ECLI:NL:RBAMS:2009:BI0722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/437493-08; 13/467434-07 (tul) (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen voor diefstal met geweld en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte], die werd beschuldigd van het plegen van voorbereidingshandelingen voor diefstal met geweld en wapenbezit. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 14 november 2008 in Amsterdam, samen met een medeverdachte, zich voorbereidde op een diefstal met geweld. De verdachte had vuurwapens, munitie, tie-wraps, helmen, handschoenen en een gestolen motorfiets in zijn bezit, wat duidde op een criminele intentie. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van de aangetroffen voorwerpen en het gedrag van de verdachte en zijn medeverdachte, die in het donker gekleed waren en zich verdacht gedroegen, voldoende bewijs vormden voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet was aangetoond. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen criminele intentie had en dat de voorwerpen die hij bij zich droeg, niet noodzakelijkerwijs duidden op een misdrijf. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling van de motor en het bezit van vuurwapens. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/437493-08; 13/467434-07 (tul) (PROMIS)
Datum uitspraak: 3 maart 2009
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Haarlem” te Haarlem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W. van Schaijck en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. J.M.M. Heilbron en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter
voorbereiding van het met een ander of anderen, althans alleen, te plegen
misdrijf, te weten diefstal met geweld en/of afpersing, opzettelijk een of
meer (2) vuurwapen(s) en/of munitie en/of een of meer (3) tie-wrap(s) en/of
een of meer (2) helm(en) en/of een of meer (2) paar handschoen(en) en/of een
(vlucht)motorfiets en/of een tang en/of een mobiele telefoon, kennelijk
bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of
vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad;
(Artikel 47 jo 46/312/317 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2008 tot en met 6 november 2008
te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een motorfiets, merk/type Honda Kf05 Ses150, met
kenteken [kentekennummer], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
K. Refsgaard, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s);
(Artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2008 tot en met 14 november 2008
te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, een motorfiets, merk/type Honda Kf05 Ses150,
met kenteken [kentekennummer], heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl
verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het
voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,
dat het een door diefstal, in elk geval een door misdrijf, verkregen goed
betrof;
(Artikel 47 jo 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer
vuurwapen(s) en/of munitie van categorie III, te weten een pistool, merk
Pietro Beretta Gardone, type 9000S, kaliber 9mm en/of een of meer (9)
kogelpatro(o)n(en), merk Luger CBC, kaliber 9mm en/of een revolver, merk Smith
& Wesson, kaliber .357 Magnum, type .357 Security Special en/of een of meer
(4) kogelpatro(o)n(en), merk 357 MAG MRP en/of 357 MAG CBC en/of Winchester 38
SPL P, kaliber 357 Magnum en/of 38 SPL, voorhanden heeft gehad en/of heeft
gedragen;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(Artikel 47 jo 55 Wet wapens en munitie)
4.
hij op of omstreeks 25 september 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
op de openbare weg, de Singel, in elk geval op de openbare weg, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een rugzak, inhoudende een of
meer geldbedrag(en) (in totaal (ongeveer) [bedrag] euro), in elk geval enig
geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan (de geldloper) [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of Virga Telecom Communications v.o.f.,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [persoon 1], gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s) een of meermalen
(met kracht) aan de rugzak van die [persoon 1] heeft/hebben getrokken en/of
een schroevendraaier, althans een hard voorwerp, in de linkerzij van die
[persoon 1] heeft/hebben gedrukt en/of (daarbij) tegen die [persoon 1]
heeft/hebben gezegd: "Geef me de zak. Geef me de zak!", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking en/of die [persoon 1] omver heeft/hebben
gegooid;
(Artkel 312 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 25 september 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg, de Singel, in elk geval op de openbare weg, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of Virga
Telecom Communications v.o.f. heeft gedwongen tot de afgifte van een rugzak,
inhoudende een of meer geldbedrag(en) (in totaal (ongeveer) [bedrag] euro), in
elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of Virga Telecom Communications v.o.f.,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat verdachte en/of zijn mededader(s) een of meermalen (met kracht) aan de
rugzak van die [persoon 1] heeft/hebben getrokken en/of een
schroevendraaier, althans een hard voorwerp, in de linkerzij van die
[persoon 1] heeft/hebben gedrukt en/of (daarbij) tegen die [persoon 1]
heeft/hebben gezegd: "Geef me de zak. Geef me de zak!", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking en/of die [persoon 1] omver heeft/hebben
gegooid;
(Artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op of omstreeks 27 april 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad (ongeveer) 945 XTC pillen, althans één of meer XTC
pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk
geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(Artikel 47 jo 2/C Opiumwet)
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in haar vordering en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
2.1. De door de verdediging verzochte getuigen/heropening van het onderzoek ter terechtzitting
Door de verdediging is per brief van 13 februari 2009 verzocht om ten aanzien van het aan verdachte onder 4 telastegelegde feit de navolgende getuigen te horen:
- [persoon 1], de geldloper en het (vermeende) slachtoffer van het aan verdachte telastegelegde feit;
- [persoon 3] en [persoon 4], de opsporingsambtenaren die het verhoor van verdachte op 27 november 2008 hebben afgenomen en van dit verhoor proces-verbaal hebben opgemaakt.
Ter terechtzitting van 17 februari 2009 heeft de raadsvrouwe gepersisteerd bij het horen van voornoemde getuigen. Met instemming van de verdediging en de officier van justitie heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting voortgezet en daarbij bepaald dat – na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting - in raadkamer zal worden beraadslaagd over het verzoek van de verdediging om deze personen als getuigen te horen.
De rechtbank zal hierna haar beslissing over dit verzoek per getuige weergeven, met korte en zakelijke weergave van de standpunten van procespartijen daaromtrent.
2.1.1. De getuige [persoon 1]
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in haar brief van 13 februari 2009 verzocht om de geldloper (tevens het slachtoffer van de telastegelegde straatroof) [persoon 1] als getuige te horen, nu verdachte heeft verklaard dat deze persoon als tipgever betrokken was bij dit feit. Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het slachtoffer hem zelf had benaderd om hem te beroven, dit in verband met verzekeringsgelden. Het slachtoffer zou na de straatroof ook een kwart van het ontvreemde geld hebben ontvangen. Verdachte heeft ter terechtzitting met 100% zekerheid gesteld dat het slachtoffer de tipgever is geweest. De raadsvrouw heeft in haar pleidooi naar aanleiding van het standpunt van verdachte aangevoerd dat het horen van de geldloper over deze punten van belang is, nu dit mogelijke gevolgen kan hebben voor de (eventuele) bewezenverklaring van het wederrechtelijke karakter van het telastegelegde handelen van verdachte. Bovendien kan een verklaring van de getuige naar het oordeel van de raadsvrouw mogelijk in de weg staan aan een (eventuele) bewezenverklaring van de telastegelegde geweldshandelingen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het verzoek van de raadsvrouw af te wijzen. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de geldloper namens een ander aangifte heeft gedaan van diefstal. Hieruit blijkt dat een ander dan de geldloper als eigenaar van het ontvreemde geld moet worden aangemerkt. De mogelijke betrokkenheid van de geldloper doet derhalve niets af aan het wederrechtelijke karakter van het handelen van verdachte jegens deze eigenaar.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het verzoek van de verdediging aan de hand van het noodzaakcriterium beoordeeld moet worden, nu is gebleken dat de dagvaarding aan verdachte op 2 februari 2009 in persoon is betekend en het verzoek van de raadsvrouw niet binnen de 10 dagen termijn als bedoeld in artikel 263, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan. Dit criterium in acht genomen wijst de rechtbank het verzoek van de raadsvrouw af, nu haar de noodzaak om de geldloper als getuige te horen niet is gebleken. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat de geldloper niet als eigenaar van het ontvreemde geld kan worden aangemerkt, zodat niet kan worden gesteld dat het geld (slechts) aan hem toebehoorde. Of de geldloper al dan niet als tipgever bij de overval betrokken was, doet dan ook niet af aan het wederrechtelijke karakter van het wegnemen van de rugzak. De wederrechtelijkheid van de toe-eigening blijft jegens de eigenaar immers onverminderd in stand. Daarnaast acht de rechtbank de door de verdediging gestelde mogelijke betrokkenheid van het slachtoffer niet van belang in het kader van de telastgelegde geweldshandelingen. Uit de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen blijkt immers genoegzaam dat er sprake is geweest van een fysieke worsteling, waarbij met zodanige kracht aan de rugzak is getrokken dat de hengsels van deze tas braken. Dit wordt door verdachte ook niet betwist en bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zelf gedurende de worsteling een wond had opgelopen. Deze handelingen laten zich niet anders kwalificeren dan geweld. Dat er een afspraak aan de diefstal ten grondslag zou liggen, maakt dit niet anders. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het horen van de getuige ook geen voor verdachte relevant belang kan dienen in het kader van een te nemen beslissing omtrent de oplegging van een straf of maatregel. Het bestaan van een afspraak tussen verdachte en het slachtoffer zou eerder als strafverzwarende dan als strafverminderende omstandigheid gelden.
Bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek om deze getuige te horen afwijst.
2.1.2. De getuigen [persoon 3] en [persoon 4]
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de verbalisanten te horen die het verhoor van verdachte hebben afgenomen op 27 november 2008. Verdachte heeft gesteld dat hem tijdens het verhoor door de verbalisanten valse en feitelijk onjuiste informatie is voorgehouden en dat hij op grond van deze informatie tijdens dit verhoor het telastegelegde feit heeft bekend. Het voorhouden van deze informatie is niet in het proces-verbaal van verhoor opgenomen. Volgens verdachte is hem bij het verhoor voorgehouden dat zijn DNA is aangetroffen op het plaats delict en op het T-shirt van slachtoffer, hetgeen – naar hem later bleek – niet het geval was. De raadsvrouw heeft zich op basis van deze verklaring van verdachte op het standpunt gesteld dat de desbetreffende verbalisanten als getuigen moeten worden gehoord, nu dit mogelijke gevolgen kan hebben voor de rechtmatigheid van de in dit verhoor afgelegde verklaring van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het verzoek van de raadsvrouw af te wijzen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier op geen enkele wijze blijkt dat DNA is aangetroffen op het plaats delict. Als er DNA op het T-shirt zou zijn aangetroffen, zou dit shirt zeker in beslag zijn genomen, hetgeen blijkens het dossier evenwel niet het geval is. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte bovendien ongeloofwaardig, nu zijn verklaring vaag blijft en hij heeft nagelaten zijn stelling met concrete aanwijzingen te onderbouwen.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen noodzaak bestaat om de verbalisanten als getuigen te horen. De rechtbank neemt daartoe in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting een gave bekentenis heeft afgelegd van het telastegelegde feit. De verklaring van verdachte in het proces-verbaal van verhoor daargelaten, komt de rechtbank op basis van de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier tot het bewijs van het telastegelegde feit. Daarnaast overweegt de rechtbank dat voornoemd proces-verbaal op ambtseed/ambtsbelofte is opgemaakt en ondertekend door twee verbalisanten nadat de inhoud van de verklaring door verdachte is gelezen en vervolgens door hem is ondertekend.
Niet valt in te zien waarom verbalisanten zouden hebben gehandeld zoals door verdachte aangegeven. Voorts valt niet in te zien dat verdachte zonder bezwaar te maken de verklaring ondertekent terwijl daarin kennelijk sprake zou zijn van een onjuiste weergave op belangrijke onderdelen van deze verklaringen.
Nu verdachte zijn verweer op geen enkele wijze nader heeft weten te motiveren of dit aannemelijk heeft weten te maken, ziet de rechtbank geen noodzaak dienaangaande over te gaan tot nader onderzoek.
Vorenstaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat ook het verzoek van de verdediging om deze getuigen te horen moet worden afgewezen.
3. Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder 2 primair, 4 (tweede deel) en onder 5 is telastegelegd niet wettig en overtuigend kan worden, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
op 14 november 2008 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het met een ander te plegen misdrijf, te weten diefstal met geweld en/of afpersing, opzettelijk 2 vuurwapens en munitie en 3 tie-wraps en 2 helmen en 2 paar handschoenen en een motorfiets en een tang en een mobiele telefoon, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair telastegelegde:
op 14 november 2008 te Amsterdam, een motorfiets, merk/type Honda Kf05 Ses150,
met kenteken [kentekennummer], voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte ten tijde van het
voorhanden krijgen wist, dat het een door misdrijf, verkregen goed betrof;
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
op 14 november 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander
vuurwapens en munitie van categorie III, te weten een pistool, merk Pietro Beretta Gardone, type 9000S, kaliber 9mm en 9 kogelpatronen, merk Luger CBC, kaliber 9mm en een revolver, merk Smith & Wesson, kaliber .357 Magnum, type .357 Security Special en 4 kogelpatronen, merk 357 MAG MRP of 357 MAG CBC of Winchester 38 SPL P, kaliber 357 Magnum of 38 SPL, voorhanden heeft gehad en heeft gedragen;
ten aanzien van het onder 4 (eerste deel) telastegelegde:
op 25 september 2006 te Amsterdam op de openbare weg, de Singel, tezamen en in
vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugzak, inhoudende een geldbedrag, in totaal ongeveer [bedrag] euro, toebehorende aan [persoon 2] en/of Virga Telecom Communications v.o.f., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [persoon 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden:
- dat verdachte en zijn mededaders meermalen met kracht aan de rugzak van die [persoon 1] hebben getrokken en
- dat verdachte een schroevendraaier in de linkerzij van die [persoon 1] heeft gedrukt en daarbij tegen die [persoon 1] heeft gezegd: "Geef me de zak. Geef me de zak!" en
- dat verdachte die [persoon 1] omver heeft gegooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. Waardering van het bewijs
5.1. Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 telastegelegde.
5.1.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht de onder 1, 2 en 3 bewezengeachte feiten wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de officier van justitie kan de combinatie van de bij verdachte en medeverdachte aangetroffen goederen en vuurwapens, de door hen gedragen en kleding en het door de getuige omschreven gedrag van verdachten, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm slechts gericht zijn op het plegen van strafbare feiten. Dit wordt ondersteund door de verklaring van verdachte tijdens het transport naar het politiebureau dat ‘het alleen maar voorbereidingshandelingen zijn’. De officier van justitie acht de verklaring die verdachte ter terechtzitting voor het bezit van het vuurwapen en zijn aanwezigheid op het plaats delict heeft gegeven, niet aannemelijk en volstrekt ongeloofwaardig. Voorts acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de in de buurt van het plaats delict aangetroffen motor, nu is gebleken dat verdachte op deze motor heeft gezeten en uit onderzoek is komen vast te staan dat het contactslot van deze motor was verbroken.
5.1. 2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - op gronden en argumenten als weergegeven in de door de raadsvrouw ter terechtzitting overgelegde pleitnotities – aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 telastegelegde. Het verweer van de raadsvrouw komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat uit de voorwerpen die verdachte bij zich droeg en het gedrag dat hij en zijn medeverdachte vertoonden niet in objectieve zin kan blijken dat zij criminele intenties hadden. Immers zijn de voorwerpen die verdachte bij zich droeg voor een deel normale gebruiksobjecten, droeg hij de helm bij zich voor de motor, en heeft hij voor het bezit van het vuurwapen een redelijke verklaring gegeven. Verdachte zou dit wapen op of omstreeks de genoemde tijd en plaats afleveren aan een jongen genaamd Hassan. Het bezit van dit wapen is in combinatie met de overige voorwerpen niet voldoende om aan te nemen dat verdachte een crimineel voornemen had.
Voorts acht de raadsvrouw het onder 2 telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Het enkele feit dat verdachte zag dat de motor niet met een sleutel werd gestart is onvoldoende om aan te nemen dat hij wetenschap had of had moeten hebben dat deze motor van misdrijf afkomstig was.
5.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De beoordeling van de bewijsmiddelen.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden .
Op 14 november 2008 te 08:19 uur komt er een melding binnen bij de politie dat op de Sophialaan in Amsterdam twee in het donker geklede mannen zich verdacht ophouden. De twee mannen liepen beiden met een helm in de hand en zouden op een gestolen motor zijn komen aanrijden .
De melding bleek later afkomstig te zijn van de getuige [persoon 5], werkzaam bij de regiopolitie Kennemerland, die zich op 14 november 2008 in burger op de Sophialaan te Amsterdam bevond. Deze getuige verklaart later die ochtend in zijn verhoor bij de politie over zijn bevindingen, kort en zakelijk weergegeven:
“Ik was vandaag omstreeks 08:05 uur op de Sophialaan. Ik zag een scooter rijden in de Saxen Weimarlaan. Ik zag 2 grote mannen gekleed in donkere kleding op de scooter zitten. Het viel mij op dat de scooter te klein was voor 2 van die grote mannen. De mannen droegen beide een helm. De mannen zetten de scooter even verderop links van de weg op de stoep onder een luifel. Ik zag dat de mannen afstapten. Ik ben de mannen even uit het oog verloren. Ik ben gaan wachten en zag de mannen, die ik net daarvoor van de scooter af had zien stappen, lopen richting het Vondelpark. Ze hadden hun helm afgezet en hielden deze in hun hand. Ze hadden beiden een capuchon ver over hun hoofd getrokken. Ik zag dat de mannen stopten bij de Sophialaan en daar kennelijk doelloos stonden. Ik zag dat de mannen aan het wijzen waren met de helm. Ik zag dat de mannen de Saxen Weimarlaan volgden. Na 150 meter gelopen te hebben stonden de mannen stil, praatten een beetje met elkaar. Ik zag dat ze weer terugliepen richting de Sophialaan. Ik ben naar de motor gelopen en ik heb het kenteken doorgegeven aan de meldkamer van Kennemerland. Ik vertrouwde het namelijk niet. De meldkamer gaf direct door dat de motor gestolen was. Ik heb de melding door gegeven aan de meldkamer van Amsterdam. Ik zag dat de mannen gingen zitten in een portiek in de Sophialaan. Ik zag dat de mannen daar zo’n 3 à 4 minuten bleven zitten totdat een politieauto verscheen. Ik zag dat de mannen opstonden en de Sophialaan verder inliepen. Een tweede politieauto is gekomen en ik heb de inzittenden aangesproken en hen de mannen aangewezen.”
Op aanwijzen van de melder ([persoon 5]) worden twee mannen (hierna te noemen: verdachten) aangehouden die op de Sophialaan aan de rechterzijde van het trottoir lopen. Verbalisanten constateren dat de verdachten in donkere kleding zijn gekleed en beiden een capuchon op hebben. Verbalisanten zien voorts dat verdachten voor hun lichaam een helm in hun handen vasthouden .
Verdachten worden aangehouden ter zake diefstal van een motorvoertuig dan wel poging tot diefstal met geweld. De verdachten blijken te zijn [verdachte] en [medeverdachte] .
Verbalisanten zien dat [medeverdachte] bij zijn aanhouding in het donker is gekleed en een zwarte helm in zijn rechterhand heeft. Voorts zien zij dat deze verdachte een zwarte capuchon op heeft, en een schoudertas om heeft die aan de rechterzijde van zijn buik hangt.
Bij de veiligheidsfouillering ziet verbalisant [persoon 8] dat de schoudertas open staat en dat er een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zit . In deze schoudertas bleek ook een knijptang te zitten .
Verbalisant [persoon 9] constateert bij deze veiligheidsfouillering voorts dat [medeverdachte] dubbele kleding draagt, te weten een zwarte jas met daaronder een sweater met capuchon en daaronder een zwart t-shirt. Daarnaast ziet hij dat de verdachte een zwarte joggingbroek draagt, met daaronder een spijkerbroek. In de broeksband onder de sweater en de zwarte jas heeft de verdachte een zwartkleurige pet verstopt .
Bij de veiligheidsfouillering van verdachte [verdachte] zien verbalisanten dat hij aan zijn linkerhand een dunne zwartleren handschoen heeft. In de helm van [verdachte] zien ze een soortgelijke handschoen. Voorts treffen verbalisanten een vuurwapen aan in de open staande schoudertas die de verdachte onder zijn jas op zijn bovenlichaam droeg.
Op dat moment horen de verbalisanten [verdachte] zeggen: “Je kan me toch niets maken…het zijn alleen maar voorbereidingshandelingen.” Tijdens zijn transport naar het politiebureau en in zijn verhoor bij de politie herhaalt verdachte in min of meer soortgelijke bewoordingen dat met de aangetroffen attributen slechts voorbereidingshandelingen kunnen worden bewezen.
Bij de insluitingsfouillering op het bureau wordt door verbalisant [persoon 10] op de rug van verdachte [verdachte] een zwarte rugzak aangetroffen. In de rugzak vindt de verbalisant een aantal combinaties aan van zwarte zogenoemde tie-wraps, die elk bestaan uit twee dunne zwarte tie-wraps die zodanig aan elkaar zijn bevestigd dat zij direct gereed zijn voor vastmaken/boeien. Tevens constateert de verbalisant dat de verdachte “dubbele kleding” draagt, te weten een zwart jack, met daaronder een zwart fleece sportjack met capuchon en daaronder een zwart t-shirt .
De motor die verdachten volgens de getuige [persoon 6] zouden hebben geparkeerd is om 08:28 uur door verbalisanten [persoon 11] en [persoon 12] aangetroffen op het trottoir van de Saxen Weimarlaan. Deze motor is voorzien van het kenteken [kentekennummer] en blijkt gesignaleerd te staan. Verbalisant [persoon 11] constateert daarbij dat het contactslot van deze motor is verbroken . Nader onderzoek aan de motor bevestigt dat het contactslot is verwijderd .
Uit het dossier blijkt dat de motor met voornoemd kenteken tussen 5 november 2008 te 19:00 uur en 6 november 2008 te 08:00 uur is gestolen op de Joan Melchior Kemperstraat te Amsterdam, waarbij door de eigenaar is opgemerkt dat de motor op slot en in goede orde was achtergelaten .
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting op 17 februari 2009 verklaard dat hij de motor in de ochtend van 14 november 2008 van een vriend had geleend. Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad had geconstateerd dat het contactslot kapot was. Verdachte heeft daarbij verklaard dat “Hij wel effe dacht dat het z’n (de rechtbank begrijpt: van de vriend van wie hij de brommer heeft geleend) eigen brommer niet zou zijn, maar ja…”
Technisch onderzoek aan de bij verdachten aangetroffen op vuurwapens gelijkende voorwerpen wees uit dat het bij [medeverdachte] aangetroffen wapen een pistool, en derhalve een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III van de Wet wapens en munitie,(hierna: WWM), is . Het bij [verdachte] aangetroffen wapen blijkt eveneens een wapen in de zin van de WWM te zijn, te weten een revolver. Bij beide wapens zijn meerdere patronen aangetroffen .
Conclusies ten aanzien van de telastegelegde feiten en de bespreking van de verweren
De rechtbank overweegt ten aanzien van de telastegelegde feiten en de ter zake gevoerde verweren het navolgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft. Derhalve zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die verdachte en zijn (eventuele) medeverdachte bij zich droeg(en) ‘bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf’. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte voor ogen stond (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is derhalve niet van belang dat het merendeel van de bij verdachte aangetroffen voorwerpen normale gebruiksvoorwerpen zijn. Immers dienen de voorwerpen in hun gezamenlijkheid en naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden beoordeeld, waarbij ook niet geabstraheerd mag worden van het doel dat verdachte met deze voorwerpen voor ogen had. Bij oordelen aangaande het bewijs van dat doel spelen in beginsel alle feiten en omstandigheden van het geval een rol.
Vorenstaande in acht nemende, stelt de rechtbank uit de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte en zijn medeverdachte zijn vroeg in de ochtend aangetroffen op de Sophialaan te Amsterdam in het bezit van handschoenen, tie-wraps, gereedschap en geladen vuurwapens. Bij de aanhouding is door verbalisanten geconstateerd dat verdachten zogeheten ‘dubbele kledinglagen’ droegen en geheel in het donker waren gekleed. Voorts blijkt uit de verklaring van de getuige (tevens melder) [persoon 6], dat de verdachten die ochtend op een motor op de Sophialaan zijn aangekomen en dat zij gedrag hebben vertoond dat verdacht overkomt. De getuige constateert immers dat de verdachten kennelijk doelloos heen en weer lopen en met elkaar praten, dit alles met motorhelmen in hun hand en met een zwarte capuchon over hun hoofd getrokken. Door deze getuige wordt voorts geconstateerd dat de motor, waarop hij verdachten heeft zien arriveren, als gestolen staat geregistreerd bij de politie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de combinatie en onderlinge samenhang van de hiervoor vermelde aangetroffen voorwerpen (in het bijzonder de geladen vuurwapens) en het waargenomen gedrag van verdachten worden afgeleid dat verdachte en medeverdachte deze voorwerpen voorhanden hebben gehad met het voornemen om daarmee diefstal met (bedreiging van) geweld, dan wel afpersing te plegen. Het bewijs dat zodanig voornemen bij verdachten aanwezig was wordt nog versterkt door de door verdachte gedurende zijn aanhouding gebezigde woorden dat de verbalisanten “alleen maar voorbereidingshandelingen hebben”, hetgeen door verdachte gedurende het transport naar het bureau en bij zijn verhoor bij de politie in soortgelijke bewoordingen wordt herhaald. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte de term voorbereidingshandelingen in de mond zou hebben genomen indien bij hem geen enkele criminele intentie aanwezig zou zijn geweest.
Bovendien acht de rechtbank de redenen die verdachte ter terechtzitting heeft opgegeven om het bezit van de vuurwapens en andere voorwerpen op deze plaats en dat tijdstip te verklaren, niet geloofwaardig. De stelling van verdachte dat hij zijn wapen heeft gevonden en dat hij samen met de medeverdachte [medeverdachte], die toevallig ook een wapen had gevonden, de wapens zou verkopen aan een jongen genaamd Hassan is door verdachte op geen enkele wijze met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd. Immers is hij telkens desgevraagd niet in staat gebleken om enige (persoons)gegevens van deze Hassan te overleggen of een tijdstip of plaats te noemen waar de vermeende transactie zou plaatsvinden.
Alles overwegende acht de rechtbank het onder 1 telastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De door de raadsvrouw en verdachte aangevoerde verweren worden verworpen.
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van een motor. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij op 14 november 2008 de motor heeft geleend en daarbij had geconstateerd dat er iets niet in orde was met het contactslot. Reeds deze omstandigheid had verdachte in volle omvang moeten doen beseffen dat de motor naar alle waarschijnlijkheid niet op legale wijze was verkregen. Uit de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring volgt ook dat dit besef wel degelijk bij hem aanwezig was. Door desalniettemin in weerwil van dit besef de motor aan te nemen en te gebruiken heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze van misdrijf afkomstig zou zijn, en heeft hij zich mitsdien schuldig gemaakt aan opzetheling.
Met betrekking tot het onder 3 telastegelegde overweegt de rechtbank dat verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd en dat de verdediging zich ten aanzien van dit feit heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit feit kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de hierboven in zakelijke vorm weergegeven bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de onder noot 8 en 17 aangehaalde processen-verbaal.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de hiervoor (kort en zakelijk) weergegeven feiten en omstandigheden, welke in de daarbij aangehaalde bewijsmiddelen zijn vervat.
5.2. Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder 4 telastegelegde.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het onder 4 telastegelegde sprake van een (deels) bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat slechts de hoeveelheid weggenomen geld door verdachte wordt betwist. Derhalve worden hierna de in de bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden weergegeven, voor zover deze zien op het bewijs ten aanzien van de hoogte van het weggenomen geldbedrag. Voor het overige wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het telastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 februari 2009;
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 200646434-2 van 25 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 7], als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de politie Amsterdam Amstelland met nr. 2006246434 (doorgenummerde pagina 6. e.v.), inhoudende de verklaring van [persoon 1].
Ten aanzien van de hoogte van het weggenomen geldbedrag overweegt de rechtbank het navolgende. In het hiervoor onder 2 weergegeven proces-verbaal van aangifte wordt door aangever verklaard dat de door verdachte gestolen tas € [bedrag],- in verschillende coupures bevatte (doorgenummerde p. 7 van voormeld proces-verbaal). Door verdachte is ter terechtzitting gesteld dat het slechts om € [bedrag],- ging. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig, nu verdachte dit op geen enkele wijze met concrete gegevens heeft weten te onderbouwen en hij in zijn verklaring bij de politie in eerste instantie wel heeft gesproken over een bedrag van € [bedrag],- . Het verweer van verdachte ten aanzien van dit onderdeel van de telastelegging wordt dan ook verworpen.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 2 primair en onder 5 telastegelegde feiten wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 (eerste deel) bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier heeft bij het bepalen van de strafeis in aanmerking genomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige feiten (voorbereidingshandelingen voor ernstige feiten, wapenbezit op de openbare weg en een overval op een geldloper) en dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie veelvuldig is veroordeeld ter zake soortgelijke misdrijven. Bovendien heeft verdachte te kennen gegeven niet mee te werken aan de totstandkoming van een persoonsrapportage, zodat er geen feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die aanleiding zouden kunnen geven om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Ten aanzien van de op de lijst met inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd dat:
- de onder 2, 3, 4 en 9 vermelde voorwerpen worden verbeurdverklaard;
- de onder 8, 10, 11 en 12 vermelde voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer;
- de onder 5, 6, 7 en 13 vermelde voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte.
Voorts heeft de officier van justitie de gehele tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d.19 oktober 2007 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bovenvermelde eis van de officier van justitie buitenproportioneel is, gelet op de bewezengeachte feiten en gelet op de relatief lage eis die de officier tegen de medeverdachte van de onder 1, 2 en 3 bewezengeachte feiten heeft geëist (te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden). Voorts heeft de verdediging verzocht de op te leggen straf te matigen in verband met de medische conditie van verdachte.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn mededader hebben voorwerpen voorhanden gehad met het doel deze te gebruiken voor het plegen van een diefstal met geweld of een afpersing. Dit soort misdrijven tast het gevoel van veiligheid in het algemeen aan en dat van de slachtoffers in het bijzonder. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke delicten nog lang belastende psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat zowel verdachte als zijn mededader daarbij op de openbare weg een met munitie geladen vuurwapen bij zich hebben gedragen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens in de openbare ruime vormt een ernstige aantasting van de algehele veiligheid en orde op straat en brengt een verhoogd risico op ernstige geweldsdelicten met zich. Voorts was verdachte in het bezit van een motor, welke van diefstal afkomstig was. Verdachte had hier ook wetenschap van. Door aldus te handelen heeft hij zich schuldig gemaakt aan heling. Heling is een ernstig feit dat een afzetmarkt biedt voor voorwerpen die van diefstal afkomstig zijn, en op deze wijze ook bijdraagt aan het in stand houden van het plegen van dergelijke misdrijven. Daar komt bij dat verdachte in het onderhavige geval bewust een van misdrijf afkomstige motor voorhanden heeft gehad in het kader van de (hiervoor reeds vermelde) voorbereiding tot het plegen van (een) vermogensdelict(en). Het gebruik van een gestolen motor bemoeilijkt immers de traceerbaarheid van de pleger van dergelijke misdrijven. Het voorhanden hebben van deze motor geeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook blijk van een geraffineerd vooropgezet plan bij verdachte, hetgeen hem ook in ernstige mate moet worden aangerekend.
Daarnaast heeft verdachte op brutale wijze op klaarlichte dag op de openbare weg een overval gepleegd op een geldloper, waarbij door hem en zijn mededaders een totaalbedrag van bijna € [bedrag],- is ontvreemd. De rechtbank acht dit door verdachte gepleegde feit van zeer ernstige aard en rekent dit verdachte zwaar aan. Daarbij houdt zij tevens rekening met de aanzienlijke omvang van vermogensschade die verdachte met deze geldroof heeft berokkend aan de eigenaar van het door hem en zijn mededaders gestolen geld.
Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank tevens rekening met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 november 2008 reeds veelvuldig wegens soortgelijke delicten in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte ter terechtzitting geen enkele blijk heeft gegeven van inzicht in de ernst en de laakbaarheid van de door hem gepleegde feiten. Verdachte heeft geen berouw getoond over zijn eigen handelen. Bovendien blijkt uit het hiervoor aangehaalde uittreksel justitiële documentatie en het onderzoek ter terechtzitting dat verdachte ten tijde van het plegen van de onder 1, 2 en 3 bewezengeachte feiten nog in de proeftijd liep van een voorwaardelijke sanctie, welke was opgelegd bij een recentelijke veroordeling die zag op nagenoeg gelijke feiten. Verdachte lijkt geen enkele lering te hebben getrokken uit waarschuwingen en veroordelingen uit het verleden. De rechtbank acht de oplegging van een voorwaardelijke sanctie dan ook niet meer aan de orde.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat slechts kan worden volstaan met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende sanctie. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank evenwel rekening met de medische toestand van verdachte. Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte te kampen heeft met ernstige nierproblemen, ter behandeling waarvan hij thans twee maal per week een dialyse moet ondergaan. De rechtbank ziet in deze bijzondere omstandigheid aanleiding om naar beneden af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde eis van vijf jaren.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 24 november 2008 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/467434-07, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 19 oktober 2007 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank heeft geconstateerd dat het bij dit vonnis soortgelijke feiten betrof als de thans bewezengeachte feiten. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.
Verbeurdverklaring
De op de lijst met parketnummer 13/437493-08 vermelde inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2 1.00 STK Handschoen;
- 3 1.00 STK Helm
- 4 1.00 STK Tas van merk tip de bruin
- 9 1.00 STK Tas Kl. Zwart
die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De op de lijst met parketnummer 13/437493-08 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 8 1.00 STK Revolver Kl. Zilverkleurig SMITH WESSON 357 magnum,
- 10 2.00 STK Munitie MAGNUM 357 mag cbc patroon,
- 11 1.00 STK Munitie MAGNUM 357 mag cc patroon,
- 12 1.00 STK Munitie WINCHESTER 38spl P patroon,
dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de onder 1 en 3 feit bewezengeachte feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 46, 47, 57, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart het onder 2 primair, onder 4 (tweede deel) en onder 5 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 (eerste deel) telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte:
Medeplegen van voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen en/of afpersing;
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezengeachte:
Opzetheling;
Ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 4 (eerste deel) bewezengeachte:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meerdere personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d.19 oktober 2007, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Verklaart verbeurd de navolgende op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst met parketnummer 13/437493-08 vermelde inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen:
2 1.00 STK Handschoen
([nummer])
1 paar zwart gekleurde neopreen handschoenen
3 1.00 STK Helm
([nummer])
Grijs gekleurde helm met de letters: DC Kunst
4 1.00 STK Tas
([nummer])
tas van merk tip de bruin
9 1.00 STK Tas Kleur zwart
([nummer])
Betreft de tas waar het vuurwapen inzat
Verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende op voormelde beslaglijst vermelde inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen:
8 1.00 STK Revolver Kleur zilverkleurig
SMITH WESSON 357 magnum ([nummer])
.357 magnum
10 2.00 STK Munitie
MAGNUM 357 mag cbc ([nummer])
Patroon
11 1.00 STK Munitie
MAGNUM 357 mag cc ([nummer])
patroon
12 1.00 STK Munitie
WINCHESTER 38spl P ([nummer])
Patroon
Gelast de teruggave aan verdachte van:
5 1.00 STK Geluidsapparatuur Kleur zwart
SONY ERICSSON ([nummer])
Telefoon
6 1.00 STK Horloge
ARMANI ([nummer])
Bruin horlogebandje
7 1.00 STK Ring Kleur zilverkleurig
([nummer])
Zilverkleurige ring met steentjes
13 1.00 STK Kleding Kleur zwart
HUGO BOSS jas ([nummer])
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. Q.R.M. Falger en N. Rozemond, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A. Vogelaar en L.M. Kroon, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2009.