ECLI:NL:RBAMS:2009:BH7439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
9.6
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 februari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een kantonrechter, ingediend door verzoekers op 15 januari 2009. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat verzoekers op 4 mei 2001 aangifte hadden gedaan tegen de rechter wegens verduistering en valsheid in geschrifte, en dat de officier van justitie nooit had gereageerd. Hierdoor waren er twijfels over de onpartijdigheid van de rechter, die volgens verzoekers ook had gelogen over het geven van zijn naam. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien verzoekers op 18 december 2008 op de hoogte waren geraakt van de toewijzing van hun zaak aan de rechter. De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 37, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een verzoek tot wraking onmiddellijk moet worden ingediend zodra de feiten bekend zijn. Aangezien verzoekers hun verzoek pas meer dan een maand later indienden, verklaarde de rechtbank hen niet-ontvankelijk in hun verzoek. De rechtbank merkte ook op dat er in het verzoek en de bijgevoegde stukken geen gronden waren te vinden voor toewijzing van het verzoek tot wraking. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 15 januari 2009 ingekomen en onder rekestnummer 09.60 ingeschreven verzoek van:
[ ] en [ ],
beiden wonende te Amsterdam,
verzoekers,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [X], kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het verzoekschrift d.d. 15 januari 2009,
? de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 26 januari 2009.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 januari 2009 in aanwezigheid van verzoekers en de rechter.
Verzoekers hebben een pleitnota met producties overgelegd.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekers zijn eisende partij in een bij de rechter onder nummer [ ] aanhangige zaak.
b) Op 18 december 2008 hebben verzoekers het procesdossier ingezien en hebben zij er kennis van gekregen dat de zaak is toebedeeld aan de rechter.
c) Op 19 december 2008 stond de zaak op de rol voor conclusie van antwoord. Mr. [Y], kantonrechter-plaatsvervanger, fungeerde op die datum als rolrechter, zonder inhoudelijke bemoeienis met de zaak. Verzoekers zijn op de rolzitting verschenen.
d) De kantonrechter-plaatsvervanger heeft desgevraagd geweigerd om haar naam bekend te maken en heeft tevens geweigerd om nadere producties van verzoekers in ontvangst te nemen.
e) Verzoekers hebben de kantonrechter-plaatsvervanger op 29 december 2008 gewraakt en hebben gelijktijdig een klacht ingediend tegen de rechter bij de president van deze rechtbank.
f) Verzoekers hebben dat wrakingsverzoek nadien ingetrokken en hebben het onderhavige verzoek ingediend.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden:
2.1 Verzoekers hebben op 4 mei 2001 aangifte gedaan tegen de rechter wegens verduistering en valsheid in geschrifte. De officier van justitie heeft naar aanleiding daarvan nooit gereageerd. Daardoor zijn twijfels over de schuld of onschuld van de rechter nooit weggenomen.
2.2 De rechter heeft tegen verzoekers gelogen, toen hij heeft gezegd dat rechters desgevraagd hun naam moeten geven.
2.3 De rechter is niet onpartijdig en hij is chantabel.
3. De reactie van de rechter
3.1 In 2001 liep bij het kantongerecht een civiele procedure waarin verzoekers partij waren. De zaak werd behandeld door de kantonrechter mr. [Z]. Op enig moment hebben verzoekers mr. [Z] gewraakt. Het dossier van de zaak is naar de wrakingskamer gegaan, maar volgens verzoekers ontbraken daarin door hen ingediende stukken. De rechter was in die tijd coördinerend kantonrechter. Verzoekers hebben hem de (beweerde) onvolledigheid van het dossier verweten en aangifte gedaan. De rechter heeft daarvan daarna nooit meer iets vernomen.
3.2 De rechter weet niet (meer) op welke gelegenheid verzoekers doelen.
3.3 De rechter ziet niet in dat hij chantabel zou zijn.
3.4 De rechter ziet tot slot geen feiten of omstandigheden waardoor zijn onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4. De ontvankelijkheid van het verzoek
4.1. De rechtbank dient allereerst te onderzoeken of het verzoek ontvankelijk is.
4.2 Uit artikel 37, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekers bekend zijn geworden. Nu verzoekers op 18 december 2008 bekend zijn geworden met het feit dat hun zaak is toebedeeld aan de rechter, hadden verzoekers hun verzoek terstond of hooguit kort nadien moeten indienen. Nu verzoekers hun verzoek eerst hebben ingediend bij brief van 15 januari 2009 is het verzoek naar het oordeel van de rechtbank niet tijdig gedaan. Dit leidt ertoe dat verzoekers in hun verzoek niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Hetgeen verzoekers ter zitting nog hebben aangevoerd over het (late) tijdstip van indiening van dit verzoek, doet aan het vorenstaande niet af.
4.3 Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat in het verzoek en de overgelegde stukken geen gronden zijn te vinden voor toewijzing van het verzoek.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek;
- bepaalt dat de zaak met het rolnummer [ ] wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. G.H. Marcus, C. von Meyenfeldt en A.J. Beukenhorst en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.