De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten en daartoe het volgende naar voren gebracht.
Het bewijs voor het onder 2, eerste gedachtestreepje, tenlastegelegde volgt uit de bekennende verklaring van verdachte en de constatering door de DMB.
Het bewijs voor het onder 2, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde wordt ten eerste gevormd door het lekwater dat bij de verschillende controles is geconstateerd. Dat dit lekwater betreft en geen water van elders afkomstig, lijdt geen twijfel. Ook al zou op het naburige terrein van [bedrijf 2] (perceel [adres 2]) wel eens basisch water zijn geloosd, dan kan dat onmogelijk de oorzaak zijn van al het water dat op en om het terrein van [recycling bedrijf] is aangetroffen. Het gaat hierbij in het bijzonder om de lekkages op de openbare weg en naast de bassins op het terrein van [recycling bedrijf] zelf.
Uit de considerans van de vergunning blijkt dat uitdrukkelijk is bedoeld te bepalen dat afvalwater uit het grout niet op de bodem zou geraken, zeker niet op die van belendende percelen of de openbare weg. Dat jetgroutspoil een bedrijfsafvalstof betreft, mag genoegzaam blijken uit het feit dat jetgroutspoil voor de houders ervan klaarblijkelijk een afvalproduct was uit een bedrijfsmatige activiteit waarvan zij zich wilden ontdoen na gebruik daarvan.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde refereert de officier van justitie ten eerste aan hetgeen zij reeds bij het onder 2 tenlastegelegde heeft opgemerkt. Verder geldt ten aanzien van het subsidiaire deel, gebaseerd op artikel 13 WBB – van een ieder die met een verontreiniging te maken krijgt, wordt verwacht dat hij de bodem saneert of de aantasting of de gevolgen daarvan beperkt of ongedaan maakt – dat [recycling bedrijf] in samenwerking met het Adviesbureau Noord-Zuidlijn weliswaar diverse maatregelen heeft genomen, doch dat deze maatregelen niet effectief zijn gebleken. Het actief ontwateren, dat in samenhang met andere maatregelen in elk geval enige tijd effectief leek, is onvoldoende gebruikt, met als gevolg dat toch weer lekkages voorkwamen.
Voorts moet verdachte hebben geweten dan wel kunnen vermoeden dat door het handelen van [recycling bedrijf] de bodem kon worden verontreinigd. Alle betrokkenen waren immers op de hoogte van de hoge pH-waarde van de jetgroutspoil en tevens van de lekkages tijdens de opslag/verwerking. DMB en het OM hebben meermalen gewaarschuwd voor mogelijke milieuverontreiniging, als de betrokken partijen geen afdoende maatregelen zouden treffen. Voor hen is ook meermalen zichtbaar geweest dat het afvalwater niet op het vloeistofkerende terrein van [recycling bedrijf] bleef, maar zich naar onbeschermde bodems van belendende percelen en de openbare weg verplaatste.
Voorts is weliswaar getracht ervoor te zorgen dat het aangeleverde grout minder nat was, maar deze maatregelen zijn niet afdoende gebleken. Pogingen het werkproces zodanig aan te passen dat de samenstelling van het grout meer conform de offerte en de opdracht was, hebben onvoldoende resultaat opgeleverd. Omdat de lozingsvergunning van [recycling bedrijf] het bedrijf verplichtte te voorkomen dat water uit de bassins weglekte, had met het leveren van het te natte grout niet mogen zijn doorgegaan, toen bleek dat [recycling bedrijf] niet aan haar vergunningsvoorwaarden kon voldoen.
Ten aanzien van het daderschap van [recycling bedrijf] geldt dat de vergunning weliswaar niet aan [recycling bedrijf] is verleend, maar dat [recycling bedrijf] wel de feitelijk drijver van de inrichting is en uit dien hoofde houder van de vergunning. Omdat de tenlastegelegde gedragingen geschiedden in het kader van de gewone bedrijfsvoering van [recycling bedrijf], moeten deze gelden als gedragingen die de rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
Verdachte heeft feitelijk leidinggegeven aan de overtredingen die [recycling bedrijf] als rechtspersoon heeft begaan, nu hij algemeen directeur van [recycling bedrijf] is en derhalve bevoegd is namens [recycling bedrijf] op te treden. Verdachte was verantwoordelijk voor het aannemen van opdrachten en voor het uitvoerende proces bij [recycling bedrijf]. Hij had de dagelijkse verantwoordelijkheid voor de locatie en liep in 2005 elke dag wel een rondje over het terrein. Verdachte heeft in de tenlastegelegde periode veelvuldig contact en overleggen gehad met de DMB over – onder meer – de lekkages van de bassins, aanpassingsmaatregelen en de samenstelling van het jetgrout. Het OM heeft met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] meermalen contact opgenomen over de lekkages.
Gezien de gang van zaken moet worden geconcludeerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet alleen juridische zeggenschap hadden over de verboden gedragingen, maar ook uit hoofde van hun feitelijke beschikkingsmacht hebben nagelaten die maatregelen te treffen die daadwerkelijk de strafbare gedragingen zouden kunnen hebben voorkomen, terwijl ze daartoe redelijkerwijs waren gehouden. Aldus heeft verdachte feitelijk leidinggegeven aan de tenlastegelegde gedragingen.
[recycling bedrijf] heeft het onder 3 tenlastegelegde medegepleegd met de directeuren, alsmede tezamen met de opdrachtgevers, zijnde de gemeente Amsterdam en het Adviesbureau Noord-Zuidlijn.
De tenlastegelegde feiten zijn opzettelijk gepleegd. [recycling bedrijf] wist aan welke vergunningsvoorschriften zij zich te houden had. Voorts mag van een professionele marktdeelnemer worden verwacht dat hij de regels kent en zich daaraan ook houdt. Dat geldt eens te meer, nu het bevoegd gezag [recycling bedrijf] meermalen heeft gewaarschuwd en gemaand zich aan de regels te houden. Het opzet is daarmee gegeven.