heeft gehad dat het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet noodzakelijk is om verdachte te wijzen op de ernst van het feit, noch om hem ervan te weerhouden zich opnieuw aan een dergelijk feit schuldig te maken.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel is toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderd en veertig) uren, met bevel, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (eenhonderd en twintig) dagen.
Bepaalt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering wordt gegeven.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de tijd dat het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd is geweest.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Bade, voorzitter,
mrs. F.G. Bauduin en F.P. Geelhoed, rechters,
in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2009.