1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Ingaande 1 maart 1990 heeft [eiser] van Gemeente Amsterdam gehuurd de onbebouwde grond van perceel aan de [adres]. Deze overeenkomst is aangegaan voor 3 jaar. Na afloop daarvan is deze overeenkomst jaarlijks vernieuwd.
1.2. Ingaande 1 januari 1999 heeft [eiser] van Gemeente Amsterdam gehuurd de onbebouwde grond van een perceel aan de [adres2] Deze overeenkomst is aangegaan voor 2 jaar. Na afloop daarvan is deze overeenkomst enkele malen vernieuwd.
1.3. Het bedrijf van [eiser] gebruikt het gehuurde met name voor opslag (van onder meer zeecontainers, bestratingsmateriaal en grond), al dan niet in op het gehuurde aanwezige opstallen (zoals een Romneyloods en portacabins).
1.4. Beide bovenbedoelde overeenkomsten zijn geëindigd door opzegging door Gemeente Amsterdam tegen 1 januari 2008. Partijen zijn overeengekomen dat het gehuurde pas uiterlijk 31 december 2008 moet zijn ontruimd.
1.5. In de schriftelijke huurovereenkomsten (t.a.v. het gehuurde als bedoeld onder 1: bij de verlenging per 1 januari 1995 en per 1 januari 1996) is onder 'in aanmerking nemende:' onder meer opgenomen - kort gezegd - dat het gehuurde betrokken is bij de planvorming voor het eiland [eiland], dat de mogelijkheid bestaat het tijdelijk te verhuren omdat de feitelijke realisering van de plannen nog niet aan de orde is en dat de huurder beseft dat de verhuring naar haar aard een tijdelijk karakter heeft.
1.6. In de bijzondere bepalingen van beide huurovereenkomsten is opgenomen:
'Huurder(ster) kan bij het eindigen van de huur, om welke reden dan ook, in geen geval aanspraak maken op enige vergoeding of tegemoetkoming, noch op vervangende huisvesting.'
1.7. Drie andere bedrijven die percelen huurden aan de [straatnaam], waaronder twee bedrijven die van Rijkswaterstaat (Dienst der Domeinen) huurden, hebben zich begin jaren '90 verenigd in de stichting Stichting Industrieterrein [straatnaam] (hierna: de Stichting). De Stichting heeft onderhandeld met Gemeente Amsterdam als zijnde de beoogde nieuwe eigenaresse van de percelen, in verband met de door de gemeente gewenste planontwikkeling waarbij de betreffende bedrijven dienden te worden verplaatst naar elders.
1.8. Tussen Gemeente Amsterdam en de Stichting is in augustus 1997 een overeenkomst gesloten betreffende een schadeloosstelling voor die bedrijven, waarbij tevens is overeengekomen dat geen onderscheid zou worden gemaakt tussen de bedrijven die huurden van Gemeente Amsterdam en bedrijven die huurden van Rijkswaterstaat.
1.9. In verband met een geschil over de uitvoering van deze overeenkomst zijn de Stichting en Gemeente Amsterdam in april 2000 overeengekomen dat drie deskundigen terzake bindend advies zouden uitbrengen, hierna aangeduid als het rapport [X]. De betreffende bedrijven hebben een vergoeding ontvangen conform dit rapport, welke is berekend volgens (globaal) de maatstaven die ook bij onteigening plegen te worden gehanteerd.
1.10. Door Gemeente Amsterdam is ook aan andere bedrijven en instellingen een vergoeding betaald in verband met de beëindiging van de huurovereenkomst van grond op het [eiland], waaronder (in 1999 dus nog vóór het rapport [X]) Snelbak Containers BV (hierna: Snelbak), aan individuele huurders van een volkstuincomplex en aan een hondenvereniging.
1.11. Gemeente Amsterdam heeft, in het kader van een voorstel voor een minnelijke regeling voor de beëindiging van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, aan [eiser] een vergoeding geboden van € 55.000, zijnde circa vijfmaal de jaarhuur.