ECLI:NL:RBAMS:2009:BI1509

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2419 WOB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake Wob-verzoek en handhavingstraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum. Eiseres, de Vereniging Expat Rentals Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar verzoek om handhaving en haar Wob-verzoek. De rechtbank constateerde dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen ruimschoots was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van verweerder, die stelde dat hij zich in een situatie van conflicterende plichten bevond, niet konden leiden tot de conclusie dat het nemen van een beslissing onmogelijk was. De rechtbank benadrukte dat verweerder een eigen verantwoordelijkheid heeft om tijdig te beslissen op bezwaarschriften. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit op de bezwaarschriften van eiseres moest nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het door eiseres betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2419 WOB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
Vereniging Expat Rentals Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder,
gemachtigde: mr. H.D. Hosper.
1. Procesverloop
Op 13 september 2007 heeft eiseres een verzoek om handhaving ingediend wegens het gebruik van distributiewoningen in strijd met de Huisvestingswet en het bestemmingsplan in het stadsdeel Centrum.
Bij primair besluit van 5 december 2007 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 10 januari 2008 bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft bij brief van 4 februari 2008 bezwaar gemaakt tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op haar verzoek ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 17 december 2007.
Bij besluit van 13 februari 2008 heeft verweerder afwijzend op het Wob verzoek van eiseres beslist. Tegen dit besluit heeft eiseres op 29 februari 2008 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 22 mei 2008 - onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie - de beslissing op bezwaar met betrekking tot de bezwaarschriften van eiseres van 10 januari 2008 en 4 februari 2008 aangehouden.
Bij beroepschrift van 20 juni 2008 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2009. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [persoon 1 en 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ten aanzien van de beslissing van 22 mei 2008
Verweerder heeft op 22 mei 2008 de beslissing op bezwaar met betrekking tot twee bezwaarschriften van eiseres aangehouden. Nu de rechtbank het beroepschrift van eiseres van 20 juni 2008 aanmerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, zal de rechtbank zich onthouden van een oordeel over de vraag of het besluit van verweerder van 22 mei 2008 als een appellabel besluit moet worden gezien.
Dat heeft tevens tot gevolg dat de vraag voor ligt of met betrekking tot alle drie door eiseres genoemde bezwaren sprake is van niet tijdig beslissen.
2.2. Wettelijk kader
2.2.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift tegen een dergelijk besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.2.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb dient verweerder binnen zes weken of - indien een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift te beslissen. Deze termijn kan volgens het derde lid van artikel 7:10 van de Awb met ten hoogste vier weken worden verdaagd.
2.3. Overwegingen ten aanzien van het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften met betrekking tot het Wob traject
2.3.1. Ten aanzien van het beroep van eiseres, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op de bezwaarschriften van 4 februari 2008 en 29 februari 2008, stelt de rechtbank vast dat verweerder tot op heden niet op deze bezwaarschriften heeft beslist. Voorts stelt de rechtbank vast dat de termijn waarbinnen verweerder uiterlijk had moeten beslissen in ieder geval ruimschoots is verstreken. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de bezwaarschriften niet in behandeling zijn genomen door een externe adviescommissie, zodat verweerder ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb binnen zes weken op het bezwaar had moeten beslissen.
2.3.2. Verweerder betwist echter dat van niet tijdig beslissen sprake is. Naar de mening van verweerder is artikel 7:10 van de Awb niet de allesbeheersende norm. Verweerder heeft aangevoerd een zorgvuldig besluit op bezwaar te willen nemen en heeft voorts benadrukt dat dit thans nog niet mogelijk is.
2.3.3. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gelaten dat de hiervoor genoemde argumenten geen reden vormen om niet reeds separaat op de bezwaren ten aanzien van het Wob verzoek te beslissen. In dat opzicht is dan ook zonder meer sprake van niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften van eiseres van 4 en 29 februari 2008. De rechtbank ziet overigens geen reden om aan het Wob verzoek alle procesbelang ontnomen te achten, nu onvoldoende vaststaat dat aan eiseres alle stukken waarom zij heeft verzocht, ter hand zijn gesteld.
2.3.4. Gezien het voorgaande zal de rechtbank het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen van verweerder in zoverre gegrond verklaren. De rechtbank ziet voorts aanleiding een termijn te stellen waarbinnen verweerder dient te beslissen op deze bezwaren van eiseres.
2.4. Overwegingen ten aanzien van het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift met betrekking tot het handhavingtraject
2.4.1. Ten aanzien van het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift van 10 januari 2008, heeft verweerder aangevoerd dat hij zich in een situatie van conflicterende plichten bevindt. Omdat in het onderhavige geval eerst een onderzoek moet worden afgerond, is verweerder van mening dat hij redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn van artikel 7:10 van de Awb heeft kunnen beslissen. Daarnaast is verweerder in afwachting van de vaststelling van het short stay-beleid. Daarbij zijn diverse instanties betrokken, zoals de centrale stad, andere stadsdelen en de regioraad van de stadsregio Amsterdam. De mogelijkheid bestaat dat per 1 juli 2009 regelgeving definitief tot stand is gekomen, maar dan moeten er geen kinken in de kabel komen. Met concretisering van het handhavingstraject zal vervolgens naar verwachting nog een half jaar gemoeid zijn.
Verweerder heeft voorts benadrukt dat een bestuursorgaan zich een goed beeld moet vormen van de bij een besluit betrokken feiten en omstandigheden.
2.4.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 12 augustus 1999 (LJN: AN6104), overweegt de rechtbank vervolgens dat uit artikel 7:10 van de Awb kan worden afgeleid dat de oorzaak van de vertraging of het belang van de zaak er niet toe doet. Verweerders standpunt, inhoudende dat van niet tijdig beslissen redelijkerwijs geen sprake kan zijn, kan dan ook niet worden gevolgd.
2.4.3. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat alle argumenten die verweerder heeft aangevoerd, niet leiden tot de conclusie dat het nemen van een beslissing op bezwaar onmogelijk is. Verweerder heeft een eigen verantwoordelijkheid om te beslissen op het bezwaar, en de door verweerder geschetste omstandigheden tasten die verantwoordelijkheid niet ten principale aan. Daaraan voegt de rechtbank nog toe dat de bij het verzoek om handhaving behorende lijst met panden al op 13 september 2007 aan verweerder is overgelegd. Verweerder wist reeds toen om welke panden het concreet gaat.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat door verweerder geen concreet zicht is c.q. kon worden geboden op een uiterste datum waarbinnen de besluitvorming afgerond zal zijn. Derhalve kan bepaald niet worden uitgesloten dat binnen de optiek van verweerder de te nemen beslissing op bezwaar nog een jaar of meer op zich laat wachten. Dat staat haaks op de systematiek die is neergelegd in artikel 7:10 van de Awb.
2.4.4. Artikel 7:10 van de Awb en de daarbij behorende toelichting laten geen andere conclusie toe dan dat verweerder niet tijdig op het bezwaarschrift van eiseres heeft beslist. De beslistermijn is ruimschoots verstreken. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het nemen van een beslissing op bezwaar niets zegt over de inhoud van de te nemen beslissing. De door verweerder aangehaalde uitspraken van de AbRvS met betrekking tot de te betrachten zorgvuldigheid bij het nemen van beslissingen op bezwaar leiden niet tot een ander oordeel. Die uitspraken zijn gewezen in zaken waarin een beslissing op bezwaar was genomen. Zij zien niet op de vraag binnen welke termijn een dergelijke beslissing dient te worden genomen.
2.4.5. Gezien het voorgaande zal de rechtbank het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen van verweerder eveneens gegrond verklaren ten aanzien van het bezwaarschrift, gericht tegen het besluit waarbij het verzoek om handhaving van eiseres is afgewezen.
2.5. Conclusie
2.5.1. In aanmerking nemende dat ter zitting naar voren is gekomen dat nog niet vaststaat binnen welke termijn een beslissing op de ingediende bezwaren te verwachten valt, ziet de rechtbank aanleiding een termijn te stellen waarbinnen verweerder op de bezwaarschriften dient te beslissen. De rechtbank ziet hierbij geen aanleiding een dwangsom op te leggen, aangezien eiseres hier niet om heeft verzocht en het in deze zaak de eerste uitspraak betreft met betrekking tot niet tijdig beslissen door verweerder.
2.5.2. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, welke zijn begroot op € [bedrag] als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De rechtbank merkt daarbij deze zaak uitdrukkelijk aan als van gemiddeld gewicht. Tevens dient het door eiseres betaalde griffierecht van € [bedrag] aan haar te worden vergoed.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat verweerder binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak alsnog een besluit op de bezwaarschriften van eiseres van 10 januari 2008, 4 februari 2008 en
29 februari 2008 neemt;
- bepaalt dat het stadsdeel Amsterdam-Centrum het door eiseres betaalde griffierecht van € [bedrag] (zegge: [bedrag] euro) aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € [bedrag] (zegge: [bedrag] euro), te betalen door het stadsdeel Amsterdam-Centrum aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van der Eijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB O