ECLI:NL:RBAMS:2009:2795

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2009
Publicatiedatum
26 april 2013
Zaaknummer
416185 - HA RK 08-926
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen splitsing van de Stichting Sociaal Fonds Bouwnijverheid en de rechtsverhouding volgens artikel 2:334l BW

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 14 mei 2009, wordt het verzet van de Confederatie Gespecialiseerde Aannemers (CONGA), de Vereniging van Waterbouwers in Bagger-, Kust- en Oeverwerken (VBKO) en de Ondernemersvereniging Bestratingsbedrijven Nederland (O.B.N.) tegen het voorstel tot splitsing van de Stichting Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB) behandeld. De verzoeksters, gezamenlijk aangeduid als CONGA c.s., hebben bezwaar gemaakt tegen de splitsing van SFB, die op 1 december 2008 was voorgesteld. Dit voorstel hield in dat SFB zou splitsen in twee nieuwe stichtingen: SFB Werkgevers en SFB Werknemers. De verzoeksters stellen dat deze splitsing het paritaire karakter van SFB teniet doet en dat het vermogen van SFB, dat is opgebouwd uit door werkgevers afgedragen premies, niet op een evenredige manier kan worden verdeeld. Ze betogen dat de rechtsverhouding tussen de werkgevers in de bouwnijverheid en SFB verbonden is met het vermogen van SFB als geheel en dat een splitsing in een werkgevers- en een werknemersdeel niet recht doet aan deze relatie.

De rechtbank oordeelt dat CONGA c.s. geen verzetsrecht toekomt, omdat er geen rechtsverhouding bestaat tussen hen en SFB. De rechtbank stelt vast dat de premies die door de werkgevers zijn afgedragen niet direct aan SFB zijn gekoppeld, maar dat het vermogen van SFB is opgebouwd uit dividenden van andere vennootschappen. De rechtbank concludeert dat de bezwaren van CONGA c.s. niet voldoende zijn om het verzet te rechtvaardigen. Het verzet wordt opgeheven en CONGA c.s. worden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van SFB en BN. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 416185 / HA RK 08-926
Beschikking van 14 mei 2009
in de zaak van
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CONFEDERATIE GESPECIALISEERDE AANNEMERS (CONGA),
gevestigd te Utrecht,
2. de vereniging
VERENIGING VAN WATERBOUWERS IN BAGGER-, KUST- EN OEVERWERKEN,
gevestigd te Gouda,
3. de vereniging
ONDERNEMERSVERENIGING BESTRATINGSBEDRIJVEN NEDERLAND (O.B.N.),
gevestigd te Utrecht,
verzoeksters,
advocaat mr. S. Sikkink,
tegen
de stichting
STICHTING SOCIAAL FONDS BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. C.Y. van Megchelen,
en tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
BOUWEND NEDERLAND,
gevestigd te Zoetermeer,
belanghebbende,
advocaat mr. R.A.A. Duk.
Verzoeksters zullen ieder voor zich hierna worden aangeduid als CONGA, VBKO en OBN en gezamenlijk als CONGA c.s. Verweerster zal hierna SFB worden genoemd en belanghebbende zal hierna BN worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift inzake verzet ex artikel 2:334l Burgerlijk Wetboek (BW)
  • het verweerschrift van SFB
  • het verweerschrift van BN
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 april 2009, met de daarin vermelde stukken.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 1 december 2008 heeft het bestuur van SFB ten kantore van het handelsregister te Amsterdam een voorstel tot splitsing als bedoeld in artikel 2:334f lid 1 BW neergelegd. Volgens dit voorstel (i) zal SFB de afsplitsende stichting zijn, (ii) zullen door SFB twee stichtingen, te noemen Stichting SFB Werkgevers (hierna SFB Werkgevers) en Stichting SFB Werknemers (hierna SFB Werknemers), worden opgericht, (iii) zal door SFB Werkgevers en SFB Werknemers een deel van het vermogen van SFB onder algemene titel worden verkregen, en (iv) zal SFB blijven voortbestaan. Op 2 december 2008 heeft de aankondiging van de neerlegging van de stukken in de Volkskrant gestaan.
2.2.
Artikel 3 van de - uit 2003 daterende - statuten van SFB luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
De stichting stelt zich ten doel:
(…)
c. het bevorderen van het belang van werknemers en werkgevers in het algemeen en werknemers en werkgevers in de bouwnijverheid in het bijzonder.
(…)
De stichting tracht haar doel te bereiken:
(…)
c. door het (doen) verrichten en financieren van diensten ten behoeve van werknemers en werkgevers in het algemeen en werknemers en werkgevers in de bouwnijverheid in het bijzonder.
(…)
2.3.
In artikel 3 van de concept statuten van SFB Werkgevers is het onder 2.2 vermelde doel en middel overgenomen, zij het uitsluitend ten behoeve van werkgevers.
2.4.
Het bestuur van SFB bestaat uit bestuursleden die worden benoemd door bepaalde, in artikel 5 van de statuten vermelde, werkgevers- en werknemersorganisaties. Zo worden vier leden benoemd door de vereniging Algemeen Verbond Bouwbedrijf (hierna AVBB), een overkoepelend orgaan van cao-partijen aan werkgeverszijde, één lid door de stichting Federatie van Ondernemersorganisaties in de Afbouw (hierna FOA), drie leden door de vereniging De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid en twee leden door de vereniging Nederlandse Christelijke Bond van Werknemers in de Hout- en Bownijverheid. Het bestuur van SFB bestaat derhalve uit tien leden, waarvan vijf benoemd door werkgevers- en vijf door werknemersorganisaties.
2.5.
De CAO voor de Bouwnijverheid is aan werkgeverszijde afgesloten door BN, de Nederlandse Vereniging van Bouwondernemers, VBKO, OBN en een zevental bij CONGA aangesloten werkgeversorganisaties. CONGA c.s. zijn werkgeversorganisaties die de belangen behartigen van gespecialiseerde bouwwerkgevers.
2.6.
Tot eind 2004 waren CONGA c.s. aangesloten bij AVBB. Eind 2004 heeft een fusie plaatsgevonden tussen AVBB en elf kleinere werkgeversorganisaties. De verkrijgende rechtspersoon was AVBB en is na de fusie BN gaan heten. CONGA c.s. zijn ten tijde van de fusie uit AVBB/BN gestapt.
2.7.
Met het oog op de verhoudingen die door het uittreden van CONGA c.s. uit AVBB zouden wijzigen (AVBB had immers het benoemingsrecht ten aanzien van vier van de vijf werkgeversbestuursleden van SFB) hebben AVBB en CONGA c.s. in de aanloop naar de fusie gesproken over de gevolgen die dit zou hebben voor de behartiging van de belangen van CONGA c.s. en over de voorwaarden waaronder CONGA c.s. zouden uittreden.
2.8.
CONGA c.s. hebben vervolgens, ieder voor zich, een convenant gesloten met BN met elk een looptijd tot 31 december 2009. In deze convenanten is, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
- BN, de bij CONGA aangesloten werkgeversorganisaties, VBKO en OBN zijn partij bij de CAO voor de Bouwnijverheid en BN, VBKO en OBN zijn daarmee tevens dragende organisaties van de bij cao in leven geroepen stichtingen;
- BN vormt (namens de werkgeversorganisaties, na overleg met die organisaties,) een cao-delegatie en vult de werkgeversgeleding in van het bestuur van SFB en de met name genoemde, cao-gerelateerde, gremia;
- één vertegenwoordiger van CONGA neemt zitting in deze delegatie en gremia;
- in deze delegatie en gremia wordt een verantwoordelijke bestuurlijke vertegenwoordiger aangewezen die de aandachtsgebieden OBN en VBKO heeft en de communicatie onderhoudt;
  • aan CONGA c.s. wordt een evenredig deel van de B-gelden (Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid) en de Convenantsgelden (Convenant Info- en Verwijstaken) toebedeeld;
  • uiterlijk in september 2009 treden de ondertekenaars van het convenant met elkaar in overleg om - ten aanzien van CONGA - te bezien of de verhouding van de ledenaantallen alsdan ertoe leidt dat het aantal zetels in de in de genoemde delegatie en gremia aanpassing behoeft, waarbij uitgangspunt is het convenant op basis daarvan te continueren en om
- 2.9.
2.9. Bij brief aan BN van 6 oktober 2008 is namens de heer [naam] (hierna [naam] ), bestuurslid van SFB en tevens voorzitter van CONGA, gereageerd op de discussie binnen het bestuur van SFB over de statuten van de op te richten stichting SFB Werkgevers. De brief luidt, voor zover hier van belang:
Het claimen van een vol benoemingsrecht door Bouwend Nederland in de statuten van de werkgeversstichting is in strijd met het algemeen aanvaard vertegenwoordigingsbeginsel, de wijze waarop dit beginsel in de rechtspraak en in de maatschappij wordt toegepast en de wijze waarop de aangegane contractuele relaties zijn ingevuld. Ten aanzien van de bestaande contractuele verhoudingen c.q. de bestaande verhoudingen ten aanzien van rechtspersonen geldt dat dit in strijd is met de in dat kader in acht te nemen redelijkheid en billijkheid. Tevens vormt het miskennen van een positie die een representatieve partij heeft op basis van het aantal arbeidsverhoudingen onder de omstandigheden die hier een rol spelen, een onrechtmatige daad.
Concluderend, is het standpunt, dat “AVBB” nu gelezen moet worden als “Bouwend Nederland” en op deze wijze opgenomen dient te worden in de statuten van de werkgeversstichting, in strijd met het vertegenwoordigingsbeginsel en de invulling die partijen daaraan in de praktijk hebben gegeven. Representatieve organisaties dienen hun maatschappelijke functie effectief te kunnen vervullen.
2.10.
BN heeft – na juridisch advies te hebben ingewonnen - bij e-mails van 10 en 14 oktober 2008 aan [naam] bericht zijn standpunt als vermeld in de brief van 6 oktober 2008 niet te onderschrijven.
2.11.
In de bestuursvergadering van 15 oktober 2008 heeft het bestuur van SFB met een meerderheid van 9 tegen 1 (de stem van [naam] ) het onder 2.1. vermelde voorstel tot afsplitsing aanvaard. Blijkens het verslag van de bestuursvergadering heeft [naam] aangegeven voorstander te zijn van de beoogde afsplitsing, maar bezwaar te hebben tegen de formulering van de statuten van SFB Werkgevers, voor zover daarin BN als rechtsopvolger van AVBB was opgenomen. [naam] heeft om die reden het splitsingsvoorstel niet ondertekend, waarvan conform het bepaalde in artikel 2:334f lid 3 BW melding is gemaakt in het splitsingsvoorstel.

3.Het verzoek van CONGA c.s.

3.1.
CONGA c.s. verzoeken, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzet ex artikel 2:334l BW tegen het op 1 december 2008 te Amsterdam gedeponeerde voorstel tot splitsing van SFB gegrond te verklaren, met veroordeling van SFB in de proceskosten.
3.2. CONGA c.s. leggen aan hun verzoek – samengevat – het volgende ten grondslag.
3.2.1.
De splitsing doet het paritaire karakter van (het vermogen van) SFB teniet. Het vermogen van SFB is opgebouwd met behulp van de door de werkgevers afgedragen premies, die zij op grond van de CAO voor de Bouwnijverheid en de daaraan gerelateerde CAO Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid (CAO BTER) per werknemer verschuldigd zijn. Op grond van de doelstelling van SFB dient haar vermogen te worden aangewend ten behoeve van alle werkgevers en werknemers in de bouwnijverheid en daarmee ten behoeve van de branche als geheel. Na de splitsing zullen SFB Werkgevers en SFB Werknemers ieder in het belang van hun eigen achterban besluiten over de besteding van (de helft van) deze paritair opgebrachte bedragen. Alleen al om die reden levert het splitsen van het vermogen van SFB in een werkgevers- en een werknemersdeel wanprestatie op. Het is bovendien in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt om werkgevers een bijdrage te vragen voor paritaire doeleinden en deze bijdragen vervolgens voor een ander doel aan te wenden.
3.2.2.
De rechtsverhouding tussen de werkgevers in de bouwnijverheid en SFB is verbonden met het vermogen van SFB als geheel. Wanneer dat vermogen wordt gesplitst in een werkgevers- en een werknemersdeel, kan van een evenredige splitsing van de rechtsverhouding als bedoeld in artikel 2:334j lid 2 BW geen sprake zijn. De aard van de rechtsverhouding wijzigt in dat geval immers van een paritaire relatie naar een eenzijdige werkgevers-, dan wel werknemersgerelateerde rechtsverhouding.
3.2.3.
Zelfs al zou de rechtsverhouding tussen de werkgevers in de bouwnijverheid en SFB kunnen worden gesplitst in een werkgevers- en een werknemersdeel, is na splitsing geen sprake van de overgang van een rechtsverhouding als bedoeld in artikel 2:334j BW. Aangenomen moet worden dat SFB Werkgevers niet, zoals SFB, de belangen van
allewerkgevers in de bouwnijverheid zal behartigen. BN heeft op grond van de statuten van SFB Werkgevers het benoemingsrecht ten aanzien van vier van de vijf bestuurszetels van deze stichting, terwijl zij slechts een deel van de werkgevers in de bouwnijverheid vertegenwoordigt. Aangezien er op grond van deze statuten geen besluiten zijn die unaniem moeten worden genomen, zal BN naar eigen inzicht kunnen beschikken over het gehele vermogen van SFB Werkgevers, dat naar de doelomschrijving dient te worden aangewend ten behoeve van alle werkgevers in de bouwnijverheid. Alleen de bij BN aangesloten werkgevers zullen dan ook worden bediend, hetgeen betekent dat de rechtsverhouding tussen de overige werkgevers en SFB niet overgaat op SFB Werkgevers.
3.2.4.
Tot slot dient op grond van het bepaalde in artikel 2:334k BW tenminste één van de partijen bij de splitsing tot een bedrag van EUR 90.000,-- zekerheid te stellen voor de betalingen waarop CONGA c.s. uit hoofde van de onder 2.8. bedoelde convenanten in 2009 recht hebben, te weten de convenantsgelden (Convenant Info- en Verwijstaken) en B-gelden (Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid).

4.Het verweer van SFB en BN

SFB en BN hebben, ieder afzonderlijk, gemotiveerd verweer gevoerd. Op hetgeen zij hebben aangevoerd zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
CONGA c.s. zijn tijdig in verzet gekomen tegen het voorstel tot splitsing.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 2:334l lid 1 BW verzet tegen een voorstel tot splitsing als het onderhavige slechts open staat voor een wederpartij bij een rechtsverhouding met een partij bij de splitsing, op grond dat het voorstel ten aanzien van zijn rechtsverhouding strijdt met artikel 2:334j BW of dat een krachtens artikel 2:334k BW verlangde waarborg niet is gegeven.
5.3.
SFB voert, daarin gesteund door BN, allereerst tot verweer aan dat CONGA c.s. niet als wederpartij bij een rechtsverhouding met SFB zijn te beschouwen, zodat hun geen verzetsrecht toekomt. Tussen SFB en CONGA c.s. bestaat immers op geen enkele wijze een contractuele relatie en CONGA c.s. hebben evenmin aangetoond dat tussen hen sprake is van enige andere rechtsverhouding.
5.4.
CONGA c.s. voeren in dat verband aan dat de wetgever het begrip rechtsverhouding niet heeft gedefinieerd, hetgeen de rechter de mogelijkheid geeft te interpreteren. Volgens CONGA c.s. geeft de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp van de splitsingsregeling (MvT) met de verwijzing naar meer omvattende rechtsverhoudingen een aanwijzing dat een ruime interpretatie, die rekening houdt met de omstandigheden van het geval, passend is. Zowel de kring van personen die verzet kunnen aantekenen, als de omstandigheden waaronder verzet kan worden aangetekend, zijn ruimer dan bij de juridische fusie van artikel 2:316 BW. Niet voor niets spreekt artikel 2:334j BW over iedere wederpartij bij een rechtsverhouding in plaats van over schuldeisers. Het zijn van wederpartij vloeit in dit geval voort uit het (direct of indirect) zijn van cao-partij en uit het feit dat CONGA c.s. optreden als de in artikel 3:305a BW bedoelde belangenbehartigers van de als partij betrokken werkgevers, aldus steeds CONGA c.s.
5.5.
Partijen zijn het erover eens dat kan worden uitgegaan van het door SFB overgelegde schema, dat de structuur van SFB en haar directe en indirecte deelnemingen en de daartussen plaatsvindende geldstromen weergeeft (door SFB ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegd als productie B). De rechtbank zal dit schema dan ook tot uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de vraag of van een rechtsverhouding als bedoeld in de artikelen 2:334l en 2:334j BW sprake is. Samengevat komen deze structuur en geldstromen op het volgende neer.
SFB houdt sinds 1 september 2008 46,5% van het geplaatste aandelenkapitaal van Cordares Holding N.V. (daarnaast zijn APG Groep N.V. en Stichting Pensioenfonds voor de Woningcorporaties aandeelhouder van Cordares Holding N.V.). Verder houdt SFB sinds 1 september 2008 ongeveer 10% van het geplaatste aandelenkapitaal van Loyalis N.V. (een specialist op het gebied van aanvullende (semi-)collectieve en individuele inkomensarrangementen voor werkgevers en werknemers in (onder meer) de bouw), terwijl APG Groep N.V. de overige 90% houdt.
Cordares Holding N.V. is enig aandeelhouder van Cordares Fintus B.V., welke laatste vennootschap enig aandeelhouder is van een aantal werkmaatschappijen, zoals Cordares Pensioenen B.V. Naast verschillende pensioenregelingen voeren deze werkmaatschappijen zogenaamde ‘bedrijfstakeigen regelingen’ uit, te weten regelingen die in het verlengde liggen van de CAO voor de Bouwnijverheid en waarbij fondsvorming gewenst wordt geacht. Op grond van artikel 14 CAO BTER dragen de werkgevers in de bouwnijverheid premies af aan de relevante werkmaatschappij. Feitelijk worden deze premies afgedragen aan de Stichting Derdengelden Cordares. Deze stichting boekt de premies volledig over naar de verschillende fondsen, die aan de relevante Cordares entiteit de in rekening gebrachte kosten voor de aan hen geleverde diensten (inning en administratie van premies) betalen. De eventuele winst die de werkmaatschappij genereert met haar activiteiten komt in de vorm van dividend ten goede aan haar aandeelhouder en aldus komt uiteindelijk ook de winst van Cordares Holding N.V. ten goede aan haar aandeelhouders, waaronder SFB.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het verband tussen de afdracht van de premies door de werkgevers in de bouwnijverheid en de gelden die uiteindelijk, zoals hiervoor onder 5.5. geschetst, in de vorm van dividend aan SFB ten goede komen niet de conclusie rechtvaardigen dat tussen deze werkgevers en SFB een rechtsverhouding als bedoeld in de artikelen 2:334l en 2:334j BW bestaat. Het vermogen van SFB is niet, zoals CONGA c.s. betogen, uit cao-heffingen opgebouwd, maar uit dividenden die door het werk van Cordares Holding N.V. gegenereerd zijn. De door CONGA c.s. voorgestane interpretatie van het begrip rechtsverhouding veronderstelt dat het doel waarmee de premies door de werkgevers zijn afgedragen blijft kleven aan alle gelden die in enige mate verband houden met deze afdrachten. Voor een dergelijke veronderstelling kan echter geen steun worden gevonden in het recht.
Anders dan CONGA c.s. menen zijn aan de MvT ook geen argumenten te ontlenen om het begrip rechtsverhouding zo ruim te interpreteren als zij voorstaan. De MvT vermeldt voor zover hier van belang het volgende:
(p. 3) Juridische fusie en juridische splitsing zijn in veel opzichten elkaars spiegelbeeld. De belangen die door de fusie of splitsing kunnen worden geraakt, zijn dat evenzeer. Kunnen bij fusie (…) vooral aandeelhouders nadeel lijden (…) bij splitsing bestaat in de eerste plaats het gevaar van benadeling van schuldeisers. Zij worden na de splitsing immers geconfronteerd met een nieuwe schuldenaar, die slechts een deel van het oorspronkelijke vermogen van splitsende rechtspersoon bezit, dat bestemd was voor verhaal van hun vorderingen. In een splitsingsregeling moet aan de positie van schuldeisers daarom in het bijzonder aandacht worden besteed. Het wetsvoorstel bevat een samenstel van waarborgen dat tot gevolg heeft dat schuldeisers door een splitsing niet behoeven te worden geschaad. (…)(p. 12-13) Ter bescherming van de schuldeisers geeft het wetsvoorstel daarom een eigen regeling.Daartoe bepaalt allereerst artikel 334j lid 1 als hoofdregel dat bij de splitsing een rechtsverhouding in beginsel alleen in haar geheel mag overgaan. De regel geldt zowel voor een enkele schuld of verplichting (…), als voor meer omvattende rechtsverhoudingen, zoals het samenstel van rechten en verplichtingen dat uit een overeenkomst voortvloeit.
Hieruit blijkt dat het doel van het verzetsrecht is om schuldeisers de mogelijkheid te bieden om eventuele nadelige gevolgen van de splitsing ongedaan te maken. Met de verwijzing in de MvT naar meer omvattende rechtsverhoudingen, kan niet bedoeld zijn partijen als CONGA c.s., die geen schuldeisers van SFB zijn en ook geen (uit een overeenkomst voortvloeiend) samenstel van rechten en verplichtingen jegens SFB kunnen pretenderen, de mogelijkheid van verzet te bieden. Dat CONGA c.s. door de splitsing in een nadeliger verhaalspositie ten opzichte van SFB zijn gekomen is onvoldoende gesteld of gebleken. Voor zover sprake is van juridische verplichtingen jegens CONGA c.s. vloeien die voort uit de convenanten, waarbij BN - en niet SFB - als wederpartij van CONGA c.s. heeft te gelden.
5.7. De bezwaren van CONGA c.s. tegen de splitsing zijn met name gericht op de zeggenschap die BN (door middel van het benoemingsrecht van vier van de vijf bestuurders van SFB Werkgevers) na de splitsing binnen SFB Werkgevers verkrijgt, zoals ook in de onder 2.9. aangehaalde brief wordt onderstreept. [naam] heeft, naar uit het onder 2.11. vermelde verslag blijkt, aangegeven voorstander van de splitsing te zijn. Zijn bezwaar zag niet op de splitsing zelf, maar op de formulering van de statuten van SFB Werkgevers, voor zover daarin BN als rechtsopvolger van AVBB was opgenomen. De vrees van CONGA c.s. dat, indien BN naar eigen inzicht kan beschikken over het gehele vermogen van SFB Werkgevers, alleen de bij BN aangesloten werkgevers zullen worden bediend, vormt - daargelaten of deze vrees terecht is - geen grond voor verzet. Dat SFB wanprestatie zou hebben gepleegd jegens CONGA c.s. valt voorts, gelet op het ontbreken van een contractuele relatie, niet in te zien en vormt overigens, net als het verwijt dat SFB zou hebben gehandeld in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid, ook geen zelfstandige grond voor verzet. Deze verwijten behoeven dan ook - ongeacht de vraag of zij terecht zijn - in deze procedure geen bespreking.
5.8.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat CONGA c.s. geen verzetsrecht toekomt. Waar een rechtsverhouding met SFB ontbreekt, komen de in artikel 2:334l BW bedoelde gronden voor verzet niet meer aan de orde.
5.9.
Het verzet van CONGA c.s. tegen het voorstel van splitsing zal dan ook worden opgeheven. SFB en BN hebben verzocht om CONGA c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, tegen welk verzoek CONGA c.s. zich niet hebben verweerd. CONGA c.s. zullen dan ook als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de kosten van SFB en BN worden veroordeeld.

6.De beslissing

De rechtbank
  • heft op het verzet tegen het voorstel tot splitsing van SFB;
  • veroordeelt CONGA c.s. hoofdelijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van SFB tot op heden begroot op EUR 516,- aan vastrecht en EUR 904,- aan salaris procureur en aan de zijde van BN tot op heden begroot op EUR 262,- aan vastrecht en EUR 904,- aan salaris procureur;
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P. Pompe, mr. A.A.E. Dorsman en mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2009.