ECLI:NL:RBAMS:2009:BH0796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
391386 - HA ZA 08-570
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen woningbouwvereniging en beleggingsmaatschappij over ontwikkeling van het Riva-terrein te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de woningbouwvereniging Het Oosten en de beleggingsmaatschappij over de ontwikkeling van het Riva-terrein in Amsterdam. De beleggingsmaatschappij betoogde dat er een overeenkomst was gesloten waarbij de woningbouwvereniging zich liet uitkopen, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen ongeoorloofd afbreken van de onderhandelingen had plaatsgevonden en dat de beleggingsmaatschappij verplicht was om de ontwikkelingsovereenkomsten na te komen. De woningbouwvereniging vorderde onder andere betaling van de grond- en plankosten, evenals de vervallen aanneemsommen. De rechtbank heeft de vorderingen van de woningbouwvereniging toegewezen, waarbij de beleggingsmaatschappij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 1.470.530,00, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de beleggingsmaatschappij veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werden de vorderingen van de beleggingsmaatschappij afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen overeenkomst tot uitkoop was gesloten. De rechtbank concludeerde dat de beslagen die door de beleggingsmaatschappij waren gelegd onrechtmatig waren, en deze werden opgeheven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke overeenkomsten en de gevolgen van het niet nakomen van contractuele verplichtingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 391386 / HA ZA 08-570
Vonnis van 28 januari 2009
in de zaak van
de vereniging
WONINGBOUWVERENIGING STADGENOOT (rechtsopvolgster onder algemene titel van woningbouwvereniging HET OOSTEN),
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B.T. Craemer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde beleggingsmaatschappij],
gevestigd te Maarn,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. Köker.
Partijen zullen hierna Het Oosten en [gedaagde beleggingsmaatschappij] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 21 december 2007
- de akte overlegging producties van de zijde van Het Oosten, met bewijsstukken
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met bewijsstukken
- het tussenvonnis van 16 juli 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast
- het proces-verbaal van comparitie van 27 oktober 2008 en de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen, waaronder de akte wijziging van eis van de zijde van Het Oosten
- het rolbericht na mediation dat geen overeenstemming is bereikt.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij akte van 18 maart 1994 heeft [gedaagde beleggingsmaatschappij] een stuk grond gekocht gelegen aan de [adres], te Amsterdam, hierna het Riva-terrein, voor een bedrag van fl. 3,3 miljoen met de bedoeling om daarop een moskee te realiseren voor de Turkse gemeenschap in
Amsterdam (hierna de Westermoskee).
2.2. Vanaf 2000 zijn tussen Het Oosten, [gedaagde beleggingsmaatschappij] en de Gemeente Amsterdam (hierna: de Gemeente) verschillende overeenkomsten gesloten om de ontwikkeling van het Riva-terrein nader vorm te geven, zoals een kaderovereenkomst, turnkeyovereenkomst en projectmanagementovereenkomst. Deze overeenkomsten worden hier tezamen de Ontwikkelingsovereenkomsten genoemd en behelzen onder meer de realisatie van een groot aantal woningen en bedrijfsruimten, een ondergrondse parkeergarage en de Westermoskee.
2.3. Op grond van een tussen [gedaagde beleggingsmaatschappij], Het Oosten en de Gemeente op 14 december 2005 gesloten kaderovereenkomst (hierna: de Kaderovereenkomst) heeft [gedaagde beleggingsmaatschappij] het Riva-terrein verkocht aan de Gemeente voor een bedrag van EUR 6.130.000,=. De Gemeente heeft zich in de Kaderovereenkomst verbonden om een deel van het Riva-terrein in erfpacht uit te geven aan Het Oosten, ter realisatie van de woningen, bedrijfsruimten en parkeergarage en om het restant van het terrein in erfpacht uit te geven aan [gedaagde beleggingsmaatschappij] voor de bouw van de Westermoskee. In de Kaderovereenkomst is bepaald dat de overeenkomst van rechtswege wordt ontbonden als uiterlijk op 31 december 2009 geen sprake is van alle bruikbare bouwvergunningen. In dat geval ontstaat er voor partijen een ongedaanmakingsverplichting. In de leveringsakte van 19 december 2005 is als ontbindende voorwaarde opgenomen dat niet uiterlijk op 31 december 2009 een onherroepelijke bouwvergunning is verleend voor de bouw van een moskee, bedrijfsruimten, woningen en parkeerplaatsen.
2.4. Op 2 mei 2006 heeft Het Oosten met [gedaagde beleggingsmaatschappij] een turnkeyovereenkomst gesloten (hierna: de Turnkeyovereenkomst) waarbij Het Oosten aan [gedaagde beleggingsmaatschappij] commerciële ruimten en 62 parkeerplaatsen heeft verkocht voor een bedrag van EUR 5.854.402,= (inclusief BTW doch exclusief indexeringsopslag). In de bijlage 4 bij de Turnkeyovereenkomst zijn betalingsschema’s opgenomen. Deze luiden - voor zover van belang – als volgt:
“TERMIJNREGELING AANDEEL IN DE PARKEERGARAGE VOOR [gedaagde beleggingsmaatschappij]
I. De (…) turnkey prijs (…) dient te worden gesplitst in drie delen, te weten:
a. de plankosten ter waarde van € 367.937 incl. BTW verschuldigd per datum van ondertekening van deze overeenkomst en te betalen bij de juridische levering;
b. De aannemingstermijnen van de totale aanneemsom van € 1.858.686 incl. BTW te declareren:
1. 10% zodra met de bouw van het Gebouw een aanvang is gemaakt (…).
2. 20% na het leggen van de ruwe -2 grondvloer.
3. 20% na het leggen van de ruwe -1 verdiepingsvloer
4. 20% na het waterdicht maken van het dak van de parkeergarage.
5. 20% na het gereedkomen van stucwerk, spuitwerk en tegelwerk.
6. 10% bij de oplevering van het Gebouw (…).
c. De indexeringsopslag wordt betaald zodra met de bouw van het Gebouw een aanvang is gemaakt (…).”
“TERMIJNREGELING COMMERCIËLE RUIMTEN [adres] VOOR [gedaagde beleggingsmaatschappij]
I. De (…) turnkey prijs (…) dient te worden gesplitst in drie delen, te weten:
a. de grondkosten en de plankosten ter waarde van € 937.691 incl. BTW verschuldigd per datum van ondertekening van deze overeenkomst en te betalen bij de juridische levering;
b. De aannemingstermijnen van de totale aanneemsom van € 1.914.747 incl. BTW te declareren:
1. 10% zodra met de bouw van het Gebouw een aanvang is gemaakt (…).
2. 20% zodra de ruwe begane grondvloer is aangebracht.
3. 20% zodra de ruwe vloer van de bovenliggende verdieping is aangebracht.
4. 30% zodra het buitenspouwblad van de commerciële ruimten is aangebracht.
5. 10% zodra het dak van het Gebouw waterdicht is.
6. 10% bij de oplevering van het Gebouw (…).
c. De indexeringsopslag wordt betaald zodra met de bouw van het Gebouw een aanvang is gemaakt (…).”
“TERMIJNREGELING COMMERCIËLE RUIMTEN [adres] VOOR [gedaagde beleggingsmaatschappij]
I. De (…) turnkey prijs (…) dient te worden gesplitst in drie delen, te weten:
a. de grondkosten en de plankosten ter waarde van € 164.902 incl. BTW verschuldigd per datum van ondertekening van deze overeenkomst en te betalen bij de juridische levering;
b. De aannemingstermijnen van de totale aanneemsom van € 610.439 incl. BTW te declareren:
1. 10% zodra met de bouw van het Gebouw een aanvang is gemaakt (…).
2. 20% zodra de ruwe begane grondvloer is aangebracht.
3. 15% zodra de ruwe vloer van de bovenliggende verdieping is aangebracht.
4. 30% zodra het buitenspouwblad van de commerciële ruimten is aangebracht.
5. 10% zodra het dak van het Gebouw waterdicht is.
6. 5% zodra de entresol is aangebracht.
7. 10% bij de oplevering van het Gebouw (…).
c. De indexeringsopslag wordt betaald zodra met de bouw van het Gebouw een aanvang is gemaakt (…).”
2.5. Op 2 mei 2006 is een projectmanagementovereenkomst tussen Het Oosten en [gedaagde beleggingsmaatschappij] gesloten (hierna: de Projectmanagementovereenkomst). Het Oosten heeft daarbij van [gedaagde beleggingsmaatschappij] de opdracht gekregen om de realisatie van het project te begeleiden.
2.6. Nadat in 2006 binnen [gedaagde beleggingsmaatschappij] een bestuurswisseling had plaatsgevonden en het nieuwe bestuur te kennen had gegeven de Ontwikkelingsovereenkomsten niet langer te zullen nakomen hebben partijen, na bemiddelingen door de burgemeester van Amsterdam, op 11 februari 2007 een document getekend genaamd Vaststellingsovereenkomst (hierna: de Vaststellingsovereenkomst).
Deze luidt - voor zover van belang – als volgt:
“Overwegende:
• dat een dispuut is gerezen tussen [gedaagde beleggingsmaatschappij] en Het Oosten over de Ontwikkelingsovereenkomsten;
• dat terzake het bovengenoemde dispuut (…) een kort geding procedure (…) staat gepland (…);
• dat partijen in overleg zijn getreden om te komen tot een regeling;
• dat partijen overeenstemming hebben bereikt terzake een regeling (…);
Komen overeen en stellen vast het volgende:
1.[gedaagde beleggingsmaatschappij] en Het Oosten zullen alle afspraken neergelegd in de Ontwikkelingsovereenkomsten, waaronder mede begrepen de Kaderovereenkomst, de Projectmanagement Overeenkomst en de Realiseringsovereenkomst onverkort (blijven) naleven.
(...)
6. De procedure die partijen zullen volgen ten einde te kunnen komen tot een wijziging van de ontwikkelingsafspraken terzake de Westermoskee is uiteengezet onder artikel 10.2 sub d. van de Realiseringsovereenkomst d.d. 28 september 2000.”
2.7. Een e-mail van mr. Craemer aan mr. Köker van 12 februari 2007 luidt - voor zover van belang - als volgt:
“Het doet mij deugt dat het gisteravond zo voorspoedig gegaan is en dat Het Oosten en [gedaagde beleggingsmaatschappij] de vaststellingsovereenkomst hebben ondertekend.
Zoals toegezegd bevestig ik hierbij nog het volgende:
1. Het Oosten en [gedaagde beleggingsmaatschappij] zullen in overleg treden over een exitregeling waarbij ook het Stadsdeel betrokken zal zijn;
2. De totale schade die Het Oosten zal lijden wanneer het Project geen doorgang zal vinden wordt momenteel begroot op EUR 6.2 miljoen.”
2.8. Op deze e-mail reageerde mr. Köker dezelfde dag aan mr. Craemer als volgt:
“Zoals u weet heb ik met u een aantal zaken afgesproken over de financiering die deel uitmaken van onze deal die ik echter niet in uw mail terug vind.
Zo hadden wij afgesproken dat zodra mijn clienten een bankgarantie, min of meer zo een die u ons voorstelde, kunnen stellen ter grootte van 6,2 miljoen euro zij niet langer gehouden zijn aan hun toezegging uit de vaststellingsovereenkomst inzake de vergunningsaanvraag die nu nog loopt en dat ze daarin alsdan vrij zijn om met de gemeente zelfstandig te onderhandelen c.q. te overleggen of de vergunningsaanvraag helemaal in te trekken mochten ze dat willen.
Voorts hebben wij afgesproken dat aan mijn clienten geen maximale termijn zou worden gesteld, althans in uw bewoordingen “Al doen ze er 6 maanden of nog langer over”.
Voorts zie ik in uw mail dat u nu zegt dat het bedrag van de totale schade van Het Oosten wordt begroot op 6,2 miljoen euro terwijl u mij zou bevestigen dat het maximaal 6,2 miljoen euro zou zijn.”
2.9. Hierop reageerde mr. Craemer die dag aan mr. Köker als volgt:
“Zodra er overeenstemming is over een exitregeling zijn partijen uiteraard vrij te doen en laten wat zij willen. (…) Het bedrag van EUR 6.2 mio is het bedrag zoals de schade tot vandaag wordt begroot. Uiteraard gaan wij er niet van uit dat dit bedrag nog oploopt nu partijen constructief aan de slag gaan met exitregeling.”
2.10. Daarop berichtte mr. Köker - nog steeds op 12 februari 2007 - aan mr. Craemer:
“Zoals zojuist met u telefonisch besproken meld ik u dat de afspraak die ik met u had gemaakt over de mogelijkheid voor clienten om lopende de besprekingen over de details van de exit regeling een bankgarantie aan uw cliente te stellen voor een bedrag van 6,2 miljoen euro waarna ze alleen wat betreft de mogelijkheid van opschorten van de procedure inzake de bouwvergunning aanvraag of in het ergste geval mogelijk terugtrekken van de bouwvergunningaanvraag inzake de moskee vrij zijn jegens de gemeente niet in de door u en uw cliënten gezonden fax terug te vinden is. De aandeelhouders van clienten hebben alleen en uitdrukkelijk onder deze voorwaarden akkoord gegeven. Uw cliente is er dan immers zeker van dat de exitregeling voor een maximum van 6,2 miljoen gegarandeerd is en zullen partijen alleen over de details verder praten. Uw cliente heeft dan zelf geen rechtstreeks belang meer en zie ik niet in waarom zij hiermee niet akkoord gaan. Als ik niet alsnog een akkoord bevestiging van de tussen ons gisteren gemaakte afspraken krijg meld ik u derhalve dat de aandeelhouders vanwege het opgemelde geen akkoord hebben gegeven en zal ik u vanmiddag bij de rechtbank treffen”
2.11. Mr. Craemer berichtte daarop - ook op 12 februari 2007 - aan mr. Köker:
“Het volgende is akkoord,
* er bestaat tussen onze clienten overeenstemming op hoofdlijnen over een exitregeling;
* uw clienten kunnen de positie van Het Oosten overnemen door betaling van EUR 6.2 miljoen;
* zodra betaling van de afkoopsom zal zijn gegarandeerd door een bankgarantie van een Nederlandse bank met goede naam zal Het Oosten zich niet verzetten tegen het intrekken van de bouwvergunning.”
2.12. Een brief van 13 februari 2007 van de Gemeente aan Het Oosten luidt - voor zover van belang- als volgt:
“Eind 2005 sloten het Stadsdeel (de gemeente), [gedaagde beleggingsmaatschappij] B.V. en de woningbouwvereniging Het Oosten een overeenkomst met als onderwerp de ontwikkeling van de Westermoskee en de gronden daar direct omheen. Ter uitvoering van de (kader)overeenkomst zijn tussen partijen nadere overeenkomsten gesloten.
De laatste tijd is gebleken dat de uitvoering van de gemaakte afspraken op problemen stuit. Aanwijzing daarvoor is het aangezegde (en afgelopen maandag ingetrokken) kort geding door U aan [gedaagde beleggingsmaatschappij] B.V. Ter voorkoming van het kort geding zijn afspraken gemaakt tussen [gedaagde beleggingsmaatschappij] B.V. en woningbouwvereniging Het Oosten (vaststellingsovereenkomst).
Via deze weg laten wij u weten dat wij vooralsnog niet akkoord gaan met afspraken die U en [gedaagde beleggingsmaatschappij] B.V. (eventueel) naast de gesloten vaststellingsovereenkomst maken. De gemeente is partij en afspraken tussen [gedaagde beleggingsmaatschappij] B.V. en de woningbouwvereniging dienen uitdrukkelijk instemming van de gemeente.
Deze brief zonden wij ook aan [gedaagde beleggingsmaatschappij] B.V.”
2.13. Op 6 maart 2007 is door de Gemeente de laatste voor de ontwikkeling van Riva-terrein benodigde vergunning afgegeven.
2.14. Een brief van 24 april 2007 van de Gemeente aan [gedaagde beleggingsmaatschappij] luidt - voorzover van belang – als volgt:
“De situatie rond het project Westermoskee is zover, dat beide andere partijen ( [gedaagde beleggingsmaatschappij] BV. en Het Oosten) onderzoek doen naar de mogelijkheid de andere partij uit te kopen.
Voor het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel is dit aanleiding om de partijen aan te geven wat de voor het stadsdeel de minimaal bindende voorwaarden voor de onderhandelingen moeten zijn, gelet op de tussen alle partijen gesloten overeenkomsten.
(…)
Het stadsdeelbestuur wijst erop dat het akkoord dient te gaan met de afspraken die Het Oosten en [gedaagde beleggingsmaatschappij] B.V. met elkaar maken. Het zal u duidelijk zijn dat deze beoordeling invloed heeft op de mogelijke heruitgifte van de erfpacht.”
2.15. Een brief van 25 mei 2007 van Het Oosten aan [gedaagde beleggingsmaatschappij] luidt - voor zover van belang – als volgt:
“Tijdens het overleg onder leiding van de burgemeester van Amsterdam (…) op (…) 11 februari 2007 is gesproken (…) over twee alternatieven die zouden kunnen leiden tot de afwikkeling van de contractuele relatie tussen Het Oosten en [gedaagde beleggingsmaatschappij]. Uitgangspunt van beide alternatieven is de realisatie van het integrale Project.
De alternatieven zijn in eerdere correspondentie aangeduid als “Exit-senario I”en “Exit senario II”. Exit-senario I behelst de overname door [gedaagde beleggingsmaatschappij] van alle rechten en verplichtingen van Het Oosten met betrekking tot het Project tegen betaling van een overnamesom. Exit-senario II houdt kort gezegd in dat Het Oosten tegen betaling de positie van [gedaagde beleggingsmaatschappij] in het project overneemt.
[gedaagde beleggingsmaatschappij] heeft aangegeven dat haar voorkeur vooralsnog uitgaat naar Exit-senario I. Uit deze brief en de bij deze brief behorende bijlagen valt (…) te herleiden welke rechten en verplichtingen de positie van Het Oosten vormen en welke rechten en verplichtingen op grond van de door Het Oosten in verband met het Project gesloten overeenkomsten in aanmerking kunnen komen voor overdracht aan [gedaagde beleggingsmaatschappij].
(…)
Het Oosten is bereid om tegen betaling van een overnamesom van € 7.494.246,- (incl. BTW) al haar vrij overdraagbare rechten en verplichtingen uit hoofde van de door haar in verband met het Project gesloten overeenkomsten over te dragen aan [gedaagde beleggingsmaatschappij].
(…)
Samenvattend kan worden gesteld dat de overnamesom zoals op dit moment begroot is opgebouwd uit de volgende componenten:
(…)
Totaal te betalen door [gedaagde beleggingsmaatschappij] € 6.660.823.
(…)
Het aanbod van Het Oosten (…) tegen betaling van een (rest)bedrag van in ieder geval € 6.660.823,- vervalt wanneer: (a) het aanbod in haar huidige vorm niet uiterlijk vóór 22 juni 2007 (17:00 uur) schriftelijk en onvoorwaardelijk is aanvaard en (b) Het Oosten niet uiterlijk vóór 22 juni 2007 (17:00 uur) een voor haar acceptabele garantie (…) heeft ontvangen (…).
2.16. [gedaagde beleggingsmaatschappij] heeft hierop bij brief van 15 juni 2007 gereageerd dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] niet akkoord is met de aangeboden overnamesom omdat in de bespreking van 11 februari 2007 reeds een bedrag van EUR 6.2 miljoen was overeengekomen.
2.17. Bij brief van 25 juli 2007 heeft Het Oosten [gedaagde beleggingsmaatschappij] gesommeerd haar schriftelijk te bevestigen dat zij alsnog conform het bepaalde in artikel 4.2 van de Turnkeyovereenkomst zal meewerken aan de levering en betaling van de op 2 mei 2006 door haar gekochte rechten terzake de bedrijfsruimten en parkeergarage. [gedaagde beleggingsmaatschappij] heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
2.18. Op 7 augustus 2007 heeft Het Oosten de rechtbank Utrecht verzocht om [gedaagde beleggingsmaatschappij] in staat van faillissement te verklaren. Bij beschikking van 5 september 2007 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen en daartoe overwogen dat onvoldoende is gebleken dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
2.19. Het Oosten heeft van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 26 september 2007 verlof gekregen om conservatoire (derden) beslagen te leggen ten laste van [gedaagde beleggingsmaatschappij], waartoe Het Oosten vervolgens over is gegaan. Het Oosten heeft haar vordering gebaseerd op de vermelde Turnkeyovereenkomst. Bij vonnis van 6 december 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van [gedaagde beleggingsmaatschappij] tot opheffing van het beslag afgewezen.
2.20. Na daartoe verkregen verloven op 1 en 8 juli 2008 en 3 oktober 2008 heeft [gedaagde beleggingsmaatschappij] conservatoir beslag gelegd ten laste van Het Oosten tot levering van het recht van erfpacht en het recht op de bouwvergunning. Grondslag van het verzoek vormt de stelling dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] de positie van Het Oosten heeft overgenomen.
2.21. Bij dagvaarding van 7 augustus 2008 heeft de Gemeente van [gedaagde beleggingsmaatschappij] nakoming gevorderd van haar verplichtingen uit de Ontwikkelingsovereenkomsten.
2.22. In augustus 2007 heeft Het Oosten opnieuw een faillissementsverzoek ingediend tegen [gedaagde beleggingsmaatschappij] bij de rechtbank Utrecht. Dit verzoek is ingetrokken. In 2008 heeft Het Oosten voor de derde keer tegen [gedaagde beleggingsmaatschappij] een faillissementsverzoek ingediend.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Het Oosten vordert - na wijzing van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] gehouden is haar verplichtingen jegens Het Oosten uit de Ontwikkelingsovereenkomsten, waaronder de Kaderovereenkomst d.d. 14 december 2005, de Turnkeyovereenkomst d.d. 2 mei 2006 en de Projectmanagementovereenkomst d.d. 2 mei 2006 alsook haar verplichtingen onder de vaststellingsovereenkomst d.d. 11 februari 2007 onverkort na te komen;
2. [gedaagde beleggingsmaatschappij] zal veroordelen tot betaling van het onder de Turnkeyovereenkomst - vanaf in ieder geval 6 maart 2007- verschuldigde bedrag van EUR 1.470.530,= te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente vanaf 6 maart 2006, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der voldoening;
3. [gedaagde beleggingsmaatschappij] zal veroordelen tot correcte betaling van de op grond van de Turnkeyovereenkomst op haar rustende betalingsverplichtingen zoals die conform de bijlage 4 van die overeenkomst verschuldigd zijn, dan wel zullen zijn, te vermeerderen wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid;
4. zal opheffen de ten laste van Het Oosten gelegde beslagen en zal verklaren voor recht dat deze beslagen onrechtmatig waren jegens Het Oosten.
5. [gedaagde beleggingsmaatschappij] zal veroordelen tot schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6. met veroordeling van [gedaagde beleggingsmaatschappij] in de kosten van dit geding, te voldoen binnen 7 dagen na dit vonnis, waaronder de beslagkosten, waarna wettelijke rente verschuldigd is.
3.2. Het Oosten legt aan haar vorderingen het navolgende ten grondslag.
De rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door de Ontwikkelingsovereenkomsten. Op grond van de Turnkeyovereenkomst is [gedaagde beleggingsmaatschappij] gehouden bij juridische levering van de commerciële ruimten en de parkeergarage de grond- en plankosten te voldoen van in totaal EUR 1.470.530,=. Nu de laatste bouwvergunning onherroepelijk is geworden en het Het Oosten is gestart met de bouw, is [gedaagde beleggingsmaatschappij] daarnaast ook gehouden 10% van de aanneemsommen van respectievelijk de commerciële ruimten en de parkeergarage alsmede de overige in de bijlage genoemde termijnen te voldoen.
Door toedoen van [gedaagde beleggingsmaatschappij] ligt het project vanaf 6 maart 2008 stil, als gevolg waarvan Het Oosten vertragingsschade lijdt. [gedaagde beleggingsmaatschappij] heeft het bod van Het Oosten ten aanzien van de exit-regeling I niet geaccepteerd en weigert om te praten over de exitregeling II.
Nu er geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde beleggingsmaatschappij] Het Oosten heeft uitgekocht uit het project, zijn de ten laste van Het Oosten gelegde beslagen onrechtmatig en dienen deze te worden opgeheven.
3.3. [gedaagde beleggingsmaatschappij] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde beleggingsmaatschappij] vordert dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat Het Oosten zich jegens [gedaagde beleggingsmaatschappij] onrechtmatig gedraagt en heeft gedragen;
2. zal verklaren voor recht dat de overeenkomsten voor 12 februari 2007 aangegaan tussen Het Oosten en [gedaagde beleggingsmaatschappij] zijn ontbonden;
3. zal verklaren voor recht dat partijen zijn overeengekomen uit elkaar te gaan waarbij [gedaagde beleggingsmaatschappij] de positie van Het Oosten heeft uitgekocht voor de tussen partijen overeengekomen prijs op 12 februari 2007, althans subsidiair Het Oosten zal veroordelen tot dooronderhandelen met [gedaagde beleggingsmaatschappij] over de uitkoop van [gedaagde beleggingsmaatschappij];
4. Het Oosten zal gelasten binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te stoppen met bouwwerkzaamheden;
5. Het Oosten zal veroordelen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte van de stukken van [gedaagde beleggingsmaatschappij];
6. Het Oosten zal gelasten zich te onthouden van openbare uitlatingen over [gedaagde beleggingsmaatschappij], haar bestuur, haar aandeelhouders en de relatie tussen partijen;
7. Het Oosten zal veroordelen tot materiële schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
8. Het Oosten zal veroordelen tot immateriële schadevergoeding van EUR 450.000,=;
9. dit alles op straffe van een dwangsom van EUR 100.000,= voor elke dag dat geen gevolg wordt gegeven aan de veroordelingen uit dit vonnis;
10. de gevorderde betalingen zal vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf een door de rechtbank vast te stellen datum;
11. met veroordeling van Het Oosten is de kosten van dit geding.
3.5. [gedaagde beleggingsmaatschappij] legt aan haar vorderingen het navolgende ten grondslag.
Partijen zijn op 11 februari 2007 overeengekomen dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] de positie van Het Oosten in de realisatie van het project voor een bedrag van EUR 6.2 miljoen mocht afkopen. Dit is bevestigd op 12 februari 2007 waarmee een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Over de termijn waarbinnen de financiering van de afkoop rond zou moeten komen, zou nog worden onderhandeld. Deze onderhandelingen heeft Het Oosten afgebroken.
Het Oosten heeft onrechtmatig gehandeld door haar verplichtingen uit de overeenkomst tot afkoop niet na te komen, althans deze te ontkennen. Het Oosten is gehouden de schade die [gedaagde beleggingsmaatschappij] als gevolg daarvan heeft geleden te vergoeden. Voor zover geoordeeld moet worden dat er geen overeenkomst van afkoop tot stand is gekomen waren de onderhandelingen tussen partijen in een zodanig vergevorderd stadium dat het Het Oosten niet dan wel niet langer vrijstond en vrijstaat om de onderhandelingen af te breken.
De door Het Oosten ten laste van [gedaagde beleggingsmaatschappij] gelegde beslagen zijn dan ook onrechtmatig en dienen te worden opgeheven. De door Het Oosten aan die verzoeken ten grondslag gelegde ontwikkelingsovereenkomsten zijn immers ontbonden.
Gelet op de inhoud van het faillissementsverzoek moet Het Oosten beschikken over financiële stukken van [gedaagde beleggingsmaatschappij]. [gedaagde beleggingsmaatschappij] vordert afgifte van die stukken.
De directeur van Het Oosten, de heer [naam directeur] laat zich sinds het aantreden van het nieuwe bestuur van [gedaagde beleggingsmaatschappij] negatief uit over [gedaagde beleggingsmaatschappij], haar bestuurder, haar aandeelhouders en de relatie tussen partijen. Hierdoor wordt [gedaagde beleggingsmaatschappij] geschaad in haar naam en faam. Het Oosten is aansprakelijk voor de schade die [gedaagde beleggingsmaatschappij] als gevolg hiervan lijdt. De immateriële schade bedraagt EUR 450.000,=. De materiële schade bestaat uit de kosten die [gedaagde beleggingsmaatschappij] tot op heden als gevolg hiervan heeft gemaakt en moet maken.
3.6. Het Oosten voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Gelet op de samenhang worden de volgende vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk beoordeeld.
4.2. Het door Het Oosten in reconventie gedane beroep op onbevoegdheid van deze rechtbank faalt, nu anders dan Het Oosten daartoe heeft aangevoerd, [gedaagde beleggingsmaatschappij] haar vordering in reconventie niet baseert op de Vaststellingsovereenkomst.
4.3. In de onderhavige procedure is tussen partijen in geschil of zij zijn overeengekomen dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] Het Oosten zal uitkopen voor een bedrag van EUR 6,2 miljoen. Volgens [gedaagde beleggingsmaatschappij] hebben partijen op 11 februari 2007 tijdens de bijeenkomst bij de burgemeester een overeenkomst van uitkoop gesloten, als gevolg waarvan de Ontwikkelingsovereenkomsten, waaronder de Turnkeyovereenkomst waarvan Het Oosten nakoming vordert, niet langer gelden. Het Oosten erkent dat er onderhandelingen zijn gevoerd over een uitkoop, maar betwist dat dit heeft geleid tot een overeenkomst.
Vooropgesteld wordt dat een overeenkomst tot stand komt na aanbod en aanvaarding. Daarbij geldt dat in ieder geval overeenstemming moet bestaan over de essentialia van de overeenkomst, zoals de hoogte van de uitkoopsom. Uit de stellingen van partijen en de vaststaande feiten kan het volgende worden afgeleid. Uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de uitkoopsom was vergoeding van de door Het Oosten gemaakte kosten. Op 11 februari 2007 werden die begroot op EUR 6.2 miljoen. [gedaagde beleggingsmaatschappij] stelt dat partijen toen hebben afgesproken dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] Het Oosten voor EUR 6.2 miljoen mocht afkopen. Daarnaast diende Het Oosten volgens [gedaagde beleggingsmaatschappij] alle stukken van het project aan [gedaagde beleggingsmaatschappij] over te leggen om de financiering van de afkoop te bewerkstelligen. Volgens [gedaagde beleggingsmaatschappij] was er namelijk sprake van zodanige tegenstrijdigheden en inconsequenties dat er alle reden was om te twijfelen aan de door Het Oosten gestelde kosten. [gedaagde beleggingsmaatschappij] stelt dat zij er daarom belang bij had om de door Het Oosten gestelde kosten te controleren of te laten controleren. Nadere bestudering van de onderliggende stukken die aan de gevraagde prijs van Het Oosten ten grondslag liggen zou volgens [gedaagde beleggingsmaatschappij] zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de prijs omlaag zou kunnen gaan. Hieruit leidt de rechtbank af dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] kennelijk van mening is dat de afspraken op 11 en 12 februari 2007 tussen partijen gemaakt, inhielden dat de uitkoopsom niet hoger dan EUR 6,2 miljoen zou kunnen worden, maar wel lager.
Uit de stellingen van [gedaagde beleggingsmaatschappij] kan in ieder geval niet worden afgeleid dat zij het aanbod van Het Oosten tot uitkoop tegen EUR 6.2 miljoen heeft aanvaard. Als er overeenstemming was over de hoogte van de uitkoopsom, is immers niet begrijpelijk waarom eerst de onderliggende stukken nog zouden moeten worden gecontroleerd teneinde op een lagere uitkoopsom uit te komen. Het voorgaande leidt er toe dat onvoldoende is onderbouwd dat er tussen partijen op of omstreeks 11 februari 2007 overeenstemming bestond over afkoop tegen EUR 6.2 miljoen.
4.4. [gedaagde beleggingsmaatschappij] heeft voorts gesteld dat de onderhandelingen tussen partijen in een dusdanig gevorderd stadium waren dat het Het Oosten niet dan wel niet langer vrijstond om de onderhandelingen af te breken. Door Het Oosten is dat betwist en dat geschil laat zich op basis van het volgende criterium beoordelen. Ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - is vrij de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij (HR 12 augustus 2005, NJ 2005, 467).
Indien juist zou zijn, zoals door [gedaagde beleggingsmaatschappij] is betoogd en door Het Oosten is betwist, dat het aanbod van Het Oosten van 11/12 februari 2007 een onherroepelijk aanbod was, dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] van Het Oosten een onbeperkte termijn zou hebben gekregen om het aanbod van 12 februari 2007 te aanvaarden en dat instemming van de Gemeente niet was vereist, dan nog geldt dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] wist dat er alsdan nog wel een aantal zaken moest worden geregeld om tot definitieve overeenstemming te komen. Zo wilde [gedaagde beleggingsmaatschappij] alvorens het aanbod te aanvaarden naar eigen zeggen eerst de onderliggende cijfers van Het Oosten onderzoeken om te bekijken of de uitkoopsom nog lager diende uit te vallen. Ook moest zij nog op zoek gaan naar financiering van de uitkoopsom, hetgeen zoals zij uit het verleden wist, ook zonder de door [gedaagde beleggingsmaatschappij] gestelde uitlatingen in de media van Het Oosten, niet gemakkelijk zou zijn. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat, indien al juist zou zijn hetgeen [gedaagde beleggingsmaatschappij] daartoe heeft gesteld, de onderhandelingen tussen Het Oosten en [gedaagde beleggingsmaatschappij] reeds in een zodanig vergevorderd stadium waren, dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] er op mocht vertrouwen dat daaruit een overeenkomst tot afkoop tegen EUR 6,2 miljoen, dan wel tegen een lager bedrag zou resulteren.
4.5. Nu niet is komen vast te staan dat partijen een overeenkomst tot uitkoop hebben gesloten, wordt de rechtsverhouding tussen partijen nog steeds beheerst door de Ontwikkelingsovereenkomsten en de Vaststellingsovereenkomst. Voor de stelling van [gedaagde beleggingsmaatschappij] dat bij de Vaststellingsovereenkomst de Ontwikkelingsovereenkomsten zijn ontbonden, is in de tekst van de Vaststellingsovereenkomst geen steun te vinden. Voorts is ook niet aannemelijk geworden dat dit de bedoeling van partijen was. Partijen werden immers toen al bijgestaan door hun advocaat en het moet ervoor worden gehouden dat zij zouden hebben gezorgd dat de door [gedaagde beleggingsmaatschappij] gestelde ontbinding van de Ontwikkelingsovereenkomsten ook in de Vaststellingsovereenkomst terecht zou zijn gekomen indien dat de bedoeling van partijen was. De verwijzing naar artikel 6 van de Vaststellingsovereenkomst maakt dat niet anders. Daarin wordt immers slechts gesproken over de Westermoskee en niet over het hele project.
4.6. Dit betekent dat Het Oosten [gedaagde beleggingsmaatschappij] bij brief van 25 juli 2007 terecht heeft gesommeerd tot nakoming van haar verplichtingen uit de Turnkeyovereenkomst.
4.7. Het voorgaande leidt tot de volgende beoordeling in conventie en reconventie.
in conventie
4.8. Nu onvoldoende is weersproken dat de grond- en plankosten opeisbaar zijn en ook niet is betwist dat Het Oosten is aangevangen met de bouw daarvan, zijn de grond- en plankosten alsmede 10% van de respectievelijke aanneemsommen opeisbaar. De overige in bijlage 4 genoemde termijnen zijn nog niet opeisbaar. De vorderingen in conventie zoals weergegeven onder 3.1. onder 1 en 2 zullen worden toegewezen. De vordering als genoemd onder 3.1. onder 3 zal worden toegewezen voor zover deze ziet op reeds opeisbare termijnen
4.9. Nu niet is komen vast te staan dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] de positie van het Oosten heeft overgenomen, is het concludent dat de op die grondslag door [gedaagde beleggingsmaatschappij] ten laste van Het Oosten gelegde beslagen op het recht van erfpacht en op de bouwvergunningen, ten onrechte zijn gelegd. De vordering van Het Oosten tot opheffing van de door [gedaagde beleggingsmaatschappij] gelegde beslagen zal dan ook worden toegewezen. [gedaagde beleggingsmaatschappij] heeft onrechtmatig jegens Het Oosten gehandeld door deze beslagen te (doen) leggen.
4.10. De vordering van Het Oosten tot schadevergoeding wegens vertragingsschade zal worden afgewezen, omdat Het Oosten de grondslag waarop zij deze vordering baseert onvoldoende heeft toegelicht.
4.11. Het Oosten maakt tot slot nog aanspraak op wettelijke handelsrente. Nu geen verweer is gevoerd tegen de gevorderde rente, alsmede tegen de gevorderde ingangsdata zal deze vordering worden toegewezen.
4.12. Verder zal [gedaagde beleggingsmaatschappij] worden veroordeeld in de kosten van het beslag. Deze worden tot op heden begroot op EUR 4.530,30 ( EUR 1.319,30 exploitkosten en EUR 3.211,00 beslagrekest).
4.13. Tenslotte zal [gedaagde beleggingsmaatschappij] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Het Oosten worden begroot op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vast recht EUR 4.686,00
- salaris advocaat EUR 8.027,50 (2,5 punten × EUR 3.211,00)
Totaal EUR 12.784,35
in reconventie
4.14. Het hiervoor onder 4.1. tot en met 4.6. overwogene heeft tot gevolg dat de vorderingen van [gedaagde beleggingsmaatschappij] zoals genoemd onder 3.4. onder 1 tot en met 4 dienen te worden afgewezen, nu de stelling van [gedaagde beleggingsmaatschappij] niet opgaat dat er een overeenkomst tot uitkoop tot stand is gekomen, dan wel tot stand zou komen.
4.15. [gedaagde beleggingsmaatschappij] vordert nog afgifte van financiële stukken die toebehoren aan [gedaagde beleggingsmaatschappij] en die Het Oosten onder zich zou hebben. Deze vordering wordt afgewezen, nu [gedaagde beleggingsmaatschappij] heeft nagelaten toe te lichten van welke specifieke stukken zij afgifte vordert.
4.16. Ook het gevorderde bevel aan Het Oosten zich te onthouden van uitlatingen over [gedaagde beleggingsmaatschappij] en de daarmee samenhangende vorderingen tot vergoeding van de immateriële en materiële schadevergoeding, zijn niet toewijsbaar, alleen al omdat de vorderingen niet specificeren om welke uitlatingen het daarbij gaat terwijl het gevorderde strijdig is met de vrijheid van meningsuiting.
4.17. [gedaagde beleggingsmaatschappij] voert nog aan dat de door Het Oosten ten laste van [gedaagde beleggingsmaatschappij] gelegde beslagen onrechtmatig zijn en kondigt aan dat zij opheffing van deze beslagen vordert. Nu zij heeft nagelaten deze vordering ook daadwerkelijk in te stellen, komt de rechtbank aan de beoordeling daarvan niet toe. Overigens geldt dat indien [gedaagde beleggingsmaatschappij] een dergelijke vordering zou hebben ingesteld, deze gelet op het vorenstaande zou zijn afgewezen.
4.18. Alle vorderingen van [gedaagde beleggingsmaatschappij] zullen derhalve worden afgewezen. [gedaagde beleggingsmaatschappij] zal daarom als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Het Oosten worden begroot op:
- salaris advocaat EUR 1.290,00(1,0 punt × 0,5 × EUR 2.580,00)
Totaal EUR 1.290,00
5. De beslissing
De rechtbank
In conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde beleggingsmaatschappij] om aan Het Oosten te betalen een bedrag van EUR 1.470.530,00 (één miljoen vierhonderdzeventig duizend vijfhonderdendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119a BW vanaf 6 maart 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde beleggingsmaatschappij] om aan Het Oosten te betalen de eerste 10% van de aanneemsommen zoals vermeld in bijlage 4 bij de Turnkeyovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119a BW vanaf de eerste dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart voor recht dat [gedaagde beleggingsmaatschappij] gehouden is haar verplichtingen jegens Het Oosten uit de Ontwikkelingsovereenkomsten, zoals de Kaderovereenkomst d.d. 14 december 2005, de Turnkeyovereenkomst d.d. 2 mei 2006 en de Projectmanagementovereenkomst d.d. 2 mei 2006, alsmede uit de Vaststellingsovereenkomst na te komen.
5.4. Heft op de door [gedaagde beleggingsmaatschappij] (op grond van de op 1 juli 2008, 8 juli 2008 en 3 oktober 2008 daaartoe verleende verloven) ten laste van Het Oosten gelegde beslagen en verklaart voor recht dat deze beslagen jegens Het Oosten onrechtmatig zijn,
5.5. veroordeelt [gedaagde beleggingsmaatschappij] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 4.530,30,
5.6. veroordeelt [gedaagde beleggingsmaatschappij] in de proceskosten, aan de zijde van Het Oosten tot op heden begroot op EUR 12.784,35 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1, 5.2, 5.4, 5.5 en 5.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.9. wijst de vorderingen af,
5.10. veroordeelt [gedaagde beleggingsmaatschappij] in de proceskosten, aan de zijde van Het Oosten tot op heden begroot op EUR 1.290,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. F.P.L.M. Vennix, mr. K.A. Brunner en mr. J.M. van Hall en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2009.