Parketnummers: 13/457598-07 + 15/501109-06 (TUL)
Datum uitspraak: 24 oktober 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1983],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [woonplaats], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Nieuwegein” te Nieuwegein.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2008.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de raadsman de onder 1 telastegelegde moord niet wettig en overtuigend bewezen. Verder acht zij de onder 1 telastegelegde gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Hierdoor moet verdachte worden vrijgesproken van het eerste alternatief van feit 1.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 primair, 2 subsidiair 1e alternatief en 3 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 primair overweegt de rechtbank als volgt
Verdachte zelf verklaart dat hij geen geld heeft weggenomen, maar dat hij zijn telefoon wegpakte. De enige getuige die spreekt over wegnemen van geld is de getuige [getuige 1]. Het valt echter niet uit te sluiten dat de getuige [getuige 1] na het zien van geld naast het slachtoffer en het grissen van verdachte in de nabijheid van het slachtoffer de conclusie heeft getrokken dat geld is weggenomen, zonder dat zij dat daadwerkelijk heeft gezien. Het dossier bevat voor het overige onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen welk scenario zich op dit onderdeel heeft afgespeeld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2 primair telastegelegde.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat zich in het dossier geen rapport bevindt waaruit blijkt dat het wapen en de munitie van categorie III zijn.
3.2.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het eerste deel van de cumulatief alternatieve telastelegging onder feit 1, de rechtbank niet toekomt aan beoordeling van het tweede deel daarvan en ingeval de rechtbank niet tot een veroordeling ten aanzien van het eerste deel komt, daarmee ook het tweede deel niet bewezen kan worden.
De opvatting van de raadsman miskent naar het oordeel van de rechtbank de strekking van een cumulatief alternatieve telastelegging. Anders dan een primair-subsidiaire telastelegging laat een cumulatief alternatieve telastelegging ruimte om het eerste deel of het tweede deel of zelfs beide delen bewezen te verklaren.
3.3.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het opzet op de dood van het slachtoffer niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke vorm, aangezien het fatale schot gelost is in een worsteling die ontstond doordat het slachtoffer het vuurwapen van verdachte trachtte af te pakken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De enige die over een worsteling verklaart, is verdachte zelf. De getuige [getuige 2] heeft geen worsteling gezien. De getuige [getuige 1] spreekt ook niet over een worsteling en zij is tevens degene die het fatale schot heeft zien lossen. Volgens deze getuige richtte verdachte daarbij op het hoofd van het slachtoffer. De getuige heeft het slachtoffer niets richting verdachte zien ondernemen. De rechtbank verwerpt dan ook de stelling van verdachte, dat er een worsteling is geweest waarbij het vuurwapen is afgegaan. Uit het schotrestenonderzoek blijkt dat sprake is van een schootsafstand van vrijwel 0 centimeter. Mede gelet op deze schootsafstand is de rechtbank van oordeel dat het opzet op de dood van het slachtoffer kan worden aangenomen. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot voorwaardelijk opzet.
3.4.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
op 11 juni 2007 te Amsterdam opzettelijk een man zich noemende [naam 1 slachtoffer] en/of [naam 2 slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die man, [naam 1 slachtoffer] en/of [naam 2 slachtoffer], met een vuurwapen in de hals geschoten, tengevolge waarvan voornoemde man, [naam 1 slachtoffer] en/of [naam 2 slachtoffer], is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten poging tot afpersing van enig geldbedrag, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op 11 juni 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld een man zich noemende [naam 1 slachtoffer] en/of [naam 2 slachtoffer] te dwingen tot afgifte van enig geldsbedrag, toebehorende aan [naam 1 slachtoffer] en/of [naam 2 slachtoffer], met dat oogmerk een vuurwapen ter hand heeft genomen en op die man, [naam 1 slachtoffer] en/of [naam 2 slachtoffer], en [getuige 2] heeft gericht en meermalen tegen die man, [naam 1 slachtoffer] en/of [naam 2 slachtoffer], en die [getuige 2] heeft gezegd: “Give me the money” en met dat vuurwapen op die man, [naam 1 slachtoffer] en/of [naam 2 slachtoffer], heeft geschoten, waarbij die man, [naam 1 slachtoffer] en/of [naam 2 slachtoffer], in de hals werd geraakt, tengevolge waarvan die man, [naam 1 slachtoffer] en/of [naam 2 slachtoffer], werd gedood.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4.1.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte verklaard dat de verklaring van de getuige [getuige 1] niet voor het bewijs mag worden gebruikt, aangezien deze tegenover derden de zaken opblaast door onwaarheden te vertellen en derhalve als onbetrouwbaar is te kwalificeren.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
In het dossier bevinden zich getuigenverklaringen die het standpunt van de raadsman, dat de getuige [getuige 1] dingen verklaart die vermoedelijk onjuist zijn, ondersteunen. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet behoeft te leiden tot de conclusie die de raadsman daaraan verbindt. Bij de politie heeft de getuige niet volledig en waarschijnlijk ook niet op alle punten juist verklaard. De verklaring die de getuige bij de rechter-commissaris aflegt is voor het bewijs wel degelijk bruikbaar. De verklaring die zij daar aflegt wordt in essentie niet weersproken door de verklaringen van andere getuigen. Zij geeft verder een verklaring voor haar obstinate gedrag bij de politie. Voor zover mogelijk op punten sprake zou zijn van overdrijvingen in haar verklaring, zoals de raadsman heeft gesteld, doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af van de strekking van haar verklaring en maakt dit de getuige niet tot een onbetrouwbare getuige.
4.2.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 tweede alternatief, 2 primair en 3 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest en dat, met het oog op de hoogte van de eis, de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd in de zaak met parketnummer 15/501109-06, zal worden afgewezen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte zag dat het slachtoffer over een grote som geld beschikte en volgde het slachtoffer en zijn kompaan een lift van een flatgebouw in. Op het moment dat de liftdeuren zich weer openden, pakte verdachte een vuurwapen, dat hij bij zich had, en bedreigde daarmee de beide mannen. Toen het slachtoffer weigerde het geld af te staan schoot verdachte hem in de hals, waardoor het slachtoffer kwam te overlijden.
Door aldus te handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die getuigen waren van het voorval. Verdachte heeft het slachtoffer het grootste bezit, zijn leven, ontnomen en heeft daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Dit alles heeft verdachte ondergeschikt gemaakt aan zijn drang naar geldelijk gewin, naar eigen zeggen om op vakantie te kunnen gaan.
Anderzijds weegt de rechtbank mee de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij, zoals de psycholoog, M.H. de Groot, in het psychologisch rapport van 24 september 2007 verklaart, als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, welk oordeel de rechtbank volgt.Tenslotte zoekt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat aansluiting bij hetgeen doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand thans niet opportuun is.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 55, 288 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 eerste alternatief, 2 primair, 2 subsidiair 1e alternatief en 3 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tweede alternatief en 2 subsidiair 2e alternatief telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 subsidiair telastegelegde:
eendaadse samenloop van
doodslag, voorafgegaan en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
poging tot afpersing, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/501109-06.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Wit, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en S. Krenning, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2008.