ECLI:NL:RBAMS:2008:BR3028

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-528388-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord, veroordeling voor doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en TBS

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 14 januari 2008 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, is de verdachte vrijgesproken van moord, maar veroordeeld voor doodslag. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachten rade, aangezien de omstandigheden van de confrontatie te hectisch waren om van kalm beraad te spreken. De verdachte had op 24 oktober 2006 in Amsterdam met een mes meerdere keren in de rug en borst van het slachtoffer gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer, omdat niet was aangetoond dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moest worden beschouwd, gezien zijn persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, gevolgd door terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van het delict schade had geleden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528388-06
Datum uitspraak: 14 januari 2008
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [1967],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te [woonplaats], gedetineerd in het Huis van Bewaring locatie Nieuwegein, te Nieuwegein.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 december 2007 en 31 december 2007.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake was van voorbedachten rade, zodat moord niet kan worden bewezen. Hij heeft gesteld dat zijn cliënt geen tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij geen gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (NJ 2000, 605). De raadsman verzoekt om vrijspraak van de primair telastegelegde moord.
3.3 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht moord niet wettig en overtuigend bewezen, nu er volgens haar uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat er bij verdachte sprake is geweest van voorbedachten rade.
3.2. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, omdat de rechtbank de feiten en omstandigheden zoals die uit de gang van zaken blijken niet zodanig acht dat gesproken kan worden van kalm beraad en rustig overleg. De periode tussen het moment van het ontstaan van de conflictsituatie en het moment van het toebrengen door verdachte van de dodelijke messteken acht de rechtbank te kort en de situatie te hectisch om van bedaard nadenken, noodzakelijk voor de aanname van voorbedachten rade, te spreken.
Verdachte dient daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 24 oktober 2006 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een mes die [slachtoffer] in de rug en heup en links in de borststreek gestoken waarbij onder meer het hart van die [slachtoffer] is geperforeerd en bloedverlies is opgetreden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
5.1 Bespreking verweer
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een noodweersituatie, waardoor verdachte niet anders kon dan handelen op de wijze zoals hij heeft gedaan. Verdachte zou belaagd zijn door het slachtoffer en twee vrienden. Vervolgens zou het slachtoffer als eerste een mes getrokken hebben en verdachte daarmee hebben verwond. De verdediging stelt dat verdachte hierna het mes afhandig heeft gemaakt en het slachtoffer hem bleef aanvallen. Vervolgens zou verdachte genoodzaakt zijn het door hem afgepakte mes te gebruiken om zich zodoende de drie personen van het lijf te houden. De verdachte mocht zich tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding verdedigen. Deze noodzakelijke verdediging is op proportionele wijze geschied, zodat het beroep op noodweer gehonoreerd zou dienen te worden en ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen, aldus de verdediging.
5.2 De rechtbank overweegt het volgende.
Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer wordt gedaan moet de rechtbank onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. Wil een beroep op noodweer kunnen slagen, dan moet er sprake zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk en geboden moet zijn.
De rechtbank acht aannemelijk dat een eerdere confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer geleid heeft tot het fysiek treffen op 24 oktober 2006. Vast is komen te staan dat er op 24 oktober 2006 opnieuw een conflict is ontstaan tussen verdachte en het slachtoffer. Hierbij is geschreeuwd en is er over en weer geslagen. De verklaring van verdachte dat het slachtoffer hierbij een mes trok en dat verdachte het mes heeft weten af te pakken en vervolgens uit noodzaak heeft gestoken, vindt geen steun in de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier blijken. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook onaannemelijk.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij geen andere keuze had dan te steken omdat hij belaagd werd door meerdere personen en dientengevolge steeds verder achteruit gedreven werd. Uit de stukken is evenwel niet gebleken dat anderen dan verdachte en het slachtoffer fysiek hebben bijgedragen aan de confrontatie. Voorts is komen vast te staan dat verdachte zelf over het mes beschikte en dit getrokken heeft tijdens de confrontatie. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf. Voorts acht de rechtbank het onaannemelijk dat het voor verdachte onmogelijk was zich van het slachtoffer te verwijderen. De rechtbank is aldus van oordeel dat er geen sprake was van een noodweersituatie en verwerpt dit verweer.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het slachtoffer meermalen opzettelijk heeft gestoken tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
6.1 Bespreking verweer
De verdediging heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Verdachte zou ten prooi zijn gevallen aan een zodanig hevige gemoedsbeweging, te weten grote angst en paniek die door de overrompelende agressie van het slachtoffer werden veroorzaakt, met als gevolg dat hij [slachtoffer] heeft gedood.
6.2 De rechtbank overweegt het volgende.
De voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweerexces houden in dat er sprake moet zijn van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging die het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die weer is veroorzaakt door een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding.
Het bestaan van noodweersituatie is noodzakelijk om met succes een beroep op noodweerexces te kunnen doen.
Ten aanzien van voornoemd beroep op noodweerexces geldt mutatis mutandis hetzelfde zoals onder 5.2 overwogen. Door het ontbreken van een noodweersituatie faalt derhalve ook het beroep op noodweerexces.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en baseert haar eis daarop. De officier heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest en heeft gevorderd dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en van overheidswege verpleegd zal worden.
Doch indien de rechtbank de mening is toegedaan dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en zich niet baseert op de uitgebrachte triplerapportage, heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de officier van justitie toewijzing van de vordering benadeelde partij gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1 Straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een slachtoffer van het leven beroofd door hem meermalen te steken met een groot keukenmes. Dit is een bijzonder ernstig feit. Door toedoen van verdachte heeft een jongen van 17 jaar, die een heel leven voor zich had, het leven verloren. De nabestaanden van het slachtoffer zullen veel verdriet van het verlies van hun familielid hebben, die op deze afschuwelijke wijze is omgekomen.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatie register d.d. 31 oktober 2006 eerder is veroordeeld voor gewelddelicten, onder andere wegens poging tot doodslag.
Genoemde omstandigheden en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
7.2 Terbeschikkingstelling
De hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Er zijn onderzoeken ingesteld naar de persoonlijkheidsstructuur en geestvermogens/persoon-lijkheid van verdachte en hiervan zijn rapportages uitgebracht.
Drs. E.M.M. Mol, psychiater, drs. A.E. Haan, psycholoog (beiden verbonden aan de Forensisch Psychiatrische Dienst), en mw. B. Keuning, reclasseringmedewerker hebben op 30 januari 2007 omtrent verdachte een triplerapportage uitgebracht. Daarnaast hebben drs. P.E. Geurkink, psycholoog en drs. F.R. Kruisdijk, psychiater (beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum) op 2 oktober 2007 een rapportage uitgebracht.
Drs. E.M.M. Mol heeft op 5 oktober 2007 schriftelijk gereageerd op de rapportage van het Pieter Baan Centrum. Vervolgens hebben drs. P.E. Geurkink en drs. F.R. Kruisdijk op 13 december 2007 schriftelijk gereageerd op de uitgebrachte triplerapportage.
Hoewel de conclusies van beide rapportages anders luiden, komen de rapportages grotendeels overeen. Alle rapporteurs komen tot eenzelfde diagnostische conclusie over de persoonlijkheidspathologie en zijn van mening dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. In de rapportage van het Pieter Baan Centrum zijn deze kenmerken in de persoonlijkheid met name benadrukt. De triplerapportage maakt ook melding van specifieke afhankelijke kenmerken. Er wordt echter verschillend geoordeeld over de doorwerking van de stoornis in het telastegelegde en het daarop gebaseerde advies aan de rechtbank omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Uit de opgemaakte triplerapportage blijkt dat bij verdachte sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Verdachte wordt omschreven als iemand die sociale situaties slecht kan overzien en als iemand die geen zelfinzicht toont indien hij wordt geconfronteerd met eigen tekortkomingen of impulsieve daden. Daarnaast ziet verdachte zichzelf als slachtoffer van de omstandigheden en ontkent of dissimuleert elke verwijzing in het onderzoek naar persoonlijke problematiek, falen of stoornis. Zijn impuls- en agressieregulatie worden geacht zeer gebrekkig te zijn, maar dat wordt niet door hem onderkend en is ook vaak voor zijn omgeving verborgen. Tijdens het telastegelegde bestond er naar de mening van drs. E.M.M Mol een duidelijke causale relatie tussen de aanwezig geachte psychopathologie, het dientengevolge belanden in een risicovolle situatie en zijn impulsieve/agressieve gedrag ten tijde van het telastegelegde. Het hoog ingeschatte recidiverisico is onderbouwd middels een risicotaxatie instrument. Blijkens de triplerapportage wordt geadviseerd verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en hem de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege op te leggen.
Het rapport van Geurkink en Kruisdijk stelt dat uit de levensgeschiedenis van verdachte en de aard van de geschetste pathologie een beperkt verband zou kunnen worden gelegd tussen de persoonlijkheidsstoornis van verdachte en het telastegelegde, maar dat op basis van de beschikbare verklaringen de vraag kan worden gesteld in hoeverre bovenstaand scenario zich in de onderhavige casus daadwerkelijk heeft voorgedaan. Zo bestaat onduidelijkheid over de aard van het beschreven conflict tussen verdachte en het slachtoffer en zijn er tegenstrijdige gegevens over de concrete rol die het slachtoffer in de escalatie van het conflict heeft gespeeld. Bij gebrek aan eenduidige, voldoende objectiveerbare informatie over de toedracht van het telastegelegde, wordt geadviseerd om verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook Geurkink en Kruisdijk niet uitsluiten dat er sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, doch gelet op een aantal feitelijke onduidelijkheden de onderzoekers adviseren om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te verklaren.
Voorts wijst de rechtbank erop dat verdachte op 15 november 1990, 19 maart 1996 en 10 juli 1998 steeds wegens poging tot doodslag, al dan niet meermalen gepleegd, tot respectievelijk 12 maanden gevangenisstraf waarvan 6 voorwaardelijk, 3 jaren gevangenisstraf waarvan 9 maanden voorwaardelijk en 4 jaren gevangenisstraf is veroordeeld.
In de zaak die leidde tot de veroordeling op 19 maart 1996 zijn rapporten opgemaakt door psychiater Th.W. Bos en psycholoog A.D. Wallace. Beide deskundigen concluderen dat verdachte tijdens het plegen van het toen telastegelegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar kon worden beschouwd. Uit de stukken blijkt dat het toen ging om een verdenking van het steken met een mes.
In de zaak die leidde tot de veroordeling op 10 juli 1998 is een rapport opgemaakt door psychiater R.G. van ’t Hof. Het betrof een verdenking van het steken met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp. Van ’t Hof concludeert dat verdachte toen licht verminderd toerekeningsvatbaar was.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd ten aanzien van het bewezen feit.
De rechtbank verenigt zich dan ook met de conclusie van de triplerapportage en maakt die tot de hare. De rechtbank zal dit advies volgen en de terbeschikkingstelling gelasten met bevel tot verpleging van overheidswege.
Mede aangezien het bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, dient verdachte dan ook ter beschikking gesteld te worden en van overheidswege te worden verpleegd. De rechtbank wijst er in het bijzonder op dat het bewezenverklaarde delict een misdrijf is dat een krenking van de lichamelijke integriteit behelst.
De rechtbank adviseert de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te doen aanvangen aansluitend op de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
7.3 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Mr. J.J. Mul, advocaat van de benadeelde partij verklaart schriftelijk gemachtigd te zijn om [benadeelde partij] te vertegenwoordigen, die zich heeft gevoegd als benadeelde partij. De vordering is ter terechtzitting nader aangevuld door de advocaat van de benadeelde partij. De aanvulling bedraagt € 572,- en is gebaseerd op de prijs van een extra vliegticket dat benadeelde partij heeft moeten aanschaffen. De benadeelde partij vordert in totaal € 8742,90 als schadevergoeding voor het feit, waarvan de verdachte wordt beschuldigd.
De verdachte en zijn raadsman hebben hiertegen geen verweer gevoerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], [plaats] te Curaçao, van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 8742,90 (zegge: achtduizendzevenhonderdtweeënveertig euro en negentig eurocenten). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij], voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart de telastegelegde moord niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende op het adres [adres], [woonplaats] te Curaçao, toe tot een bedrag van € 8742,90 (zegge: achtduizendzevenhonderdtweeënveertig euro en negentig eurocenten), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening,
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen de som van € 8742,90 (zegge: achtduizendzevenhonderdtweeënveertig euro en negentig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 73 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening,
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Beins, voorzitter,
mrs. J.H.M. van de Ven en G. Voorhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.L. Kop, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 januari 2008.