ECLI:NL:RBAMS:2009:BH4915

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2414 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk ontslag van een sociaal rechercheur wegens plichtsverzuim en belangenverstrengeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 januari 2009 uitspraak gedaan over het onvoorwaardelijk ontslag van een sociaal rechercheur van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door het raadplegen van het SUWI-systeem voor privédoeleinden, ongewenste contacten te onderhouden met cliënten van de DWI, en het verrichten van nevenwerkzaamheden zonder dit te melden. De rechtbank stelde vast dat de eiser op 30 augustus 2007 had verklaard dat hij het SUWI-systeem had geraadpleegd om privé-informatie op te vragen, wat in strijd is met de interne richtlijnen van de DWI. Dit werd als ernstig plichtsverzuim aangemerkt, aangezien de systemen alleen voor dienstdoeleinden mogen worden gebruikt.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de eiser ongewenste contacten had onderhouden met een cliënt, [persoon 1], en dat hij een vriendschappelijke relatie met haar had opgebouwd, terwijl hij op de hoogte was van een openstaande vordering van de DWI op haar. Dit werd gezien als een ernstige belangenverstrengeling. De rechtbank concludeerde dat de eiser ook ongewenste contacten had met [persoon 2] en [persoon 3], waarbij hij niet had gemeld dat hij eerder betrokken was geweest bij een strafrechtelijk onderzoek naar [persoon 2].

De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de hoge eisen die aan de integriteit van een sociaal rechercheur worden gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, en er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd bekendgemaakt op 22 januari 2009.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2414 AW
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. I. Tijsterman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde verweerder].
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft verweerder aan eiser met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd op grond van artikel 1003, eerste lid, onder f, van het ARA en hem subsidiair op grond van artikel 1122, eerste lid, onder c van het ARA ontslag verleend wegens ongeschiktheid anders dan uit hoofde van ziekten of gebreken. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar van 15 mei 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 december 2008. Ter zitting is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Eiser is sinds 15 april 1982 werkzaam bij de Sociale Dienst, thans Dienst Werk en Inkomen, van de gemeente Amsterdam, laatstelijk als sociaal rechercheur.
2.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de beslissing op bezwaar primair een drietal gedragingen aan het onvoorwaardelijk ontslag ten grondslag heeft gelegd, te weten
(a) raadplegen SUWI-systeem voor privédoeleinden,
(b) ongewenst contact en het verrichten van nevenwerkzaamheden met [persoon 1] en
(c) ongewenste contacten met [persoon 2] en [persoon 3].
2.3 Eiser heeft in beroep gesteld dat het onderzoek van de afdeling Interne Accountantsdienst Integriteit van de Dienst Werk en Inkomen (hierna: Bureau Integriteit DWI) onzorgvuldig is uitgevoerd. Het Bureau Integriteit DWI heeft het protocol integriteitsonderzoeken DWI geschonden. Het onderzoek van het Bureau DWI is vooringenomen; [persoon 4] is niet onbevooroordeeld. [persoon 5] wordt op haar woord geloofd, terwijl hier gelet op de slechte verstandhouding tussen eiser en [persoon 5] en gelet op haar rancune jegens haar collega’s geen aanleiding voor was.
Verweerder is in het bestreden besluit uitdrukkelijk op de bezwaren van eiser over de melding van [persoon 5], de vraag of het protocol geschonden is en de kwaliteit van het onderzoek van het Bureau Intregriteit DWI ingegaan. Eiser is op deze stellingen van verweerder in beroep niet nader ingegaan. De rechtbank is niet gebleken van zodanige gebreken aan het onderzoek van het Bureau Integriteit DWI, dat de rapportage van 30 oktober 2007 niet toelaatbaar moet worden geacht. Gelet hierop kan deze beroepsgrond van eiser niet slagen.
2.4 Voorts heeft eiser gesteld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de door verweerder verweten gedragingen. Eiser onderhield geen ongewenste contacten met [persoon 1] en hij verrichtte geen ongemelde nevenactiviteiten. Eiser ontving geen inkomsten van zijn nevenactiviteiten met [persoon 1], zodat hij deze nevenactiviteiten niet aan zijn leidinggevende hoefde te melden. Mevrouw [persoon 3] is geen ex-klant c.q. verdachte van verweerder, zodat het contact van eiser met [persoon 3] strikt privé is. Eiser heeft slechts beroepsmatig het SUWI-systeem geraadpleegd, aldus eiser. Voorts heeft hij gedurende zijn dienstverband altijd uitmuntend heeft gefunctioneerd en zich volledig heeft ingezet bij het verrichten van zijn werkzaamheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een aantal brieven en beoordelingsformulieren overgelegd.
2.5.1 De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of deze gedragingen vaststaan en zo ja, of deze als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt.
2.5.2 Raadplegen SUWI-systeem voor privédoeleinen
Blijkens de rapportage van 30 oktober 2007 heeft eiser op 30 augustus 2007 verklaard dat hij op zijn privé-adres post heeft ontvangen bestemd voor een zekere [naam 6]. Toen bleek dat deze post afkomstig was van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft eiser het SUWI-systeem geraadpleegd teneinde de privé-gegevens van [naam 6] op te vragen. Eiser heeft tijdens dit gesprek toegegeven dat hij het systeem voor privé-doeleinden heeft geraadpleegd terwijl hij wist dat hij dat dit niet is toegestaan.
Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat eiser het SUWI-systeem heeft geraadpleegd voor niet zakelijke doeleinden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat dit plichtsverzuim oplevert, gelet op het feit dat de systemen bij verweerder alleen mogen worden gebruikt voor dienstdoeleinden, de burger er zonder meer op moet kunnen vertrouwen dat zijn gegevens alleen in het kader van dienstdoeleinden worden geraadpleegd. Van een sociale rechercheur bij de afdeling Handhaving mag worden verwacht dat deze zich onthoudt van ieder ander gebruik van deze systemen dan voor dienstdoeleinden. Volgens de interne richtlijnen is het voor privé-doeleinden raadplegen van het SUWI-systeem en andere systemen die privacy gevoelige informatie bevatten grond voor onvoorwaardelijk strafontslag, ook indien slechts eenmaal een raadpleging zonder zakelijke doeleinden is gedaan. Dit beleid van verweerder is aan alle medewerkers van DWI bekend gemaakt, zo blijkt uit de stukken. Dat is door eiser ook niet betwist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser wist of had kunnen weten dat ook bij een éénmalige raadpleging hem plichtsverzuim zou kunnen worden verweten.
2.5.3 Ongewenst contact en het verrichten van nevenwerkzaamheden met [persoon 1]
Blijkens de bijlage van het rapport van 30 oktober 2007 heeft verweerder bij besluit van
9 maart 2005 de uitkering van [persoon 1] herzien over de periode 1 mei 2000 tot en met
31 augustus 2002 en een bedrag van € 26.021,61 teruggevorderd. In het kader van een schikking heeft [persoon 1] €10.000 aan de DWI terugbetaald, zodat nog een bedrag van €16.021,61 open staat. Blijkens een bijlage bij het rapport van 30 oktober 2007 heeft eiser op 25 januari 2005 het systeem “[naam systeem]” het dossier van [persoon 1] ingezien. Eiser heeft op 30 augustus 2007 verklaard dat hij een collega ondersteuning geboden heeft bij het in behandeling nemen van eisers aanvraag om bijstandsuitkering in 2005. Omdat eiser goed met [persoon 1] overweg kon, is het contact van eiser met [persoon 1] uitgegroeid tot een vriendschappelijke relatie. Eiser heeft voorts verklaard dat hij op het moment van de vriendschap wist dat het DWI een vordering had op [persoon 1]. Eiser heeft voorts verklaard dat hij vermoedde dat [persoon 1] over “handelsgeld” beschikte en daarbij aangegeven dat hij het niet zijn taak acht om dit bij het DWI te melden omdat “het zijn zaak niet is”. Hij heeft verklaard dat [persoon 1] “een beetje bijschnabbelt in de autohandel” en dat hij hem daarbij helpt, omdat je “daarvoor vrienden bent”. Voorts heeft eiser verklaard dat hij voor [persoon 1] wel eens auto’s op zijn naam heeft gezet. Blijkens de getuigenverklaring van [persoon 7] heeft hij met eiser “op de gang” het aanstaande huisbezoek van DWI bij [persoon 1] in het kader van de bijstandsaanvraag besproken. Eiser heeft toen verklaard dat “er is niets (is) te halen”.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van eiser van 30 augustus 2007 blijkt dat eiser bij het aangaan van die vriendschap op de hoogte was van het feit dat verweerder een fraudevordering had op [persoon 1]. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat deze relatie niet louter een privé-aangelegenheid betreft en dat het aangaan van een vriendschap met een cliënt van de DWI blijk geeft van onvoldoende scheiding tussen werkaangelegenheden en de privésfeer. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiser het feit dat hij op de hoogte was van het ‘handelsgeld’ van [persoon 1] en het feit dat hij en [persoon 1] nevenwerkzaamheden verrichte in de autohandel had moeten melden aan de DWI. De rechtbank acht het daarbij niet van belang dat [persoon 1] en/of eiser geen of nauwelijks geld verdienden aan de autohandel, zoals wordt gesteld door eiser. Immers, de nevenactiviteiten kunnen worden gewaardeerd op geld en zijn daarmee van belang voor de uitkering aan dan wel de terugvordering op [persoon 1]. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser, gelet op zijn functie als sociaal rechercheur, ervan op de hoogte had kunnen en moeten zijn dat zijn relatie met [persoon 1], die een cliënt van de DWI was, ongewenst was. Het contact met [persoon 1] vormt een ernstige vorm van belangenverstrengeling welke schade aan het ambt meebrengt. Voorts heeft verweerder gesteld in het bestreden besluit en desgevraagd ter zitting nader toegelicht, dat hij een streng beleid voert ten aanzien van contacten met (ex)cliënten van de DWI. De regels hieromtrent zijn neergelegd in het Handboek HRM. Dit heeft eiser niet betwist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de handelswijze van eiser ten aanzien van [persoon 1] ernstig plichtsverzuim oplevert.
2.5.4 [persoon 3] en [persoon 2]
Uit de uitwerking van het eerste gesprek met eiser op 27 augustus 2007 blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij in 2004 of 2005 [persoon 2] heeft verhoord in een strafrechtelijk onderzoek naar illegale onderverhuur van woningen en dat hij ten aanzien van haar een proces-verbaal heeft opgemaakt. Eiser heeft vanaf 2005 contact gehouden met [persoon 2]. In maart of april 2007 heeft hij van [persoon 2] het telefoonnummer van een vriendin gekregen die werkt bij woningstichting “[naam woonstichting]” ten behoeve van het vinden van woonruimte. Deze vriendin heeft eiser aan een huurwoning geholpen. Voorts heeft eiser verklaard dat hij [persoon 3] via
[persoon 2] heeft ontmoet op het festival “Kwakoe” in Amsterdam en dat hij een relatie met
[persoon 3] heeft gekregen. Eiser heeft op 27 augustus 2007 verklaard dat hij zijn leidinggevenden bij DWI niet op de hoogte heeft gesteld van zijn relatie met [persoon 3].
De rechtbank is van oordeel dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door contacten te onderhouden in de privé-sfeer met [persoon 2], door haar in te schakelen bij het zoeken van een woning terwijl hij een strafrechtelijk onderzoek naar haar had verricht terzake van de illegale onderverhuur van woningen, door via haar bemiddeling een woning te huren en door met haar een bezoek te brengen aan haar advocaat zonder een en ander voorafgaand te bespreken met zijn leidinggevende. Voorts is de rechtbank van oordeel dat hij het privé-contact met [persoon 3], waarvan hij wist dat zij de zuster is van [persoon 2], had moeten melden bij verweerder. Eiser heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij geen contact heeft gehad met het DWI over [persoon 3]. Eiser had, gelet op zijn functie als sociaal rechercheur, ervan op de hoogte had kunnen en moeten zijn dat zijn contacten en handelingen ongewenst waren en een ernstige vorm van belangenverstrengeling opleverden, welke schade aan het ambt
toebrengt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze handelswijze van eiser ernstig plichtsverzuim oplevert.
2.6 Evenredigheid van de straf van onvoorwaardelijk ontslag
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. Eiser was werkzaam als sociaal rechercheur en in het bijzonder opsporingsambtenaar, waarbij zijn werkzaamheden voor een belangrijk deel bestonden uit het doen van onderzoek naar mogelijke bijstandsfraude. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op eisers functie, werkzaamheden en kennis, hoge eisen aan eisers integriteit mocht stellen. Eiser heeft niet aan die eisen voldaan. Hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd, zoals zijn uitstekende staat van dienst, de duur van zijn dienstverband en de goede beoordelingen die hij in het verleden heeft gekregen, weegt niet op tegen de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
2.7 Nu de primaire ontslaggrond standhoudt, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de subsidiaire ontslaggrond (ongeschiktheid van de functie).
2.8 Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond. Voor vergoeding van proceskosten of het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 januari 2009 door mr. Y.A.A.G. de Vries, en
mrs. A.C. Loman en W. den Ouden, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier,
mr. F. Nales en bekendgemaakt door verzending op onderstaande datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B