ECLI:NL:RBAMS:2009:BI0761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-457836-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak met medeverdachten in Amsterdam

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2009, is verdachte beschuldigd van poging tot inbraak in een woning in Amsterdam op 30 november 2008. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in de woning aanwezig was tijdens de inbraak, wat door medeverdachten werd bevestigd. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor het geweld en de bedreiging die tijdens de inbraak plaatsvonden, omdat er geen bewijs is dat hij opzet had op deze handelingen. De rechtbank oordeelt echter dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot inbraak, omdat hij samen met anderen naar de woning is gegaan met de intentie om in te breken. De rechtbank overweegt dat er geen sprake was van vrijwillige terugtred, aangezien de verdachte verklaarde dat hij was weggerend vanwege het lawaai dat de inbraak veroorzaakte, wat een externe prikkel was. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/457836-08
Datum uitspraak: 26 maart 2009
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2009.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
--
3. Waardering van het bewijs
3.1.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en 2 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – ook het onder 1 subsidiair telastegelegde geweld en bedreiging met geweld niet wettig en overtuigend bewezen, nu zij uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt. Verdachte dient ook daarvan te worden vrijgesproken. Met betrekking daartoe overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Allereerst acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte in de woning is geweest en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij met de twee medeverdachten en een lichtgetinte man naar de woning was toegelopen om daar in te breken. Toen de lichtgetinte jongen een raam insloeg met een breekijzer, is hij, zo heeft hij verklaard, meteen weggerend via de noodtrap, naar buiten, en weer terug naar de noodtrap om aldaar op de politie te wachten.
Dat verdachte niet in de woning aanwezig is geweest, is bevestigd door medeverdachte-getuige [medeverdachte 1]. Dat er een vierde man bij de inbraak betrokken was, volgt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] afgelegd bij de politie en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige afgelegd ter terechtzitting. Dat die vierde man lichtgetint was, is eveneens door medeverdachte-getuigen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ter terechtzitting verklaard.
De beide slachtoffers hebben verklaard drie mannen in de woning te hebben gezien, twee donkere en een lichtgetinte. De rechtbank heeft ter terechtzitting geconstateerd dat alle drie verdachten donker gekleurd zijn. Nu [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard in de woning te zijn geweest en zij beiden donker zijn, en aannemelijk is dat de derde man die in de woning was de lichtgetinte persoon was waarover alle drie de verdachten spreken, concludeert de rechtbank dat verdachtes aanwezigheid niet bewezen kan worden.
Daarbij komt dat de getuigen [persoon 1] en [persoon 2] voor de komst van de politie een man bij de deur van de noodtrap hebben zien staan, die de hoek omliep. Deze waarneming past binnen de verklaring van verdachte. Dat beide getuigen verschillend verklaren over bijvoorbeeld de kleur van de jas van de man, acht de rechtbank verklaarbaar gelet op het nachtelijk uur en het feit dat de verlichting minimaal was.
Nu niet bewezen kan worden dat verdachte in de woning is geweest, komt de rechtbank toe aan de vraag of niettemin bewezen kan worden dat verdachte opzet had op het gelastegelegde geweld en de dreiging daarmee gepleegd in de woning.
Verdachte heeft verklaard dat de lichtgetinte man gezegd zou hebben dat de bewoners op vakantie zouden zijn. Het was alleen maar de bedoeling om een inbraak te plegen in een onbemande woning; er was geen intentie om geweld te gebruiken. Medeverdachte-getuige [medeverdachte 1] heeft dit ter terechtzitting bevestigd. Nu uit de aangifte van [persoon 3] blijkt dat zijn huisgenoot inderdaad op vakantie was, valt niet uit te sluiten dat verdachte en de medeverdachten bij aanvang van de inbraak er van uit gingen niemand in de woning aan te treffen en aldus geen opzet hadden op het vervolgens toegepaste geweld en de bedreiging daarmee. Nu verdachte niet aanwezig was in de woning op het moment dat dit geweld en de bedreiging zijn beslag kreeg, acht de rechtbank het medeplegen aan het telastegelegde geweld en de bedreiging daarmee niet bewezen.
Anders dan de raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak. Van een vrijwillige terugtred is geen sprake geweest. Hiervan is namelijk slechts sprake als het staken van de poging niet is ingegeven door prikkels van buitenaf, maar uitsluitend door de wil van verdachte is ingegeven. Verdachte heeft echter verklaard dat de hoeveelheid lawaai die de pogingen maakten hem mede hebben doen besluiten zich uit de voeten te maken. Dit is ontegenzeggelijk een prikkel van buitenaf, zodat van vrijwillige terugtred geen sprake kan zijn. Bovendien was op het moment dat verdachte terugtrad, al een aanvang gemaakt met de uitvoering van de inbraak, zodat op dat moment al sprake was van poging.
3.3.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het 1 subsidiair telastegelegde:
op 30 november 2008 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan [adres] [nummer], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders naar die woning is toegegaan waarna hij, verdachte, en een of meer van zijn mededaders een voordeurslot hebben geforceerd en een keukenraam hebben ingeslagen.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1 subsidiair bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van het beslag heeft zij gevorderd de inbeslaggenomen kleding onder de nummers 2, 3 en 4 van de beslaglijst terug te geven aan verdachte.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft midden in de nacht met zijn mededaders getracht in te breken in een woning, waarvan hij dacht dat deze verlaten zou zijn. Dit is een ergerlijk feit dat bij de gedupeerden schade veroorzaakt. Dit, alsmede de schending van de privacy van de eigen woning, heeft verdachte ondergeschikt gemaakt in zijn drang naar geldelijk gewin. Door zijn handelen draagt verdachte bovendien bij aan in de samenleving heersende gevoelens van onrust en onveiligheid, in het bijzonder bij de overige bewoners van de flat.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 3 december 2008, betreffende verdachte, blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld, ook terzake vermogensdelicten, ook tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Kennelijk heeft dat verdachte er niet van weerhouden zich thans opnieuw aan een soortgelijk feit schuldig te maken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het feit dat zij minder bewezen verklaart dan de officier van justitie aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door haar is gevorderd. De rechtbank slaat daarbij acht op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu niet is gebleken dat aan de benadeelde [persoon 3] rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen geachte feit, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 1 primair en 2 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het 1 subsidiair telastegelegde:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde [persoon 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
een shirt, een broek, een jas en schoenen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter,
mrs. C.E.M. Marsé en E.T. Vreugdenhil, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2009.