ECLI:NL:RBAMS:2008:BH7391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
8.713
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak met rogatoire commissie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2008 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, die in voorlopige hechtenis zat wegens ernstige strafbare feiten. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij de behandeling van zijn zaak, en was gebaseerd op de stelling dat de rechtbank buiten de openbare zitting om een beslissing had genomen over het houden van een rogatoire commissie zonder het standpunt van de verdediging te kennen. De verzoeker stelde dat deze gang van zaken een schending van zijn recht op een eerlijk proces inhield, omdat het onderzoek plaatsvond zonder zijn aanwezigheid en zonder dat hij de kans kreeg om zijn standpunt kenbaar te maken. De rechtbank oordeelde echter dat de door de verzoeker aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechters vooringenomen waren. De rechtbank benadrukte dat het niet haar taak was om de inhoudelijke juistheid van eerdere beslissingen te beoordelen, maar om te bepalen of er feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar konden brengen. De rechtbank concludeerde dat de beslissing om het rogatoire onderzoek door te laten gaan, was genomen in het belang van de objectieve waarheidsvinding en dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen. Het wrakingsverzoek werd dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 21 oktober 2008 ingekomen en onder rekestnummer 08.713 ingeschreven verzoek van:
[ ],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie te [ ],
thans verblijvende in PI Vugt, Nieuw Vosseveld EBI,
verzoeker,
raadsman mr. N.C.J. Meijering te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. [X], [Y] en [Z], leden van de meervoudige strafkamer die de zaak tegen verzoeker in behandeling heeft, hierna te noemen: de rechters.
1. Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- het verschonings-wrakingsverzoek van 21 oktober 2008;
- een brief van de raadsman d.d. 27 oktober 2008 met de navolgende bijlagen:
het proces-verbaal van de zitting van 14 en 18 april 2008,
de processen-verbaal van de zittingen van 27 en 29 augustus 2008 en 4 september 2008,
een brief van de verdediging aan de rechtbank d.d. 10 september 2008,
een brief van de voorzitter van de rechtbank aan het OM en de verdediging d.d. 22 september 2008,
een gespreksnotitie van een op 10 oktober 2008 gehouden informele bijeenkomst,
een beslissing van de rechtbank d.d. 14 oktober 2008 naar aanleiding van voormelde informele bijeenkomst,
- een brief van de verdediging aan de rechtbank d.d. 15 oktober 2008;
- een brief van de officier van justitie aan de rechtbank d.d. 24 oktober 2008;
- een Nederlandse samenvatting van een beschikking d.d. 9 oktober 2008 gegeven door de 1e meervoudige kamer van de rechtbank te Tekirdag, Turkije.
De rechters hebben medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld in raadkamer van 28 oktober 2008, alwaar de rechtbank verzoeker, zijn raadsman, de rechters en de officier van justitie heeft gehoord.
De uitspraak is bepaald op woensdag 29 oktober 2008.
2. Gronden van de beslissing
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a) Verzoeker heeft in voorlopige hechtenis gezeten wegens verdenking van betrokkenheid bij een zestal opdrachten tot liquidatie waarvan er drie daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Thans zit verzoeker alleen nog in voorlopige hechtenis wegens verdenking van poging tot uitlokking van moord op [ ].
b) Bij beslissing van 18 april 2008 heeft de rechtbank een rogatoire commissie gelast en onder meer overwogen dat de rechtbank het noodzakelijk acht dat [ ] in de zaak tegen verzoeker als getuige wordt gehoord en dat de verdediging daarbij aanwezig zal zijn.
c) Ter zitting van 27 en 29 augustus 2008 heeft de verdediging de rechtbank verzocht de rogatoire commissie geen doorgang te doen vinden.
d) Bij beslissing van 4 september 2008 heeft de rechtbank overwogen dat de rechtbank het met het oog op de objectieve waarheidsvinding noodzakelijk acht de rogatoire commissie doorgang te doen vinden. Uit het proces-verbaal van de zitting van 4 september 2008 blijkt dat de rechtbank daartoe onder meer het volgende heeft overwogen:
"(…..) De verdediging heeft aangegeven te willen afzien van de voorgenomen rogatoire commissie naar Turkije. De rechtbank acht het evenwel met het oog op de objectieve waarheidsvinding noodzakelijk deze doorgang te doen vinden. Bij die gelegenheid dient [ ] onder andere op de hiervoor genoemde punten te worden bevraagd. De rechtbank verzoekt de rechter-commissaris te onderzoeken of het mogelijk is om in het kader van de rogatoire commissie in Turkije ook de getuige [ ] binnen redelijke termijn te horen en, als dit het geval blijkt te zijn, tot het horen van deze getuige over te gaan (…..). De rechtbank benadrukt overigens dat aan de voortgang van het proces een groter belang wordt toegekend dan aan uitbreiding van de rogatoire commissie tot het horen van de getuige [ ](…..)"
e) De rogatoire commissie zou plaatsvinden op 10 oktober 2008.
f) Op 7 oktober 2008 heeft de raadsman van verzoeker van de officier van justitie te horen gekregen dat de Turkse autoriteiten (zouden) hebben geweigerd de verdediging toe te laten tot het verhoor van de getuige [ ].
g) De weigering om de verdediging tot het verhoor van de getuige toe te laten is neergelegd in een beschikking van de 1e meervoudige kamer van de rechtbank te Tekirdag, Turkije van 9 oktober 2008.
h) Naar aanleiding van de gang van zaken rond de uitvoering van de rogatoire commissie heeft op verzoek van de raadsman op 10 oktober 2008 een informele bijeenkomst plaatsgevonden. Bij de bijeenkomst waren aanwezig de voorzitter en een lid van de rechtbank, de officier van justitie en de raadsman van verzoeker. Van de informele bijeenkomst is een notitie opgemaakt waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"Mr Meijering geeft te kennen te blijven bij zijn reeds ter zitting ingenomen standpunt dat de geplande rogatoire commissie geen doorgang zou moeten vinden. Onder de gegeven nieuwe omstandigheden, waarbij de rogatoire commissie slechts zou bestaan uit een rechter-commissaris met een griffier, geldt dat eens te meer. Het meegeven van een lijst met vragen aan de rechter-commissaris waarborgt de belangen van de verdediging onvoldoende. Mr Meijering verzoekt derhalve de rechtbank te bepalen dat de commissie geen doorgang zal vinden. Hij heeft om dit informele gesprek gevraagd, omdat de eerste (pro-forma)zitting pas op 17 november as zal zijn en een onverwijlde heropening van het onderzoek bij gebrek aan zittingsruimte van de rechtbank niet mogelijk is. Mr Wind geeft aan dat de rogatoire commissie wat betreft het OM eveneens geen doorgang behoeft te vinden. Het OM is uitgevraagd en gaat, zoals gezegd, niet mee wanneer de verdediging niet in de gelegenheid is om in Turkije bij de verhoren aanwezig te zijn. Mr Meijering meent dat het niet op procedurele bezwaren zou stuiten als de rechtbank buiten een zitting om zou bepalen dat het rechtshulpverzoek dient te worden ingetrokken, nu het OM en de verdediging het hierover eens zijn. Mocht de rechtbank anders (willen) besluiten, dan wenst hij nog een periode van beraad teneinde overleg met zijn cliënt te willen voeren. Mr. Van den Brink geeft aan dat de voltallige combinatie zich op een en ander zal beraden. Begin volgende week zal de rechtbank haar standpunt kenbaar maken."
i) Naar aanleiding van de informele bijeenkomst heeft de rechtbank op 14 oktober 2008 beslist dat de rechtbank geen aanleiding zag om af te zien van het rogatoire onderzoek. In de beslissing heeft de rechtbank het volgende overwogen:
"De rechtbank heeft kennis genomen van het feit dat de verdediging en het openbaar ministerie geen behoefte hebben aan de ondervraging van de getuigen. Niettemin worden de verdediging en het openbaar ministerie in de gelegenheid gesteld, de rechter-commissaris schriftelijk op de hoogte te stellen van eventuele vragen die zij aan de getuigen zouden willen stellen. De rechtbank onderkent dat bij de huidige stand van zaken de verdediging haar ondervragingsrecht niet op rechtstreekse wijze zal kunnen uitoefenen en dat betwijfeld kan worden of dit op een later moment in de procedure anders zal zijn. De vraag of eventuele verklaringen van de getuigen [ ] en [ ] zullen mogen bijdragen aan de uiteindelijke oordeelsvorming van de rechtbank, kan in deze fase van het geding nog niet worden beantwoord. Pas aan het eind van de inhoudelijke behandeling bestaat immers zicht op het totaal van bezwarend en ontlastend materiaal en op het geheel van de procedure. Pas op dat moment kan worden beoordeeld of de eis dat de procedure in haar totaliteit in overeenstemming is met de eisen van artikel 6 EVRM, zich verdraagt met een eventueel gebruik van dergelijke verklaringen. Dit neemt niet weg dat de uitlatingen van [ ] zoals in het dossier terug te vinden, een niet onbelangrijk onderdeel vormen van de ernstige bezwaren jegens verdachte die ten grondslag liggen aan diens voorlopige hechtenis. Voor de waardering van deze uitlatingen in dat kader acht de rechtbank het, los van de vraag of eventuele resultaten van het rogatoire onderzoek bruikbaar zullen zijn voor haar inhoudelijke eindoordeel, noodzakelijk dat de thesen van de verdediging zoveel mogelijk worden getoetst. Om die reden acht de rechtbank het door de verdediging opgeworpen bezwaar na ampele overweging geen reden om het voorgenomen rogatoire onderzoek geen doorgang te laten vinden. De verdediging wordt in de gelegenheid gesteld om zich -desgewenst na nader beraad- met de rechter-commissaris te verstaan over de wijze waarop haar belangen tijdens het rogatoire onderzoek zo goed mogelijk kunnen worden behartigd."
j) Ten aanzien van de verklaringsbereidheid van de getuige [ ] heeft de rechtbank overwogen:"De rechtbank onderkent dat de getuige [ ] in mei 2008 niet bereid is geweest een verklaring af te leggen en dat hij mogelijk in deze houding zal volharden. Gelet op het belang dat de rechtbank hecht aan toetsing van de thesen van de verdediging, zal de rechtbank dit risico op de koop toe nemen."
k) Naar aanleiding van de beslissing van 4 oktober 2008 heeft de raadsman van verzoeker bij brief van 15 oktober 2008 de rechtbank medegedeeld dat hij in het in die beslissing namens hem door zijn cliënt ingenomen standpunt het nadrukkelijk door hem gemaakt voorbehoud mist.
l) Bij brief van 21 oktober 2008 heeft de raadsman van verzoeker de rechtbank verzocht zich te verschonen en indien de rechtbank dat verzoek niet in zou willigen diende de brief als verzoek tot wraking te worden opgevat.
3. Het verzoek en de gronden daarvan
3.1 Verzoeker heeft aan zijn verzoek zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft op 14 oktober 2008 een beslissing genomen om de rogatoire commissie naar Turkije doorgang te laten vinden zonder aanwezigheid van de verdediging en zonder dat de rechtbank het standpunt van verzoeker heeft willen kennen. Dit terwijl de verdediging uitdrukkelijk kenbaar had gemaakt eerst met zijn cliënt overleg te willen hebben teneinde een afgewogen standpunt te kunnen innemen en kenbaar te maken, indien de rechtbank zou overwegen een afwijkende beslissing te nemen om de getuige te horen buiten aanwezigheid van de verdediging. Het was voor de rechtbank helder dat in de visie van de verdediging niet buiten de zitting om anders kon worden besloten, hetgeen alsdan wel op procedurele bezwaren zou stuiten. Verzoeker verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de gespreksnotitie van de informele bijeenkomst van 10 oktober 2008 en zijn brief van de raadsman aan de rechtbank van 15 oktober 2008.
3.2 Het op 10 oktober 2008 gedane verzoek van de verdediging aan de rechtbank was simpel. Kunt u nu reeds met de verdediging en het Openbaar Ministerie tot het oordeel komen dat gelet op de weigering van de Turkse autoriteiten om de verdediging toe te laten de rogatoire commissie waarvan de rechtbank immers had bepaald dat het noodzakelijk was dat de verdediging daarbij aanwezig zou zijn, geen doorgang kan en dus zal hebben. Uiteraard kon de rechtbank twee kanten op. Meegaan met de verdediging en het Openbaar Ministerie of het verzoek afwijzen. Afwijzing zou jammer zijn voor de verdediging maar de bestaande rogatoire commissie zou overeind blijven en gewacht zou moeten worden tot de openbare zitting van november 2008 als het gaat om de vraag hoe nu verder te gaan. Ondertussen zou de rechter-commissaris niet naar Turkije kunnen afreizen omdat Turkije nu eenmaal weigerde uitvoering te geven aan de overeind gebleven beslissing van de rechtbank. Het informele overleg was beperkt tot genoemd verzoek. Met zoveel woorden is door de verdediging -daarnaar gevraagd door de oudste rechter- benadrukt dat er tot dat verzoek beperkt mandaat van cliënt was tot het voeren van informeel overleg. Alleen dát verzoek kon buiten de zitting worden gedaan. Gelet daarop kon het informele overleg niet plotseling de weg vrij maken om tussentijds informeel een andere beslissing te nemen die zou afwijken van eerder genomen beslissingen.
3.3 De gewraakte informele beslissing van 14 oktober 2008 buiten de zitting om verschilt om twee redenen van de eerder door de rechtbank genomen beslissingen.
In plaats van een rogatoir onderzoek in aanwezigheid van de verdediging vindt er thans een onderzoek plaats buiten aanwezigheid van de verdediging en het onderzoek is thans gericht op toetsing van de thesen van de verdediging in plaats van op de verklaringen van [ ] zelf.
Bovendien worden de thesen en de veronderstellingen die het Openbaar Ministerie aan die verklaringen van Önder heeft verbonden totaal onbesproken gelaten bij de nieuw geformuleerde onderzoeksopdracht aan de rechter commissaris. Het heeft er alle schijn van dat de rechtbank in overwegende mate slechts onderzoek wenst te doen naar de houdbaarheid van de door de verdediging ingenomen standpunten.
3.4 Dit levert een zwaarwegende aanwijzing op voor de bij verzoeker ontstane vrees dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koestert en dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.5 Dat geldt temeer omdat de rechtbank reeds eerder het standpunt van de verdediging niet heeft willen kennen en daarop niet heeft gewacht. Dat ging om een vordering van het Openbaar Ministerie tot het geven van een bevel tot teruggave van stukken. Het Openbaar Ministerie stelde dat die stukken abusievelijk aan het dossier waren toegevoegd en daarmee ook aan de verdediging waren verstrekt. Vanwege het grote belang en het feit dat geen overleg met cliënt had kunnen plaatsvinden vroeg de verdediging toen bedenktijd voor het bepalen van haar standpunt. De rechtbank hield haar beslissing aan voor het bepalen van dat standpunt. Bij tussenvonnis van 4 september 2008 besliste de rechtbank echter zonder dit standpunt te kennen dat de stukken door de verdediging dienden te worden teruggegeven. Na overleg werd duidelijk dat de beslissing op dat punt op een misverstand berustte en de beslissing werd op dat punt bevroren tot nader bericht.
4. Het verweer van de rechters
4.1 De rechters hebben zakelijk weergegeven onder meer het volgende aangevoerd. De beslissing tot het rogatoire onderzoek is genomen op de zitting van april 2008. Op deze zitting verzocht de raadsman aan de Rechtbank, kort gezegd, te bewerkstelligen dat door een aanvulling op het rechtshulpverzoek hij bij de politieverhoren van [ ] aanwezig kon zijn. De Rechtbank heeft hierop besloten dat het noodzakelijk was dat [ ] werd gehoord en dat de verdediging daarbij aanwezig zou zijn. Met dat doel werd het rogatoire onderzoek gelast. Aldus is door de Rechtbank het verdedigingsbelang nadrukkelijk onderkend.
4.2 Op de zitting van augustus gaf de raadsman aan af te willen zien van het rogatoire onderzoek, een onderzoek dat eerder wel door hem werd ondersteund. De raadsman verduidelijkte zijn gewijzigde standpunt onder meer door aan te geven dat hij destijds naar Turkije wilde om [ ] te vragen waarom hij naar cliënt verwees. Het belang bij het horen van [ ] strekte inmiddels niet verder meer dan het stellen van enkele vragen omtrent de gang van zaken bij het verhoor, aldus de raadsman (proces-verbaal pag. 5). De raadsman verzocht de Rechtbank om de beslissing tot het gelasten van het rogatoire onderzoek te herroepen.
4.3 Op dit verzoek heeft de rechtbank bij tussenbeslissing van 4 september 2008 bepaald dat het rogatoire onderzoek, ondanks het door de verdediging ingenomen nieuwe standpunt, toch doorgang moest vinden. Aan deze nieuwe beslissing werd –ingegeven de daaraan voorafgaande discussie- niet langer de noodzaak van aanwezigheid van de verdediging ten grondslag gelegd, maar de noodzakelijk geachte objectieve waarheidsvinding. In dat licht werd aan de RC tevens opdracht gegeven om naast [ ] ook, indien mogelijk, getuige [ ] te horen.
Hierop volgde in de eerste week van oktober de mededeling van de officier van justitie aan de voorzitter dat de verdediging van de Turkse autoriteiten geen toegang zou krijgen tot het verhoor van [ ], het OM zou onder deze omstandigheden –zoals ook eerder aan de raadsman toegezegd- evenmin afreizen naar Turkije. Op verzoek van de raadsman vond vervolgens op 10 oktober 2008 een informele bespreking plaats. Tijdens deze bespreking verzocht de raadsman wederom om de beslissing tot het rogatoire onderzoek terug te draaien. Hij gaf hier wederom aan dat het rogatoire onderzoek wat hem betreft niet door hoefde te gaan en dat dit nu des te meer nu het onderzoek gold nu het onderzoek enkel zou worden uitgevoerd in het bijzijn van de RC en de griffier. Het enkele meegeven van vragen aan de RC door de raadsman zou de belangen van de verdediging onvoldoende waarborgen, aldus de raadsman. Tijdens de bespreking gaf de OvJ aan dat 31 oktober 2008 hoogstwaarschijnlijk de laatste kans zou zijn voor het rogatoir onderzoek. Een onderzoek dat ook wat het OM betreft achterwege kon blijven. Mocht de rechtbank haar beslissing niet herroepen dan wenste de raadsman een periode voor overleg met zijn cliënt.
4.4 Op 14 oktober 2008 heeft de rechtbank beslist op het informele verzoek van de raadsman, inhoudende dat zij geen aanleiding zag om af te zien van het voorgenomen rogatoire onderzoek. Deze beslissing heeft de rechtbank uitgebreid gemotiveerd, teneinde raadsman, OM en RC zoveel mogelijk inzicht te geven in de beweegredenen van de rechtbank. Aldus werd invulling gegeven aan de reeds eerder noodzakelijk geachte objectieve waarheidsvinding.
De rechtbank heeft voorts duidelijk gemaakt zich te hebben gerealiseerd dat het ondervragingsrecht van de verdediging niet volledig kon worden uitgevoerd. De waardering van de uitkomst van het rogatoir onderzoek zal in een later stadium daarom mogelijkerwijs aandacht moeten krijgen Om nog zoveel als mogelijk tegemoet te komen aan de belangen van de verdediging, krijgen zowel de raadman als de OvJ gelegenheid om aan de RC schriftelijk vragen mee te geven.
4.5 Naar het oordeel van de rechtbank betreft de beslissing van 14 oktober 2008 geen nieuwe beslissing. Het gaat nog steeds om hetzelfde rogatoire onderzoek als bepaald op 4 september.
De rechtbank vermag niet in te zien waarom de raadsman tijd voor beraad met zijn cliënt zou toekomen. Het betreft hier immers de afwijzing van een informeel gedaan verzoek tot intrekking van een eerder ter terechtzitting genomen beslissing. Dat na die beslissing van 4 september kwam vast te staan dat de verdediging niet mee mocht om vragen te stellen, maakt dat niet anders. Overigens was in augustus nog niet absoluut zeker dat de verdediging aanwezig mocht zijn bij de verhoren.
4.6 De rechtbank wijst er nog op dat zij met het rogatoire onderzoek mede beoogt opheldering te verkrijgen omtrent juist die punten die nog van belang zijn voor de verdediging. Uiteraard had de rechtbank de voorkeur gegeven aan een voltallige rogatoire commissie. Dat dit nu onmogelijk is, maakt niet dat de aan de beslissing ten grondslag liggende noodzaak tot objectieve waarheidsvinding, is komen te vervallen, aldus de rechtbank.
5. Het standpunt van de officier van justitie
5.1 De officier van justitie heeft zakelijk weergegeven aangevoerd dat van een andere door de rechtbank genomen beslissing geen sprake is. De rechtbank heeft het juist bij drie pro forma zittingen bestendig geoordeeld het horen van getuige Önder noodzakelijk te vinden. In die zin is ook de beslissing van 4 september 2008 geformuleerd. Dat is ook de kern van de beslissing van 14 oktober 2008. Het standpunt van de rechtbank is onveranderd gebleven, slechts de omstandigheden waaronder het verhoor zal plaatsvinden, zijn gewijzigd. Die gewijzigde omstandigheden tasten de kern van de beslissing niet aan. De rechtbank geeft aan dat de raadsman zich na overleg met zijn cliënt met de rechter-commissaris kan verstaan om te bespreken hoe de verdedigingsbelangen het beste gewaarborgd kunnen worden en dat het Openbaar Ministerie en de raadsman de mogelijkheid hebben schriftelijke vragen in te dienen bij de rechter-commissaris. Dat is een niet ongebruikelijke gang van zaken. Het is normaal dat er nog overleg over nadere invulling plaatsvindt tussen de rechter-commissaris en de procespartijen.
5.2 De raadman stelt dat de rechtbank tot een andere beslissing is gekomen zonder het gevraagde overleg met zijn cliënt af te wachten. Hoewel het achteraf acceptabeler was geweest de verdediging nog een moment voor overleg te gunnen, is de werkwijze van de rechtbank naar het oordeel van het Openbaar ministerie allerminst onjuist.
5.3 Van een onjuiste beslissing van de rechtbank is dan ook geen sprake en een reden tot toewijzing van het verzoek tot wraking kan de gang van zaken niet geven. Er is geenszins sprake van een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren. Zo verzoeker die vrees al mocht hebben, is deze niet objectief gerechtvaardigd.
6. De beoordeling van het verzoek
6.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2 Daarbij dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is,
althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het standpunt van de verdachte te dien aanzien is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
6.3 De kern van het verzoek berust op de gedachte dat door de rechtbank buiten de openbare zitting om een beslissing is gegeven tot het houden van een rogatoir onderzoek zonder het standpunt van verzoeker daarin te willen kennen. Het onderzoek vindt thans plaats buiten aanwezigheid van de verdediging en de grondslag van het onderzoek is een andere dan die ten tijde van de eerdere beslissingen.
6.4 Deze door verzoeker aangevoerde gronden betreffen zijn visie op en zijn bezwaren tegen door de rechters genomen beslissing de rogatoire commissie toch doorgang te laten vinden.
Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of de door de rechtbank genomen beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar om te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat is niet reeds het geval alleen omdat verzoeker van mening is dat er door de rechters een andere -zij het in dit geval niet op een openbare terechtzitting genomen- beslissing is. Daarbij is van belang dat slechts dan aanleiding kan bestaan een vooringenomenheid te vermoeden, indien de wijze waarop de rechters de zaak behandelen en de door hen genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijze daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven.
6.5 Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verzoeker genoemde omstandigheden niet zo uitzonderlijk dat daarin een zwaarwegende aanwijzing is gelegen die maken dat de rechters jegens verzoeker vooringenomen zijn, en ook niet dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft al op 4 september 2008 beslist het rogatoire onderzoek doorgang te laten vinden op grond van de noodzakelijk geachte objectieve waarheidsvinding. De beslissing van 14 oktober 2008 is dan ook niet onbegrijpelijk, en zeker niet zo onbegrijpelijk dat redelijkerwijze daarvoor geen andere verklaring mogelijk is dan dat de beslissing is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker. Uit die beslissing blijkt bovendien dat de rechtbank uitdrukkelijk rekening heeft gehouden met de belangen van de verdachte en de verdediging zoals blijkt uit de hiervoor onder 1 i weergegeven feiten. Dat de rechtbank daarbij uitgebreid inzicht heeft gegeven aan haar beweegredenen het rogatoir onderzoek doorgang te laten vinden, maakt het voorgaande niet anders.
6.6 Hetgeen door verzoeker hiervoor onder 5.5 is aangevoerd betreffende het niet teruggeven van stukken, behoeft geen afzonderlijke bespreking, nu deze omstandigheid door verzoeker uitdrukkelijk niet als zelfstandige grond voor het wrakingsverzoek is aangemerkt.
6.7 Nu overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
7. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
wijst het wrakingsverzoek af.
Aldus in raadkamer gegeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2008 door mrs. G.H. Marcus, voorzitter en M.M. Beins en H.L.L. Neervoort-Briët, leden van genoemde kamer in tegenwoordigheid van de griffier.