ECLI:NL:RBAMS:2009:BH7438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
9.58
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter in een zaak betreffende de Dienst Werk en Inkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 februari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter, ingediend door een verzoeker die betrokken was bij een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter zich tijdens de zitting vooringenomen had getoond, wat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter in twijfel zou trekken. De verzoeker stelde dat de rechter niet wilde ingaan op de geldigheid van de interne beleidsregels van de Dienst Werk en Inkomen, en dat de rechter de tegenpartij had laten verklaren dat er geen armoede werd geleden door de verzoeker, terwijl dit volgens de verzoeker wel het geval was. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat de door de verzoeker aangevoerde omstandigheden geen grond opleveren voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter om niet in te gaan op de geldigheid van de beleidsregels geen indicatie van vooringenomenheid was, maar een onderdeel van de uitspraak. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de rechtbank bepaalde dat de zaak hervat zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 22 december 2008 ingekomen en onder rekestnummer 09.58 ingeschreven verzoek tot wraking van:
[ ],
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [X], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het verzoekschrift van 16 december 2008 met de aangehechte pleitnotitie ten behoeve van de zitting van 11 december 2008,
? het proces-verbaal van de zitting van de enkelvoudige kamer van 11 december 2008,
? de schriftelijke reactie van de rechter van 8 januari 2009.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten en niet ter zitting te zullen verschijnen.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 januari 2009 alwaar de rechtbank verzoeker heeft gehoord.
De uitspraak is bepaald op 10 februari 2009.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Bij de sector bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam is een zaak aanhangig met het nummer [ ]. De zaak betreft het beroep van verzoeker tegen de beslissing op zijn bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (Dienst Werk en Inkomen). Op 2 oktober 2003 is een besluit tot terugvordering genomen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Verzoeker heeft om kwijtschelding verzocht van het restant van de vordering. Dit verzoek is afgewezen. Het bezwaar van verzoeker tegen deze beslissing is ongegrond verklaard.
b) Op de zitting van 11 december 2008 is onder meer door verzoeker aan de orde gesteld de vraag of de interne beleidsregels van de Dienst Werk en Inkomen al dan niet rechtskracht hebben. Volgens verzoeker was daarvan geen sprake. Op zijn vraag aan de rechter of ook zij van de ongeldigheid van deze regels uitging, heeft de rechter niet geantwoord.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking, zoals ter zitting nog door verzoeker nader toegelicht en aangevuld,
is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.2 De rechter heeft zich op de zitting vooringenomen getoond. Hierdoor zal de beslissing niet in alle evenwichtigheid en naar waarheid tot stand komen. De rechter wilde niet uitgaan van de ongeldigheid van de interne beleidsregels van de Dienst Werk en Inkomen. Zij sprak voortdurend over de geldigheid van de regels, terwijl deze regels voor verzoeker niet kenbaar zijn. De rechter heeft de tegenpartij laten verklaren dat er door verzoeker geen armoede wordt geleden, terwijl daarvan juist wel sprake is. De rechter had van dit aspect van de zaak, het ontbreken van draagkracht bij verzoeker, een punt moeten maken.
2.2 Voor alles heeft verzoeker zich erover beklaagd dat hij voorafgaand aan deze zitting is gefouilleerd bij de ingang van de rechtbank.
3. Het verweer van de rechter
3.1 De rechter heeft aangevoerd dat van vooringenomenheid geen sprake is geweest. Zij heeft op de zitting volstaan met de mededeling dat zij nog geen standpunt wilde innemen over de vraag naar de geldigheid van de interne beleidsregels van de Dienst Werk en Inkomen. De rechter heeft gezegd dat zij daar na de zitting over zou nadenken en dat verzoeker in de uitspraak zou kunnen lezen wat haar standpunt is.
3.2 De rechter gaat ervan uit dat verzoeker met de laatste alinea in het verzoek doelt op de vraag die zij aan verweerder heeft gesteld, of het hebben van schulden tot kwijtschelding van het (nog) terug te vorderen bedrag kan leiden. Naar het oordeel van de rechter is dat juist een relevante vraag.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal
de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden
geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid en daarmee aan onafhankelijkheid ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn
van partijdigheid. Dat de rechter heeft besloten om niet in te gaan op de vraag naar de (on)geldigheid van de interne beleidsregels van de Dienst Werk en Inkomen, getuigt niet van vooringenomenheid. De beslissing daarover is een onderdeel van de uitspraak. De door verzoeker aangevoerde gronden betreffen zijn visie op de door de rechter te nemen beslissing. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de door verzoeker jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.3 Uit het proces-verbaal van de zitting van 11 december 2008 blijkt dat de draagkracht van verzoeker wel degelijk aan de orde is gesteld, ook in verband met de wijze waarop de interne beleidsregels van de Dienst Werk en Inkomen geïnterpreteerd dienen te worden.
4.4 Niet gebleken is dat verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld om in voldoende mate zijn visie op de zaak te geven.
4.5 Hierbij merkt de rechtbank op dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
? wijst het wrakingsverzoek af;
? bepaalt dat de zaak met het nummer [ ] wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. G.H. Marcus, C. von Meyenfeldt en A.J. Beukenhorst, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.