ECLI:NL:RBAMS:2009:BH7864

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-1608 WVG en AWB 08-1578 WMO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een bruikleenauto en tegemoetkoming in vervoerskosten op basis van de Wvg en Wmo

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, waarbij haar aanvragen voor een bruikleenauto en een tegemoetkoming in de kosten van een personenauto zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, als gevolg van een aangeboren groeistoornis, diverse lichamelijke beperkingen ondervindt. Eiseres had eerder een bruikleenauto van het UWV, maar na beëindiging van haar werk is de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten stopgezet. De rechtbank heeft de besluiten van verweerder vernietigd, omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de vervoersbehoefte van eiseres. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de rolstoeltaxikostenvergoeding vastgesteld op een hoger bedrag dan eerder was toegekend. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van een scootmobiel en rolstoeltaxikostenvergoeding tot 1 januari 2007 een adequate voorziening was, maar dat er vanaf die datum een medische noodzaak voor een bruikleenauto bestond. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en bepaald dat het griffierecht vergoed moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 07/1608 WVG en AWB 08/1578 WMO
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J. Jaab,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Smit.
1. Procesverloop
Eiseres heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder van
28 februari 2007 (reg.nr. AWB 07/1608 WVG) en 12 maart 2008 (reg.nr. AWB 08/1578 WMO).
De rechtbank heeft de zaak met registratienummer AWB 07/1608 WVG ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld op 14 augustus 2008. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J. Jaab. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.C. Smit.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst en het vooronderzoek hervat.
Bij brief van 3 december 2008 heeft verweerder de rechtbank in beide zaken een nadere reactie toegezonden. Eiseres heeft op haar beurt in de zaak AWB 07/1608 WVG bij brief van 19 december 2008 de rechtbank een nadere reactie alsmede een aantal stukken toegezonden.
De rechtbank heeft beide zaken gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer op 20 januari 2009.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J. Jaab. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.C. Smit.
2. feiten en achtergronden
2.1 Eiseres heeft als gevolg van een aangeboren groeistoornis diverse lichamelijke beperkingen. In verband met deze beperkingen heeft eiseres indertijd ten behoeve van het woon- en werkverkeer van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een aangepaste auto in bruikleen gekregen. Nadat zij gestopt was met werken, heeft het UWV de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten van eiseres beëindigd. Zij moest haar bruikleenauto inleveren bij het Uwv.
2.1.1. Op 23 april 2003 heeft eiseres verweerder gevraagd om een aangepaste bruikleenauto, dan wel overname van de door het Uwv verstrekte bruikleenauto. Verweerder heeft het Regionaal Indicatie Orgaan Tot & Met (hierna: Tot & Met) verzocht onderzoek te verrichten. Tot & Met heeft op 4 juni 2003 rapport uitgebracht en dit rapport aangevuld bij brief van 1 oktober 2003.
Bij besluit van 8 oktober 2003 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat voor eiseres de goedkoopst adequate voorziening is een scootmobiel in combinatie met een tegemoetkoming in de kosten van rolstoeltaxi-AOV-plus, naast het gebruik van aanvullend openbaar vervoer.
2.1.2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tijdens de bezwaarprocedure heeft verweerder Argonaut B.V. (hierna: Argonaut) verzocht onderzoek te verrichten. Argonaut heeft op 29 november 2004 rapport uitgebracht.
Op 26 december 2003 heeft eiseres de haar in bruikleen verstrekte auto van het Uwv overgenomen voor een bedrag van € 4.900,-.
Bij besluit van 14 januari 2004 heeft verweerder de eerder, bij besluit van 10 juni 2003, aan haar verstrekte vergoeding voor de bruikleenauto ingetrokken omdat eiseres de auto had gekocht van het Uwv.
2.1.3. Bij besluit van 10 februari 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 oktober 2003 ongegrond verklaard. Volgens verweerder is de goedkoopst adequate voorziening een scootmobiel in combinatie met een volledige rolstoeltaxivergoeding.
2.1.4. Het hiertegen door eiseres ingestelde beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 9 november 2006 gegrond verklaard (AWB 05/1662 WVG). De rechtbank heeft het besluit van 10 februari 2005 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Kort samengevat heeft de rechtbank overwogen dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de combinatie van een scootmobiel en een rolstoeltaxikostenvergoeding de goedkoopst adequate voorziening betreft.
2.1.5. Verweerder heeft vervolgens opnieuw Argonaut verzocht onderzoek te verrichten. Argonaut heeft op 13 februari 2007 gerapporteerd.
2.1.6. Bij het bestreden besluit van 28 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en beslist dat de vervoerskostenvergoeding die eiseres ontvangt met ingang van 1 januari 2007 wordt gewijzigd in een vergoeding ten behoeve van een (bruikleen)auto, onder aftrek van de reeds aan haar betaalde vervoerskostenvergoeding. Verweerder heeft voorts overwogen dat het besluit om eiseres per 1 januari 2004 een rolstoeltaxikostenvergoeding te geven niet goed is uitgevoerd.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, geregistreerd onder nr. AWB 07/1608 WVG.
2.2. Bij besluit van 23 maart 2007 heeft verweerder meegedeeld dat eiseres over de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006 recht heeft op een nabetaling op basis van een volledige vervoerskostenvergoeding. Daarbij is vastgesteld dat eiseres over het jaar 2004 recht heeft op een vervoerskostenvergoeding van € 362,- en dat zij over 2005 en 2006 recht heeft op een vergoeding van € 445,-. Voorts heeft verweerder de tegemoetkoming in de kosten van de personenauto van eiseres over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 vastgesteld op € 580,-.
2.2.1. Bij het bestreden besluit van 12 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming in de autokosten ongegrond verklaard en het besluit van 23 maart 2007 in zoverre gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld, geregistreerd onder nr. AWB 08/1578 WMO.
3. het beroep in de zaak AWB 07/1608 WVG
3.1. Per 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in werking getreden. Ingevolge artikel 40, derde lid, van de Wmo blijft, indien bezwaar is ingesteld tegen een besluit dat op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (Wvg) is genomen, de Wvg van toepassing.
3.2. Met betrekking tot de beoordeling van het bestreden besluit van 28 februari 2007 overweegt de rechtbank allereerst dat zij het onderdeel van het primaire besluit van 23 maart 2007, waarbij verweerder de volledige vervoerskostenvergoeding van eiseres voor de jaren 2004 tot en met 2006 heeft vastgesteld, beschouwt als een aanvulling op het bestreden besluit van 28 februari 2007. De rechtbank zal dat onderdeel van het besluit van 23 maart 2007 dan ook bij de beoordeling van het bestreden besluit van 28 februari 2007 betrekken.
3.3. Eiseres heeft aangevoerd dat de ingangsdatum van de aan haar toegekende vervoerskostenvoorziening, 1 januari 2007, onjuist is. Zij is van mening dat aan haar destijds een aangepaste bruikleenauto ter beschikking had moeten worden gesteld, dan wel dat aan haar met ingang van 1 januari 2004 een vergoeding ten behoeve van een (bruikleen)auto had moeten worden toegekend.
3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat uit het medische heronderzoek van Argonaut van 13 februari 2007 blijkt dat de beperkingen van eiseres in vergelijking met de medische onderzoeken in 2003 en 2004 zijn toegenomen en dat daarom niet kan worden geconcludeerd dat de indicatieadviezen van 4 juni 2003 en 29 november 2004 onvoldoende onderbouwd waren. Uit het medische heronderzoek van Argonaut blijkt dat er, gezien de ernst van de beperkingen, nu een indicatie is voor een individuele voorziening in de vorm van een aangepaste auto met een aangepaste autostoel.
3.3.2. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit van verweerder van 8 oktober 2003 is gebaseerd op een indicatieadvies van Tot & Met van 4 juni 2003. Uit het rapport van Tot & Met blijkt dat de medisch adviseur van Tot & Met eiseres op 27 mei 2003 heeft gesproken en dat zij over informatie beschikte van de huisarts van eiseres, dr. [huisarts]. Op grond van haar onderzoeksbevindingen concludeert de medisch adviseur dat eiseres als gevolg van haar aandoeningen ernstig energetisch beperkt is en fors beperkt is in haar mobiliteit. Er is geen sprake van een koude (weer)gevoelige aandoening. Eiseres kan geen gebruik maken van het openbaar vervoer en van de standaard Stadsmobiel. Een rolstoeltaxi die voorzien is van alle hulpmiddelen die bij de afwijkende maten van haar persoon en van haar rolstoel passen, is een mogelijkheid die niet contra-geïndiceerd is. De indicatieadviseur van Tot & Met is op grond hiervan tot de conclusie gekomen dat eiseres met een rolstoeltaxi in staat is zich te verplaatsen over lange afstanden en dat ze in staat is zich over de korte en middellange afstanden te verplaatsen met de reeds aanwezige open vervoersmiddelen. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi is dan ook voorliggend aan een aangepaste bruikleenauto.
3.3.3. Uit het rapport van Argonaut van 29 november 2004 blijkt dat de indicatiearts [indicatiearts] tijdens een huisbezoek op 23 november 2004 het looppatroon van eiseres en het gebruik van rolstoel en scootmobiel heeft beoordeeld. Voorts beschikte de indicatiearts over informatie van de revalidatiearts van eiseres, [revalidatiearts], van 9 maart 2004. Op grond van haar onderzoeksbevindingen is de indicatiearts tot de conclusie gekomen dat de noodzaak voor een eigen auto medisch niet ondersteund kan worden. De combinatie van een scootmobiel en een rolstoeltaxikostenvergoeding is een adequate voorziening om in de vervoersbehoefte van eiseres te voorzien.
3.3.4. Uit het rapport van Argonaut van 13 februari 2007 blijkt dat de indicatiearts [indicatiearts 2] op 8 februari 2007 een huisbezoek heeft afgelegd bij eiseres. Op basis van haar onderzoeksbevindingen heeft de indicatiearts vastgesteld dat eiseres zeer ernstig beperkt is in haar mobiliteit, sta-, loop- en zitvermogen. De beperkingen zijn progressief. In vergelijking met de beoordeling in 2004 is het sta- en loopvermogen sterk verminderd en is met name ook het zitprobleem toegenomen. Gezien de ernst van de beperkingen is er een indicatie voor een individuele vervoersvoorziening in de vorm van een aangepaste auto met aangepaste autostoel. Gebruik van een rolstoeltaxi is door het zitprobleem en schokprobleem tengevolge van de verslechtering van de medische conditie niet meer adequaat te achten, aldus de indicatiearts.
3.3.5. De rechtbank ziet geen aanleiding de conclusies van de indicatieartsen van Tot & Met en Argonaut, zoals die in de hiervoor vermelde medische rapporten zijn neergelegd, voor onjuist te houden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat de medische onderzoeken van voormelde indicatieartsen onzorgvuldig zouden zijn geweest. De rapporten zijn voorts deugdelijk gemotiveerd. Uit de rapporten komt naar voren dat de beperkingen van eiseres progressief zijn en in de loop van de tijd zijn toegenomen. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat de bevindingen en de daarop gebaseerde conclusies van de indicatieartsen mogelijk onjuist zouden zijn.
3.3.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook op goede gronden beslist dat er voorafgaand aan 1 januari 2007 geen medische noodzaak was voor een bruikleenauto, maar dat de combinatie van scootmobiel en rolstoeltaxikostenvergoeding tot die datum een adequate voorziening was voor eiseres. De grond van eiseres dat verweerder aan haar met ingang van 1 januari 2004 een bruikleenauto had moeten verlenen, faalt.
3.4. Eiseres heeft - subsidiair - aangevoerd dat verweerder haar met ingang van 1 januari 2004 een hogere tegemoetkoming dient te verlenen.
3.4.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de rolstoeltaxikostenvergoeding waarop eiseres over de jaren 2004, 2005 en 2006 recht heeft, niet correct heeft vastgesteld. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
3.4.2. De vaststelling van de rolstoeltaxikostenvergoeding is gebaseerd op het beleid van verweerder dat is neergelegd in de "Nieuwe invulling Wvg vervoer" van 8 juli 2004, waarbij de volledige vervoerskostenvergoeding inkomensonafhankelijk is gemaakt en de hoogte afhankelijk is gesteld van uitsluitend de meerkosten als gevolg van de handicap.
3.4.3. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) blijkt dat een vervoersvoorziening, die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van circa 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel voldoet aan de ondergrens van de zorgplicht van de gemeente (zie bijvoorbeeld LJN: BC7488). In Amsterdam was in het oude beleid de hoogte van de volledige vervoerskostenvergoeding gebaseerd op 3500 leefkilometers per jaar.
3.4.4. In het nieuwe beleid is er voor gekozen om 3500 leefkilometers per jaar te handhaven voor de groep van Wvg-cliënten (in het nieuwe beleid aangeduid als: groep 1) die niet met het (aanvullend) openbaar vervoer en niet met een eigen vervoersmiddel kunnen reizen en voor wie de volledige vervoerskostenvergoeding de enige adequate voorziening is. Voor hen kan de Wvg alleen een voorziening in de vorm van een som geld bieden, waarbij is aangetekend dat dit als de minst optimale voorziening wordt gezien. Om dit gebrek aan bewegingsvrijheid te compenseren heeft verweerder de hoogte van de vergoeding gerelateerd aan 3500 leefkilometers en deze dus ruimer vastgesteld dan op grond van de jurisprudentiële norm strikt noodzakelijk is.
3.4.5. Een volledige rolstoeltaxikostenvergoeding bedraagt € 2.077,- per jaar. In het onderdeel van het besluit van 23 maart 2007 dat de rechtbank beschouwt als aanvulling op het bestreden besluit van 28 februari 2007, heeft verweerder de vaststelling van de hoogte van de rolstoeltaxikostenvergoeding over de jaren 2005 en 2006 gebaseerd op een kilometervergoeding van € 0,593 (€ 2.077,- / 3500 leefkilometers). Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat er hierbij van is uitgegaan dat eiseres deel uitmaakt van groep 1 als bedoeld in het nieuwe beleid.
3.4.6. Vervolgens heeft verweerder het bedrag van de rolstoeltaxikostenvergoeding van eiseres vastgesteld op € 445,- per jaar (€ 0,593 x 750 leefkilometers). De 750 leefkilometers heeft verweerder vastgesteld door 2000 leefkilometers, de ondergrens van de zorgplicht van de gemeente, te verminderen met 1250 leefkilometers, zijnde de vervoersbehoefte waarin wordt voorzien door de aan eiseres in bruikleen verstrekte scootmobiel.
3.4.7. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom niet is uitgegaan van 3500 leefkilometers, mede in aanmerking genomen dat verweerder reeds had vastgesteld dat eiseres in groep 1 van het nieuwe beleid thuishoorde. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder bij deze berekening dan ook ten onrechte uitgegaan van 2000 leefkilometers, maar had hij dienen uit te gaan van 3500 leefkilometers, waardoor in totaal 2250 kilometer (3500-1250) voor vergoeding in aanmerking zou komen. Verweerder heeft zijn beleid dan ook niet juist toegepast. Het bestreden besluit komt op dit punt voor vernietiging in aanmerking.
3.4.8. De rolstoeltaxikostenvergoeding over 2004 heeft verweerder vastgesteld op € 362,-, zijnde de (inkomensafhankelijke) rolstoeltaxikostenvergoeding voor personen in groep 1 die tot en met 1,5 maal het norminkomen verdienden. Hierbij is verweerder er echter ten onrechte van uitgegaan dat de vergoeding over het gehele jaar 2004 inkomensafhankelijk was. Vanaf 1 juli 2004 is de vergoeding op grond van het nieuwe beleid immers niet langer inkomensafhankelijk, zodat de vergoeding over 2004 evenmin correct is vastgesteld. Ook op dit punt heeft verweerder zijn beleid niet juist toegepast en komt het bestreden besluit, omdat het is gebaseerd op een ondeugdelijke motivering, voor vernietiging in aanmerking.
3.5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover verweerder de rolstoeltaxikostenvergoeding over de jaren 2004, 2005 en 2006 op respectievelijk € 362,-, € 445,- en € 445,- heeft vastgesteld.
3.6. Eiseres heeft de rechtbank verzocht bij vernietiging van het bestreden besluit, indien mogelijk, zelf in de zaak te voorzien. Verweerder heeft ter zitting met dit verzoek ingestemd, indien daartoe aanleiding zou zijn.
3.6.1. Indien verweerder in overeenstemming met zijn beleid zou hebben gehandeld, had verweerder de rolstoeltaxikostenvergoeding naar het oordeel van de rechtbank moeten vaststellen op € 848,13 (over 2004) en op € 1.334,25 (over 2005 en 2006). De rechtbank ziet aanleiding om onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en de aan eiseres toekomende volledige vervoerskostenvergoeding over deze jaren op voormelde bedragen vast te stellen.
3.6.2. De rechtbank heeft deze vergoedingen als volgt berekend.
De vergoeding over 2004: tot 1 juli 2004 heeft eiseres recht op € 181,-, te weten de helft van het oude jaarbedrag van € 362,-. Van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2004 heeft zij recht op € 667,13 (2250 kilometer x 0,5 (de helft van het jaar) x
€ 0,593). Dit is in totaal € 848,13. Eiseres heeft over 2004 reeds ontvangen € 362,-, zodat verweerder haar nog een bedrag van € 486,13 dient na te betalen.
De vergoeding over 2005: 2250 kilometer x € 0,593 = € 1.334,25. Eiseres heeft over 2005 reeds ontvangen € 445,-, zodat verweerder haar nog een bedrag van € 889,25 dient na te betalen.
De vergoeding over 2006 wordt op dezelfde wijze berekend als de vergoeding over 2005, zodat ook deze vergoeding wordt vastgesteld op € 1.334,25 en verweerder ook over 2006 nog een bedrag van 5 889,25 aan eiseres dient te betalen.
3.7. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten zijn, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 966,- (3 punten x factor 1 x € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 14 augustus 2008, 0,5 punt voor het verstrekken van inlichtingen (bij brief van 19 december 2008) en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting van 20 januari 2009.
3.8. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de gemeente Amsterdam het door eiseres gestorte griffierecht ad € 39,- moet vergoeden.
4. het beroep in de zaak AWB 08/1578 WMO
4.1. Bij het bestreden besluit van 12 maart 2008 heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming in de kosten van een personenauto toegekend van € 580,-. Dit bedrag is gebaseerd op 2000 leefkilometers met een kilometerprijs van € 0,29. Bij deze berekening is geen rekening gehouden met het feit dat eiseres ook over een scootmobiel beschikt en dat deze voorziening voorziet in de vervoersbehoefte van 1250 leefkilometers per jaar. Zij ontvangt dan ook een hoger bedrag dan personen in vergelijkbare omstandigheden. Omdat in beginsel geen compensatieplicht bestaat voor meer dan 2000 leefkilometers per jaar, is eiseres met de toegekende tegemoetkoming in de kosten van de eigen auto in voldoende mate gecompenseerd in haar beperkingen in het kader van het leven van alledag.
4.2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een vervoersbehoefte heeft van meer dan 2000 leefkilometers. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij voorafgaande aan het primaire besluit ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen en dat verweerder de beslistermijn voor het nemen van een besluit op haar bezwaar heeft overschreden.
4.3. Artikel 4 van de Wmo luidt:
1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien
4.3.1. Met verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 10 december 2008 (LJN: BG6612) overweegt de rechtbank dat uit artikel 3:2 van de Awb voortvloeit dat verweerder ervoor zorg dient te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de relevante feiten en omstandigheden. Dit brengt in deze zaak mee dat het de taak van verweerder is om de beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voor zover het de in dat artikel genoemde gebieden betreft, zijn persoonskenmerken en zijn behoeften, alsmede zijn capaciteit om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien, te inventariseren.
4.3.2. De rechtbank stelt vast dat het hiervoor door de CRvB bedoelde onderzoek in dit geval niet volledig heeft plaatsgevonden. Een onderzoek naar de vervoersbehoefte van eiseres is ten onrechte achterwege gebleven. Hierbij merkt de rechtbank op dat eiseres gedurende de bezwaarprocedure diverse gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij een grotere vervoersbehoefte heeft dan 2000 leefkilometers per jaar. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar de vervoersbehoefte van eiseres. Nu verweerder dit heeft nagelaten, heeft hij onvoldoende onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.
4.3.3. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in het bestreden besluit voorts een motivering als bedoeld in artikel 26 van de Wmo.
4.3.4. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens schending van de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb en artikel 26 van de Wmo. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moeten nemen.
4.4. Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven van eiseres geen bespreking.
4.5. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten zijn, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- (2 punten x factor 1 x € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
4.6. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de gemeente Amsterdam het door eiseres gestorte griffierecht ad € 39,- moet vergoeden.
5. Beslissing
De rechtbank:
In de zaak AWB 07/1608 WVG
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 28 februari 2007 (inclusief de aanvulling daarop bij besluit van 23 maart 2007) voor zover daarin de rolstoeltaxikostenvergoedingen over de jaren 2004, 2005 en 2006 zijn vastgesteld;
- stelt vast dat eiseres over de jaren 2004, 2005 en 2006 recht heeft op een rolstoeltaxikostenvergoeding zoals is overwogen in overweging 3.6.1. en bepaalt dat verweerder alsnog een totaalbedrag van € 2.264,63 (zegge: tweeduizend tweehonderdvierenzestig euro en drieënzestig eurocent) aan eiseres nabetaalt;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eiseres het griffierecht ad € 39,- (zegge: negenendertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 966,-, (zegge: negenhonderdzesenzestig euro) te betalen door de gemeente Amsterdam aan eiseres.
In de zaak AWB 08/1578 WMO
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 maart 2008;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eiseres het griffierecht ad € 39,- (zegge: negenendertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) te betalen door de gemeente Amsterdam aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 17 maart 2009 door mr. J.P. Smit, voorzitter, en mrs. C.F. de Lemos Benvindo en C.A.E. Wijnker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B