ECLI:NL:RBAMS:2009:BG9070

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
393626 / HA ZA 08-881
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Heineken voor schadevergoeding na annulering muziekevenement

In deze zaak vorderde de curator van Van Hoorn Company B.V. (VHC) een schadevergoeding van Heineken Nederland B.V. naar aanleiding van de annulering van het muziekevenement 'Heineken Nightlive, Dance to the Music!', dat gepland stond voor 11 en 12 april 2003. VHC had op 28 augustus 2002 een sponsorovereenkomst met Heineken gesloten voor de organisatie van dit evenement. De annulering vond plaats begin april 2003, naar aanleiding van de oorlog in Irak, wat volgens de curator een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatig handelen van Heineken zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de curator onvoldoende bewijs had geleverd dat de annulering van het evenement door Heineken onrechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat er geen voldoende onderbouwing was dat de hoofdartiesten daadwerkelijk gecontracteerd waren en dat hun annulering te maken had met de veiligheidssituatie door de oorlog. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat Heineken onrechtmatig had gehandeld door niet mee te werken aan een verplaatsing van het evenement. De rechtbank concludeerde dat Heineken vrij was om beslag te leggen, aangezien het evenement niet doorging en er al aanzienlijke bedragen aan VHC waren betaald. De vordering van de curator werd afgewezen, en de curator werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 393626 / HA ZA 08-881
Vonnis van 7 januari 2009
in de zaak van
MR. MARC ROBERT VAN ZANTEN
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAN HOORN COMPANY B.V.,
wonende te Amsterdam,
eiser,
advocaat mr. M.R. van Zanten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEINEKEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. Ch.Y.M. Moons.
Partijen zullen hierna de curator en Heineken genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 februari 2008, met bewijsstukken
- de conclusie van antwoord, met bewijsstukken
- het tussenvonnis van 20 augustus 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 21 oktober 2008, met de daarin genoemde processtukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 28 augustus 2002 heeft Van Hoorn Company B.V. (hierna: VHC) een sponsorovereenkomst gesloten met Heineken ter zake van de organisatie door VHC van het muziekevenement ‘Heineken Nightlive, Dance to the Music!’, ook wel genoemd ‘Steam’ (hierna: het evenement). In de sponsorovereenkomst is opgenomen dat het evenement zal plaatsvinden in april 2003.
2.2. Door Heineken is op voorhand circa EUR 650.000,-- aan sponsor- en publiciteitsgeld aan VHC voldaan.
2.3. Begin 2003 is tussen Heineken en VHC gesproken over een mogelijke verplaatsing van het evenement naar september van dat jaar in verband met (onder meer) de dreigende oorlog in Irak.
2.4. Begin maart 2003 heeft VHC de line-up voor het evenement, dat nader was bepaald op 11 en 12 april 2003, bekend gemaakt en is de kaartverkoop van start gegaan.
2.5. Op 20 maart 2003 is oorlog in Irak uitgebroken.
2.6. Bij e-mail van 26 maart 2003 heeft VHC aan Heineken, voor zover hier relevant, het volgende bericht:
“(…) verkopen wij voor Steam vrijwel of geen kaarten. Wij staan nu op een kleine 2000 kaarten en dat zullen er op basis van ervaringscijfers niet meer dan 6.000 a 7.000 kunnen worden. De gevolgen laten zich raden: lege zalen en een enorme de-confiture van het evenement (…), een enorm financieel fiasco voor de organisator (ergens in de grootte van EUR 600.000,--).
(…) Vandaar dat ik bij deze aan Heineken wil voorstellen ‘Steam’ te verplaatsen naar het najaar in 2003. (…)”
Heineken heeft het verzoek tot uitstel niet gehonoreerd.
2.7. Bij emailberichten van 1 april 2003 heeft VHC Heineken bericht dat de twee hoofdartiesten van het evenement hebben laten weten in verband met de uitgebroken oorlog in Irak niet naar Nederland af te reizen en dat verschuiving van het evenement de enige optie is.
2.8. Op 2 april 2003 heeft Heineken ten laste van VHC conservatoire beslagen gelegd op een aan VHC in eigendom toebehorende onroerende zaak en onder de Coöperatieve Rabobank Berkelland U.A., strekkende tot verhaal van een voorlopig op EUR 950.000,-- begrote vordering, inclusief rente en kosten. Heineken heeft in het beslagrekest haar vordering gegrond op de buitengerechtelijke ontbinding van de sponsorovereenkomst per 1 april 2003.
2.9. Omstreeks 8 april 2003 heeft Heineken het evenement afgelast.
2.10. Bij vonnis van 17 juni 2003 van deze rechtbank is VHC – op eigen verzoek –
in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. M.R. van Zanten als curator.
3. Het geschil
3.1. De curator vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat Heineken toerekenbaar tekort is geschoten in de
nakoming van de tussen partijen gesloten sponsorovereenkomst, dan wel dat Heineken onrechtmatig heeft gehandeld jegens VHC en dat Heineken derhalve gehouden is de als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming, respectievelijk onrechtmatige daad door VHC en/of haar gezamenlijke schuldeisers geleden schade te vergoeden op grond van artikel
6:74 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), respectievelijk 6:162 BW;
II. primair: Heineken te veroordelen tot betaling ten behoeve van de boedel aan de curator van de schade die VHC en/of haar gezamenlijke schuldeisers heeft/hebben geleden tot
EUR 2.603.470,41, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van
EUR 10.000,--, totaal derhalve EUR 2.613.470,41, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2004 tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair: Heineken te veroordelen tot betaling ten behoeve van de boedel aan de curator van het bedrag van de schulden van VHC voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten van EUR 10.000,-- en de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 18 augustus 2004 tot de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair: Heineken te veroordelen tot betaling ten behoeve van de boedel aan de curator van de schade die VHC en/of haar gezamenlijke schuldeisers heeft/hebben geleden als gevolg van de aan Heineken toe te rekenen tekortkoming(en), en/of onrechtmatig handelen als omschreven in de dagvaarding, onder bepaling dat deze schadevergoeding nader opgemaakt dient te worden bij staat en vereffend dient te worden volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2004 tot de dag van algehele voldoening;
III. Heineken te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de
kosten voor het voorlopig getuigenverhoor en de wettelijke rente over voornoemde kosten vanaf 14 dagen na dit vonnis;
IV. het vonnis, met inbegrip van de kostenveroordeling te waarmerken als Europese
executoriale titel.
3.2. De curator legt aan zijn vordering ten grondslag dat Heineken toerekenbaar tekort
is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de sponsorovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door – zonder daarbij een redelijk te respecteren belang te hebben – te weigeren mee te werken aan de verplaatsing van het evenement en het evenement eenzijdig af te gelasten. Subsidiair stelt de curator dat het uitbreken van de oorlog in Irak en de hierdoor veroorzaakte afzeggingen van de twee hoofdartiesten kunnen worden beschouwd als onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW, op grond waarvan hij wijziging van de overeenkomst verlangt. Verder heeft Heineken door beslagen te leggen en door te weigeren een regeling tot opheffing daarvan te treffen onrechtmatig gehandeld jegens VHC en de crediteuren van de boedel. De vordering in het beslagrekest is bovendien gebaseerd op een ondeugdelijke grondslag, namelijk een buitengerechtelijke ontbinding van de sponsorovereenkomst, die niet heeft plaatsgevonden. Door de hiervoor genoemde handelwijze van Heineken is het faillissement van VHC onafwendbaar geworden. Heineken dient dan ook de daardoor door VHC geleden schade te vergoeden, welke schade kan worden begroot op het tekort in het faillissement, aldus steeds de curator.
3.3. Heineken heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Haar verweer zal, voor zover relevant, hierna aan de orde komen.
4. De beoordeling
4.1. Vast staat dat in de sponsorovereenkomst is opgenomen dat het evenement in april 2003 plaatsvindt. Volgens de curator had Heineken in verband met de annuleringen van de optredens van de twee hoofdartiesten [artiest 1] en [artiest 2] moeten meewerken aan een verplaatsing van het evenement naar september 2003. De curator stelt daartoe dat Heineken en VHC nader zijn overeengekomen dat het evenement in het geval van een overmachtsituatie, zoals het uitbreken van een oorlog in Irak, verplaatst zou worden. De rechtbank ziet aanleiding in het midden te laten of de gestelde nadere afspraak is gemaakt, nu onvoldoende is komen vast te staan dat zich een situatie heeft voorgedaan, waarin wegens het uitbreken van de oorlog in Irak de geboekte artiesten uit veiligheidsoverwegingen hun optreden hebben geannuleerd. Daarbij is van belang dat, anders dan de curator stelt, onvoldoende is onderbouwd dat VHC de artiesten [artiest 1] en [artiest 2] voor het evenement in april 2003 heeft gecontracteerd. Bij de stukken bevindt zich weliswaar een conceptcontract met [artiest 2], maar dat contract is niet ondertekend door VHC. Verder ligt er een conceptvoorstel voor een contract met [artiest 1] en een verklaring van [artiest 1], waaruit blijkt dat hij niet voor het evenement wilde contracteren.
Maar ook indien er van uitgegaan zou moeten worden dat VHC deze artiesten wel gecontracteerd had voor het evenement, is onvoldoende onderbouwd dat het evenement door de artiesten is afgezegd vanwege hun veiligheidssituatie in verband met het uitbreken van de oorlog in Irak, nog daargelaten of die artiesten op grond van de alsdan gesloten overeenkomst wel bevoegd waren om op deze grond eenzijdig af te zeggen. De verklaring van [artiest 1] houdt immers niet meer in dan een mededeling dat hij besloten heeft niet met VHC te contracteren voor het evenement. Verder blijkt uit een namens [artiest 2] verzonden verklaring dat gesproken is over een met VHC in onderling overleg afgesproken uitstel van haar optreden. De verklaring van [artiest 2] duidt er meer op en de verklaring van [artiest 1] sluit niet uit dat, zoals Heineken terecht aanvoert, VHC de desbetreffende artiesten zelf heeft benaderd om met hen te overleggen over de door VHC gewenste verplaatsing van het evenement. Dát VHC zelf verplaatsing wenste, blijkt uit het emailbericht van 26 maart 2003, dat zij enkele dagen eerder aan Heineken heeft verzonden en waarin zij verplaatsing voorstelt in verband met tegenvallende kaartverkoop in de voorverkoop. In het licht van dit emailbericht en hetgeen Heineken aanvoert ter betwisting van de stelling van de curator ter zake, heeft de curator met het overleggen van de verklaringen van [artiest 1] en [artiest 2] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de oorlog in Irak voor de twee hoofdartiesten, voor zover al gecontracteerd, aanleiding is geweest hun optreden (op eigen initiatief) te annuleren. Aan bewijslevering ter zake kan dan ook niet worden toegekomen.
4.2. De curator stelt voorts dat het weigeren om mee te werken aan verplaatsing van het evenement onrechtmatig jegens VHC is geweest, nu Heineken daar geen enkel redelijk te respecteren belang bij had, terwijl de belangen van VHC bij verplaatsing juist heel groot waren. De curator beroept zich hierbij erop dat VHC aan Heineken heeft bericht dat verplaatsing van het evenement geen enkel financieel risico voor Heineken zou meebrengen, ook bij annulering sprake is van reputatieschade terwijl vrees voor verwarring en concurrentie met Night of the Proms er niet kan zijn, omdat VHC en Heineken nu juist september hadden uitgekozen als dé maand waarin een eventueel uitgesteld evenement zou kunnen plaatsvinden. In dit laatste kan de rechtbank de curator niet volgen, nu het bespreken van een verplaatsing naar een andere – van de sponsorovereenkomst afwijkende en voor Heineken minder gunstige – maand in het geval van bepaalde overmachtsituaties, nog niet meebrengt dat daaruit geconcludeerd kan worden dat ook als geen van die overmachtsituaties zich voordoet, verplaatsing naar die maand voor Heineken acceptabel moet zijn.
Wat betreft de eerste twee punten voert Heineken aan dat zij VHC heeft verzocht inzicht te verstrekken in hoe een eventueel uitstel financieel zou worden verzekerd. De curator stelt weliswaar dat Heineken niet een dergelijke eis mag stellen omdat het evenement voor rekening en risico van VHC werd georganiseerd. Hij miskent hierbij echter dat Heineken op dat moment al EUR 650.000,-- had betaald en het niet onredelijk is dat zij onder de gegeven omstandigheden – waarin geen sprake is van een overmachtsituatie, althans dat is niet gebleken – meer inzicht wilde hebben in de (financiële) consequenties van een verplaatsing.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat Heineken onrechtmatig jegens VHC heeft gehandeld door niet mee te werken aan de verplaatsing van het evenement. Dit brengt eveneens mee dat het beroep van de curator op onvoorziene omstandigheden, op grond waarvan de overeenkomst volgens de curator moet worden gewijzigd, evenmin kan slagen.
Op grond van het voorgaande dient dan ook geconcludeerd te worden dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Heineken, waar zij heeft geweigerd mee te werken aan verplaatsing van het evenement en het evenement heeft afgelast.
4.3. De curator stelt nog dat sprake is van onrechtmatige beslaglegging aangezien Heineken in het beslagrekest haar vordering op een ondeugdelijke grondslag heeft gebaseerd, te weten de buitengerechtelijke ontbinding van de sponsorovereenkomst per 1 april 2003. Aangezien het evenement uiteindelijk niet is doorgegaan en Heineken ten behoeve van het evenement reeds voorschotten van ongeveer EUR 650.000,-- aan VHC had betaald, stond het Heineken in het licht van die omstandigheden vrij om na het verkregen verlof over te gaan tot beslaglegging ter verzekering van haar verhaal. Gesteld noch gebleken is dat de voorzieningenrechter de beslagen niet zou hebben toegestaan als Heineken in het rekest de buitengerechtelijke ontbinding had weggelaten. Het verwijt van VHC aan Heineken dat zij geweigerd heeft een regeling te treffen tot opheffing van de beslagen kan haar niet baten. Het had op de weg van VHC gelegen om, indien zij meende dat de beslagen op ondeugdelijke gronden waren gelegd, in rechte opheffing daarvan te vorderen. Dat heeft zij echter om haar moverende redenen nagelaten.
4.4. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen van Heineken. De vordering van de curator zal dan ook integraal worden afgewezen, nog daargelaten wat er zij van de hoogte van de gevorderde schade.
4.5. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, daarbij inbegrepen de gemaakte kosten voor het voorlopig getuigenverhoor. De kosten aan de zijde van Heineken worden begroot op:
- vast recht EUR 4.784,00
- salaris advocaat 12.844,00 (4,0 punten × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 17.628,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van Heineken tot op heden begroot op EUR 17.628,00,
5.3. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Vrakking, mr. K.A. Brunner en mr. M. Haisma en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2009.?