RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/3038 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
vertegenwoordigd door mr. W.M. de Bruijn
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door [gemachtigde verweerder].
De rechtbank heeft op 27 juli 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van
verweerder van 21 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2008.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1 Eiser heeft met ingang van 29 augustus 2006 recht op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
2.2 Bij besluit van 24 januari 2007 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aan eiser tevens een toeslag op zijn ZW-uitkering toegekend, met ingang van 29 augustus 2006. Op 15 februari 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de hoogte van deze toeslag.
2.3 Bij brief van 5 maart 2007 heeft het UWV aan eiser een nadere toelichting gegeven op de hoogte van de toeslag. Daarbij is eiser er op gewezen dat hij mogelijk recht heeft op een aanvullende uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB). Naar aanleiding van deze brief en een nadere telefonische toelichting op 13 maart 2007 heeft eiser zijn bezwaar ingetrokken en zich op 14 maart 2007 gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Eiser heeft aldaar een aanvraag ingediend om een (aanvullende) bijstandsuitkering met een terugwerkende kracht vanaf 29 augustus 2006.
2.4 Bij primair besluit van 3 mei 2007 heeft verweerder eiser met ingang van 14 maart 2007 een bijstandsuitkering toegekend. Verweerder heeft eisers verzoek om bijstand met terugwerkende kracht afgewezen omdat er volgens verweerder geen dringende redenen zijn die daartoe noodzaken.
2.5 Tegen dit besluit heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt.
2.6 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat in beginsel geen bijstand wordt verleend voor een periode die vooraf gaat aan de aanvraagdatum. Slechts indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die het eerder indienen van een aanvraag belemmerden, kan van voornoemd beginsel worden afgeweken. Een bijzondere omstandigheid om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen vindt plaats als de aanvrager eerst de beslissing op een aanvraag om (bijvoorbeeld) een ZW-uitkering afwacht alvorens zich te melden bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI). Voorwaarde is wel dat de betrokkene zich zo spoedig mogelijk na ontvangst van de beslissing bij de DWI meldt. In het algemeen dient men zich binnen vijf werkdagen na ontvangst van de beslissing te wenden tot de DWI. Eiser had zich aldus binnen vijf dagen na de brief van het UWV van 5 maart 2007 moeten melden bij de DWI, aldus verweerder.
2.7 In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij zich eerder dan 14 maart 2007 bij het CWI heeft gemeld voor een bijstandsuitkering, maar dat hij toen naar het UWV is doorverwezen om een toeslag aan te vragen. Omdat het besluit tot toekenning van de toeslag geen uitleg over de hoogte bevatte heeft eiser bezwaar tegen dit besluit gemaakt. Pas na de toelichting van het UWV op 5 en 13 maart 2007 is eiser duidelijk geworden dat zijn toeslag juist berekend was en dat hij mogelijk in aanmerking kwam voor een aanvullende bijstandsuitkering. Reeds op 14 maart 2007 - en derhalve zo spoedig mogelijk - heeft hij zich gemeld voor een bijstandsuitkering.
2.8 In het verweerschrift heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat eiser zich onmiddellijk na het besluit van 24 januari 2007 inzake het recht op toeslag bij het CWI had moeten melden voor een aanvullende bijstandsuitkering. Volgens verweerder is het niet de bedoeling dat eerst de uitkomst van een bezwaarprocedure wordt afgewacht. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat het minder juist is dat in het bestreden besluit is aangehaakt bij de brief van 5 maart 2007 maar is van mening dat deze benadering niet ten nadele van eiser is geweest. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat van een eerdere melding van eiser bij het CWI niet is gebleken.
2.9 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de WWB wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
2.10 Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) inzake de toepassing van artikel 44 (zie onder meer de uitspraak van 2 oktober 2007, LJN BB5522, te vinden op rechtspraak.nl) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Bij de beoordeling van de bijzondere omstandigheden komt het bijstandsverlenende orgaan een zekere vrijheid toe. Dit betekent dat de vraag beantwoord dient te worden of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat toekenning van een bijstandsuitkering met terugwerkende kracht gerechtvaardigd is.
2.11 Niet in geschil is dat eiser zijn aanvraag om bijstand op 14 maart 2007 heeft ingediend en dat deze datum in beginsel als ingangsdatum van de bijstandsuitkering heeft te gelden. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. Dat eiser zich in november 2006 reeds tot het CWI had gewend, is op zichzelf onvoldoende om zodanige omstandigheden aan te nemen. Voor elke specifieke uitkering is in beginsel immers een afzonderlijke aanvraag vereist. Vaststaat dat eiser vervolgens eerst een aanvraag om een toeslag op zijn ZW-uitkering heeft ingediend. Daarmee heeft eiser terecht eerst een beroep gedaan op een voorliggende voorziening. Aan eiser kan evenwel worden tegengeworpen dat hij zich, nadat op de aanvraag om een toeslag bij besluit van het UWV van 24 januari 2007 was beslist, niet onmiddellijk maar pas op 14 maart 2007 tot het CWI heeft gewend voor het doen van een aanvraag om bijstand.
2.12 Verweerder voert het beleid - zo blijkt uit het verweerschrift en de toelichting van de gemachtigde van verweerder ter zitting - dat, als de belanghebbende zich binnen vijf dagen na ontvangst van de beslissing inzake een ZW- of een werkloosheidswetuitkering meldt voor het doen van een aanvraag om bijstand, dit een bijzondere omstandigheid oplevert op grond waarvan het recht op bijstand met terugwerkende kracht, vanaf de eerste datum van de ziekte of werkloosheid, kan worden beoordeeld. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Hiervan uitgaande stelt de rechtbank vast dat de in geding zijnde afwijzing van de verlening van bijstand met terugwerkende kracht in overeenstemming is met het door verweerder gevoerde beleid. Dat verweerder in het onderhavige geval is uitgegaan van een termijn van vijf dagen na de brief van het UWV van 5 maart 2007, in plaats van vijf dagen na het besluit van 24 januari 2007, maakt dit niet anders. Eiser is hierdoor immers niet tekortgedaan.
2.13 Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
2.14 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 januari 2009 door mr. J.P. Smit, voorzitter, en
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en C.A.E. Wijnker, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: C