Rekestnummer HA RK 09.119
Beschikking van maandag 23 maart 2009 inzake:
[ ],
verzoeker tot wraking,
raadsvrouw mr. B.G.M.C. Peters,
[ ], in zijn hoedanigheid van rechter-commmissaris in strafzaken te Amsterdam, hierna : de rechter.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
? een brief van de raadsvrouw aan de rechter d.d. 14 januari 2009;
? het antwoord van de rechter op die brief d.d. 16 januari 2009;
? de reactie van de raadsvrouw op de brief van de rechter d.d. 5 februari 2009;
? het antwoord van de rechter op de brief van de raadsvrouw d.d. 18 februari 2009;
? het schriftelijke wrakingsverzoek d.d. 20 februari 2009;
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld in raadkamer van 18 maart 2009, waar de rechtbank de raadsvrouw van verzoeker en de rechter heeft gehoord. Door de raadsvrouw is een pleitnota overgelegd.
De uitspraak is nader bepaald op maandag 23 maart 2009.
a) Verzoeker is verdachte in een strafzaak geregistreerd onder parketnummer 13/447819-08.
b) De rechter heeft de voorgeleiding van verzoeker behandeld en is belast met het horen van getuigen in de zaak.
c) Naar aanleiding van een door de rechter gemaakte opmerking na afloop van een voorgeleiding van een andere verdachte heeft de raadsvrouw van verzoeker de rechter verzocht de getuigenverhoren af te laten nemen door een andere rechter-commissaris.
d) Nadat de rechter de raadsvrouw schriftelijk heeft medegedeeld niet op het verzoek in te gaan, heeft verzoeker de rechter gewraakt.
3. De gronden van het verzoek
3.1 Aan het verzoek heeft verzoeker kort gezegd het volgende ten grondslag gelegd. Op 13 januari 2009 was zijn raadsvrouw aanwezig in het kabinet van de rechter voor een voorgeleiding van een ander dan verzoeker. Na afloop van de voorgeleiding wilde de griffier van de rechter met de raadsvrouw af stemmen wanneer de getuigenverhoren in de zaak van verzoeker plaats konden vinden. De rechter heeft de raadsvrouw de vraag gesteld of zij ook de zaak van
verzoeker behandelde. Toen de raadsvrouw op die vraag een bevestigend antwoord had gegeven, omschreef de rechter de zaak met de woorden:"dat is toch die zaak waar die man met twee messen op de politie afstormde". De raadsvrouw heeft dezelfde dag met verzoeker gesproken en hem de opmerking van de rechter medegedeeld. Verzoeker heeft vervolgens zijn raadsvrouw verzocht een verzoek te doen om de verhoren bij een andere rechter-commissaris te laten plaatsvinden. De rechter heeft niet in dat verzoek bewilligd waarna het wrakingsverzoek is gedaan.
3.2 De door de rechter gemaakte opmerking omvat het gehele procesdossier en geeft exact de tenlastelegging weer in de voltooid verleden tijd. De omschrijving van het incident door de politie wordt door de rechter op deze wijze als een vaststaand feit afgedaan. Daarmee geeft de rechter blijk dat verzoeker het hem tenlastegelegde ook zou hebben gedaan. Verzoeker bestrijdt dat nu juist en tracht de tenlastelegging te nuanceren door het horen van getuigen.
3.3 Het is inherent aan de vertrouwensrelatie tussen de raadsvrouw en verzoeker dat alle omstandigheden die het verdedigingsbelang van verzoeker raken met hem worden besproken. Dit geldt ook voor informatie die buiten aanwezigheid van verzoeker wordt verstrekt.
Door de gewraakte omschrijving is bij verzoeker de vrees gewekt dat er sprake is van vooringenomenheid, althans dat die vrees objectief gerechtvaardigd is, aldus nog steeds verzoeker
4. Het standpunt van de rechter
4.1 De rechter heeft aangevoerd dat de tussen hem en de raadsvrouw gevoerde briefwisseling de gang van zaken tijdens het op 13 januari 2009 gevoerde gesprek juist weergeeft. De zaak van verzoeker kwam aan de orde in de marge van de voorgeleiding van een andere verdachte aan de orde. De griffier wilde met de raadsvrouw afstemmen wanneer getuigenverhoren konden plaatsvinden. De rechter probeerde met een beknopte omschrijving van de aan de hand van verzoeker verweten gedragingen te toetsen of hij de juiste zaak voor ogen had en om zijn agenda te raadplegen. De rechter meent zich te herinneren dat hij daarbij het woord "beweerdelijk" heeft gebruikt maar zeker weten doet hij dat niet. Ter zitting heeft de rechter hieraan toegevoegd dat het naar zijn mening sowieso beter was geweest het woord "beweerdelijk" te gebruiken
4.2 De rechter herkent de door de raadsvrouw weergegeven woorden voor het overige wel als de zijne. De bedoeling was met een korte en dus ruwe schets van een gebeurtenis de zaak te identificeren. De rechter wijst erop dat de opmerking is gemaakt buiten aanwezigheid van verzoeker. Dat zou betekenen dat een opmerking tussen professionals in het strafrecht via de raadsvrouw een lading krijgt die niet bedoeld is. In aanwezigheid van verzoeker zou de rechter commissaris zich anders hebben uitgedrukt dan met het door de raadsvrouw weergegeven citaat.
5. Beoordeling van het verzoek
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2 Bij die beoordeling staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De vraag of er sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
5.3 Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzing te ontlenen dat de rechter - subjectief - partijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel geen houvast gevonden. Het is niet aannemelijk geworden dat de rechter met zijn uitlating een andere bedoeling heeft gehad dan het identificeren van de zaak
5.4 Te onderzoeken staat vervolgens of niettemin de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
5.5 De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Uit de feitelijke gang van zaken, zoals uit de brief van de rechter van 14 januari 2009 en de ter zitting gegeven toelichtingen naar voren komt, concludeert de rechtbank dat de rechter zich heeft uitgelaten op de wijze als door de raadsvrouw is weergegeven. Er zijn onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de rechter het woord "beweerdelijk" heeft gebruikt.
5.6 Een feit is dat verzoeker zelf niet aanwezig was, toen de rechter zijn uitlating deed. Of die uitlating bij zijn raadsvrouw als professional de vrees voor vooringenomenheid van de rechter kon oproepen, kan in het midden blijven. De vraag is of verzoeker zelf - toen zijn raadsvrouw hem informeerde - die vrees ervoer.
5.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter met zijn uitlating op voorhand bij verzoeker de indruk kunnen wekken dat hij zich een bepaald beeld heeft gevormd over de situatie die heeft geleid tot het aan verzoeker tenlastegelegde feit, in de zin dat de rechter het tenlastegelegde feit bewezen acht. Een rechter dient zich ervoor te hoeden woorden te gebruiken die de schijn kunnen wekken dat hij zich al in de onderzoeksfase van de procedure een dergelijk beeld heeft gevormd. Daarmee kon bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert en dat deze rechter-commissaris het getuigenverhoor niet op een onpartijdige wijze zal afnemen.
5.8 Het voorgaande wordt niet anders indien daarbij in ogenschouw wordt genomen dat de opmerking is gedaan in de marge van een andere zaak. De opmerking is immers gemaakt in het kabinet rechter-commissaris in het kader van de planning van de getuigenverhoren in de zaak van verzoeker. Het gaat er immers om welke indruk bij verzoeker is ontstaan.
5.9 De wraking is mitsdien gegrond. Het verzoek wordt toegewezen.
- wijst het verzoek tot wraking toe.
Aldus beslist in raadkamer door mrs. E.R.S.M. Marres, Th.P.J. de Graaf en C.M. Degenaar, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 23 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen ingevolge artikel 515 lid 5 Rv geen voorziening open.