ECLI:NL:RBAMS:2009:BH7849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-1806 ZFW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op verstrekkingen in Duitsland ten laste van Nederland voor een Anw-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een in Duitsland wonende vrouw met een Anw-uitkering, en de Raad van bestuur van het College voor zorgverzekeringen. Eiseres stelde dat zij recht had op zorgverstrekkingen in Duitsland op basis van artikel 28 van de EG-Verordening 1408/71, omdat zij verzekerd was via de wettelijke verzekering van haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde echter dat dit een afgeleid recht betrof en dat eiseres zelf recht had op verstrekkingen als rechthebbende op een pensioen. De rechtbank verwees naar een besluit van de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, dat de voorrang van eigen rechten van de betrokkene bevestigt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het College voor zorgverzekeringen, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 644,00, en het griffierecht van € 39,- werd aan haar vergoed. De uitspraak werd bekendgemaakt op 19 maart 2009, en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/1806 ZFW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
eiseres,
gemachtigde: mr. C. Verillo,
en
de Raad van bestuur van het College voor zorgverzekeringen,
verweerder,
gemachtigden: mr. M.C.D. van der Herberg en mr. R.G. van der Wissel.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 15 oktober 2007 aan eiseres een voorlopige jaarafrekening inzake de bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2006 toegezonden.
Bij besluit van 27 maart 2008 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2009.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Eiseres heeft de Duitse nationaliteit en heeft altijd in Duitsland gewoond. Eiseres heeft twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie met wijlen [persoon1]. Na het overlijden van [persoon1] heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) eiseres een uitkering toegekend op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw). Met ingang van 1 oktober 2006 heeft eiseres afstand gedaan van de aan haar toegekende Anw-uitkering.
2.2. Bij besluit van 23 mei 2008 heeft verweerder aan eiseres bericht dat de Zvw niet langer van toepassing is en dat zij geen bijdrage meer hoeft te betalen omdat zij geen Anw-uitkering meer ontvangt uit Nederland. Bij besluit van 24 juni 2008 heeft verweerder het besluit van 23 mei 2008 ingetrokken. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking.
Juridisch kader
2.3. Artikel 69 van de Zorgverzekeringswet luidde -ten tijde hier van belang en voorzover hier aan de orde- als volgt:
1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het College zorgverzekeringen aan.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd, die voor de toepassing van artikel 22 alsmede, voor een bij die regeling te bepalen gedeelte van de bijdrage, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
5. Bij ministeriële regeling: a. kan, in afwijking van het vierde lid, worden bepaald dat de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, door een orgaan dat pensioen of rente uitkeert, op dat pensioen of die rente wordt ingehouden en aan het Zorgverzekeringsfonds wordt afgedragen; b. kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het College zorgverzekeringen zijn taak, bedoeld in het vierde lid, uitoefent of de organen, bedoeld in onderdeel a, de in dat onderdeel bedoelde werkzaamheden uitvoeren.
2.4. Artikel 28 van Verordening (EEG) 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: de Verordening) luidt -voor zover van belang- als volgt.
Pensioenen of renten, verschuldigd op grond van de wettelijke regelingen van een of meer Lid-Staten, terwijl in het land van de woonplaats geen recht op prestaties bestaat
1. De rechthebbende op een pensioen of rente verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die geen recht op prestaties heeft op grond van de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, heeft niettemin zelf, evenals zijn gezinsleden, recht op deze prestaties, voorzover hij op grond van de wettelijke regeling van de voor de pensioenverzekering bevoegde Lid-Staat, of van ten minste één van de voor deze verzekering bevoegde Lid-Staten, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI recht op prestaties zou hebben, indien hij op het grondgebied van de betrokken Staat woonde. (…)
2. In de in lid 1 bedoelde gevallen komen de verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig de volgende regels vastgestelde orgaan:
a) indien de rechthebbende krachtens de wettelijke regeling van één Lid-Staat recht op bedoelde verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van deze Staat; (…)
De beoordeling van het geschil
2.5. Eiseres heeft aangevoerd dat de Anw-uitkering geen pensioen is in de zin van artikel 28 van de Verordening. De rechtbank ziet in de definitiebepalingen en de systematiek van de Verordening echter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een Anw-uitkering niet valt onder het pensioenbegrip van artikel 28 van de Verordening. De omstandigheid dat de Anw spreekt van uitkeringen en niet van pensioenen is daarbij niet maatgevend, aangezien de Verordening autonoom moet worden uitgelegd. Nu eiseres haar standpunt ook niet nader heeft onderbouwd, slaagt de beroepsgrond niet.
2.6. Niet is gebleken dat eiseres arbeid verricht in Duitsland of dat zij recht heeft op een Duits pensioen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er terecht vanuit kunnen gaan dat eiseres geen zelfstandig recht heeft op verstrekkingen inzake ziekte en moederschap in haar woonland, een zogenoemd prevalerend recht. De rechtbank acht hierbij van belang dat verweerder ter zitting een door het Duitse orgaan bevestigd E121-formulier heeft overlegd. Bovendien heeft eiseres haar stelling dat zij in Duitsland inkomsten uit arbeid heeft genoten en uit dien hoofde wettelijk verzekerd was, niet nader onderbouwd.
2.7. Voorts heeft eiseres betoogd dat zij recht heeft op prestaties in Duitsland omdat zij is verzekerd tegen ziektekosten op grond van de wettelijke verzekering van haar echtgenoot. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat dit een van haar echtgenoot afgeleid recht betreft dat geen afbreuk kan doen aan het zelfstandig recht op verstrekkingen dat eiseres als rechthebbende op een pensioen heeft op grond van artikel 28 van de Verordening. De rechtbank verwijst hierbij ook naar het besluit nummer 156 van de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, die op grond van artikel 81, onder a, van de Verordening onder meer tot taak heeft alle vraagstukken van administratieve of interpreterende aard, voortvloeiende uit de bepalingen van de Verordening, te behandelen (besluit van 7 april 1995, 95/419/EG, Publicatieblad Nr. L 249 van 17 oktober 1995, blz. 0041 - 0042). Volgens de considerans en onder 3 van dat besluit mag de toepassing van (onder meer) artikel 28 van de Verordening niet als gevolg hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de voorrang van de eigen rechten van de betrokkene, verworven uit hoofde van zijn hoedanigheid van pensioen- of rentetrekker, op rechten die zijn afgeleid van een andere persoon waarvan hij gezinslid of nabestaande is. Het eigen recht op verstrekkingen van eiseres heeft derhalve voorrang op het van haar echtgenoot afgeleide recht. Het beroep van eiseres slaagt op dit punt niet.
2.8. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat zij in Duitsland recht heeft op prestaties aangezien zij kinderbijslag ('Kindergeld') ontvangt, slaagt haar beroepsgrond evenmin. Artikel 28 van de Verordening staat in hoofdstuk 1 van Titel III, dat bijzondere bepalingen bevat met betrekking tot prestaties bij ziekte en moederschap. Het recht op prestaties in artikel 28 van de Verordening heeft derhalve geen betrekking op kinderbijslag.
2.9. Ter zitting is voorts aan de orde gekomen dat indien een rechthebbende op een Nederlands pensioen in Duitsland woont en zich in Duitsland heeft aangesloten bij de 'freiwillige Krankenversicherung' en/of de 'Pflegeversicherung', hij een keuze zou hebben tussen aanmelding bij het CVZ of handhaving van de Duitse vrijwillige danwel particuliere verzekering. Dit volgt ook uit informatie op de website van verweerder. Daargelaten de vraag of deze informatie juist is, heeft eiseres niet gesteld en is uit de informatie van de Krankenkasse op het E121-formulier niet gebleken dat eiseres in 2006 aan de genoemde voorwaarden (aangesloten zijn bij de 'freiwillige Krankenversicherung' en/of de 'Pflegeversicherung') voldeed.
2.10. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel van eiseres recht heeft op medische zorg in Duitsland ten laste van Nederland. Gelet op artikel 69, tweede lid, van de Zvw is eiseres daarvoor een bijdrage verschuldigd. Dat eiseres met ingang van oktober 2006 afstand heeft gedaan van haar Anw-uitkering leidt niet tot een ander oordeel. Dat eiseres niet langer aanspraak maakt op de uitbetaling van de uitkering betekent immers niet dat zij geen recht meer heeft op de Anw-uitkering. De rechtbank merkt nog op dat verweerder bij besluit van 23 mei 2008 heeft bepaald dat eiseres met ingang van november 2006 geen recht meer heeft op medische zorg ten laste van Nederland en geen bijdrage meer verschuldigd is. Bij besluit van 24 juni 2008 heeft verweerder dat besluit ingetrokken. Op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 24 juni 2008 moet verweerder nog beslissen.
2.11. Ter zitting heeft verweerder de berekening van de hoogte van de bijdrage desgevraagd toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam gebleken dat de berekening van de bijdrage heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 6.3.1 van de Regeling Zorgverzekering. De niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat de bijdrage onjuist is berekend, slaagt dan ook niet.
2.12. De beroepsgrond dat de bijdrage niet in verhouding staat tot de hoogte van de Anw-uitkering, treft evenmin doel. De bijdrage is samengesteld uit twee inkomensafhankelijke delen en een nominaal deel. De bijdrage is zodoende deels gerelateerd aan de hoogte van de Anw-uitkering. Het nominale deel van de bijdrage komt ingevolge artikel 6.3.1, tweede lid, onder c, van de Regeling Zorgverzekering – zoals dat luidde ten tijde van belang – overeen met eentwaalfde van het bedrag van de standaardpremie voor een zorgverzekering, zoals deze ingevolge artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag voor het desbetreffende jaar wordt vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever hiermee niet zijn – door de rechter te respecteren – ruime mate van vrijheid tot afweging en keuze overschreden. Bovendien staat tegenover de ten opzichte van het Anw-pensioen van eiseres relatief hoge bijdrage een recht op verstrekkingen.
2.13. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat er ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De uitzonderingsmogelijkheden op de hoorplicht dienen, gezien het belang dat de wetgever blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb hecht aan het horen van een belanghebbende tijdens de bezwaarprocedure, restrictief te worden gehanteerd (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 juli 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: BB0826).
2.14. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een situatie dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de ongegrondheid van het bezwaarschrift en kan het bezwaar derhalve niet worden gekenschetst als een kennelijk ongegrond bezwaar. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres geen Nederlands spreekt en tijdens de bezwaarfase geen gemachtigde had. Tijdens een hoorzitting had de juistheid en de volledigheid van het aan het primaire besluit ten grondslag liggende feitencomplex aan de orde kunnen komen. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb moet worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond.
2.15. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak ter verdere afhandeling terug te verwijzen naar verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres haar standpunt ter zitting voldoende naar voren kunnen brengen. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.5 tot en met 2.12 ziet de rechtbank aanleiding gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, derde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven.
2.16. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,-, wegingsfactor 1). Omdat eiseres heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, moet dit bedrag worden betaald aan de griffier van de rechtbank. Tevens dient het griffierecht van € 39,- aan eiseres te worden vergoed.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond:
- vernietigt het bestreden besluit:
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het College voor zorgverzekeringen in de proceskosten van eiseres, bepaald op € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door het College voor zorgverzekeringen aan de griffier van de rechtbank;
- bepaalt dat het College voor zorgverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ad € 39,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2009 door mr. G.M. Beunk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B