ECLI:NL:RBAMS:2009:BH4456

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-1960 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op grond van zeer dringende redenen in het kader van de WWB

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. V. Kuit, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J.E. Carter. De zaak betreft de toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de vraag of er sprake was van zeer dringende redenen die een uitzondering op de regels rechtvaardigen. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd, maar deze was door verweerder gekort omdat eiser langer dan toegestaan in het buitenland verbleef. Eiser stelde dat hij door onvoorziene omstandigheden, namelijk hevige rellen in Kenia, niet in staat was om op het geplande tijdstip terug te reizen naar Nederland. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 november 2008, waarbij eiser in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de artikelen 13 en 16 van de WWB in onderlinge samenhang bezien, ruimte bieden voor het toekennen van bijstand aan personen die door zwaarwegende bijzondere omstandigheden gedwongen zijn langer in het buitenland te verblijven. Echter, de rechtbank stelt vast dat eiser de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB bedoelde periode met 21 dagen heeft overschreden, waardoor hij geen recht op bijstand had. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden waarin eiser zich bevond, niet kunnen worden gekwalificeerd als zeer dringende redenen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet bevoegd was om bijstand te verlenen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is bekendgemaakt aan partijen en er is geen aanleiding tot veroordeling van een der partijen in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/1960 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. V. Kuit,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. J.E. Carter.
1. Procesverloop
Verweerder heeft eiser bij besluit van 7 februari 2008 bericht dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de maand januari 2008 zal worden gekort voor een periode van 21 dagen.
Bij besluit van 21 april 2008 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2008.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijstandsuitkering van eiser over de maand januari 2008 ten belope van 21 dagen dient te worden geschorst nu eiser 21 dagen langer met vakantie is geweest dan hem op grond van de WWB was toegestaan.
2.2. Eiser heeft zich erop beroepen dat zeer dringende redenen aan het (verlengde) buitenlands verblijf ten grondslag lagen, zodat voor verweerder de bevoegdheid bestond bijstand te verlenen. Immers, eiser was niet in staat terug te reizen op het voorgenomen tijdstip, omdat onverwacht hevige rellen uitbraken in het verblijfsoord, Kenia.
Nu verweerder deze bevoegdheid heeft miskend, ontbeert de afwijzing een deugdelijke motivering.
2.3. Juridisch kader
Artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) bepaalt dat ieder in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB bepaalt dat aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Ten aanzien van de artikelen 13, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 16, eerste lid, van de WWB heeft de Raad van State ter zake van de Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing van het recht op bijstand bij verblijf buiten Nederland (TK, 2006-2007, 30.936, nr 4) overwogen dat deze bepalingen in samenhang bezien, de ruimte lijken te bieden voor het toekennen van bijstand aan personen die wegens zwaarwegende bijzondere omstandigheden genoodzaakt zijn langer dan in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB bedoelde periode van vier weken in het buitenland te verblijven.
2.4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser met zijn verblijf in Kenia van 9
januari 2008 tot en met 29 januari 2008, mede gelet op zijn voorafgaande verblijf in Kenia van 12 december 2007 tot 8 januari 2008, de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB bedoelde periode met 21 dagen heeft overschreden, en mitsdien op grond van dit artikel geen recht op bijstand bestond.
2.5. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de omstandigheden waarin eiser zich bevond, kunnen worden gekwalificeerd als zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de artikelen 13, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 16, eerste lid, van de WWB in samenhang bezien niet de ruimte om in het onderhavige geval het bestaan van zeer dringende redenen als bedoeld in laatst genoemd artikel aan te nemen. De rechtbank overweegt daartoe dat, zoals ook blijkt uit de Memorie van Toelichting op de Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing van de groep met recht op bijstand bij langer verblijf buiten Nederland (TK, 2006-2007, 31127, nr 3, paragraaf 2.2), weliswaar alle omstandigheden van het individuele geval bij de beoordeling betrokken kunnen worden, maar dat desalniettemin sprake dient te zijn van een ‘zeer dringende redenen’. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat ook in het licht van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB sprake dient te zijn van een acute noodsituatie en behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, welke op geen enkele andere wijze dan door bijstandverlening te verhelpen zijn.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat dergelijke omstandigheden zich in het onderhavige geval niet hebben voorgedaan. Niet ondenkbaar is dat indien eiser zich in verband met zijn terugreis naar Nederland in het gebied van onlusten zou hebben begeven, hij zich in een acute noodsituatie zou bevinden; waarbij het overigens de vraag is of verstrekking van bijstand enige soelaas zou bieden. Echter, onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser, zich feitelijk bevindend buiten het betreffende gebied, zich in een acute noodsituatie bevond.
2.8. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder in dat licht dan ook niet bevoegd tot toekenning van bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
2.9. De aangevoerde gronden kunnen mitsdien niet voeren tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding tot veroordeling van een der partijen in de kosten van het geding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 februari 2009 door mr. C.G. Meeder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.S. de Waal, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Doc: B