ECLI:NL:RBAMS:2008:BH7324

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
8.528
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak wegens vermeende bevooroordeeldheid

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2008 uitspraak gedaan op een mondeling verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak. Het wrakingsverzoek is ingediend door drie verzoekers die verdacht worden van oplichting. De verzoekers stelden dat de rechters bevooroordeeld waren omdat zij kennis hadden genomen van de inhoud van dossiers die betrekking hadden op ingetrokken zaken. De verzoekers voerden aan dat deze kennis de objectieve vrees voor vooringenomenheid bij de rechters opriep. De rechtbank heeft de gronden van het verzoek zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat de kennisneming van niet-telastegelegde feiten niet automatisch leidt tot een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat rechters vrij zijn in hun bewijskeuze en dat zij ook kennis mogen nemen van stukken die niet direct verband houden met de telastelegging. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de meervoudige strafkamer om het verzoek om een geschoond dossier te leveren af te wijzen, niet onbegrijpelijk was. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat de behandeling van de strafzaken van de verzoekers hervat zou worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op de op 21 augustus 2008 gedane en onder rekestnummer 08.528 ingeschreven verzoeken van:
1. [ ],
geboren op [ ] te [ ] [ ],
wonende op het adres [ ] [ ]
zonder vast woon- of verblijfplaats in Nederland,
verzoeker sub 1,
raadsvrouw: mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam,
en
2. [ ],
geboren op [ ] te [ ] [ ],
wonende op het adres [ ] [ ]
zonder vast woon- of verblijfplaats in Nederland,
verzoeker sub 2,
raadsvrouw: mr. M.B. van den Toorn-Volkers, advocaat te Breda,
en
3.[ ],
geboren op [ ] te [ ] [ ],
wonende op het adres [ ] [ ]
zonder vast woon- of verblijfplaats in Nederland,
verzoeker sub 3,
raadsman: mr. R.T.P.H. Jacobs, advocaat te Amsterdam,
welke verzoeken strekken tot wraking van mrs. [X] (voorzitter), [Y] en [Z], rechters te Amsterdam, hierna: de rechters, leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van de strafzaken tegen verzoekers. De verzoeken zullen hierna worden aangeduid als: het verzoek.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? drie beschikkingen op vorderingen van de officier van justitie tegen verzoekers ex artikel 255 vierde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) d.d. 21 april 2008 gegeven door een meervoudige strafkamer in een andere samenstelling (maar met dezelfde voorzitter) waarbij vorderingen van de officier van justitie tot het stellen van een nieuwe termijn voor
verdere vervolging van verzoekers zijn toegewezen met een termijn van twee maanden;
? de processen-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting van de meervoudige strafkamer van 21 augustus 2008 in de strafzaken tegen verzoekers met daarin opgenomen de wrakingsverzoeken.
? de pleitnota’s van de raadslieden van verzoekers sub 1 en 3.
De rechters hebben bij monde van de voorzitter medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2008, alwaar de raadslieden, de voorzitter van de meervoudige strafkamer en de officier van justitie zijn gehoord.
De uitspraak is bepaald op 30 oktober 2008.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekers zijn verdachten in strafzaken geregistreerd respectievelijk onder parketnummers [ ], [ ] en [ ]. Zij worden verdacht van oplichting (de [ ] zaak).
b) Terzake hebben in 2004 zittingen plaatsgevonden voor een meervoudige strafkamer in een andere samenstelling (met dezelfde voorzitter). Tijdens het politieonderzoek is het vermoeden van oplichting van andere personen ontstaan met een veel hoger vermeend benadelingsbedrag dan in de [ ] zaak. Dit heeft geresulteerd in nieuwe strafzaken tegen verzoekers.
c) Bij beschikkingen van 21 april 2008 is aan de officier van justitie een nieuwe termijn gegeven voor verdere vervolging van de nieuwe zaken van twee maanden. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“De ernst van de strafbare feiten waarop de vervolging in deze zaak betrekking heeft, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte en de mate van krenking van het rechtsgevoel – acht de rechtbank zodanig zwaarwegend dat het algemeen belang het toewijzen van de vordering van de officier van justitie dringend eist.
De rechtbank betrekt in dit oordeel de vermeende stelselmatigheid van het handelen van verdachte en zijn mededaders, de vermeende omvang van de telastegelegde oplichtingen het vermeende organisatieverband dat aan deze oplichting ten grondslag lag.”
d) Verzoekers zijn in alle zaken gedagvaard voor de zitting van 21 augustus 2008.
e) De officier van justitie heeft in de nieuwe zaken de dagvaarding voorafgaand aan de zitting van 21 augustus 2008 ingetrokken, omdat de dagvaardingen niet waren uitgebracht binnen de bij de beschikkingen van 21 april 2008 gegeven termijn voor verdere vervolging. De rechters hebben daarop stukken met betrekking tot deze zaken teruggestuurd naar het parket. De raadslieden zijn daarvan telefonisch op 18 augustus 2008 door de voorzitter van de meervoudige strafkamer op de hoogte gesteld.
f) Ter zitting van 21 augustus 2008 hebben de raadslieden verklaard dat bij de bestudering van de zaken is gebleken dat het onmogelijk was om deze zaken los te beoordelen van de zaken die zijn ingetrokken. De dossiers van de ingetrokken zaken waren totaal verweven met de dossiers van de zaken van verzoekers. De kennis en wetenschap die de rechters hebben opgedaan uit de ingetrokken dossiers kon niet terzijde gesteld worden bij de beoordeling van de overgebleven zaken, aldus de raadslieden.
g) De voorzitter heeft daarop meegedeeld dat de rechtbank de formele processtukken van de ingetrokken zaken had teruggestuurd naar het parket, maar dat de materiële stukken van deze zaken zich nog in het dossier bevonden.
h) De raadslieden hebben zich daarna op het standpunt gesteld dat de officier van justitie een
geheel nieuw dossier dient samen te stellen dat alleen ziet op de telasteleggingen in deze
zaken. Zij hebben de rechtbank verzocht de officier van justitie daartoe de opdracht te geven. Daarnaast hebben zij een verzoek tot verschoning ingediend, primair van de rechtbank en subsidiair van de voorzitter.
i) De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen.
j) Daarop hebben verzoekers het wrakingsverzoek ingediend.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven - gronden:
De gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de rechters bevooroordeeld zijn doordat zij kennis hebben genomen van de inhoud van het dossier dat op de ingetrokken zaken betrekking heeft.
Bovendien heeft de voorzitter in de beschikkingen van 21 april 2008 een standpunt ingenomen over het bewijs in de [ ] zaak. Dat blijkt uit de overwegingen in die beschikking. Uit de overwegingen van de beschikkingen valt niet af te leiden dat er alleen sprake is geweest van een marginale toets. Gehanteerde termen zoals “verdachte en zijn mededaders” duiden op meer dan een marginale toets.
2.2 Het verzoek strekt tot wraking van de gehele meervoudige strafkamer dan wel alleen van de voorzitter. De wrakingskamer wordt tevens verzocht om het openbaar ministerie de opdracht te geven om een beperkter dossier te doen samenstellen, onder vernietiging van het huidige procesdossier.
2.3 De twee naast elkaar lopende strafrechtelijke onderzoeken hebben geleid tot verwarring. De getuigen/aangevers in de nieuwe zaken zijn gehoord en geregistreerd in de [ ] zaak en de hierop betrekking hebbende processen-verbaal zijn in die zaak gevoegd. In de nieuwe zaken is uiteindelijk een kennisgeving van niet verdere vervolging uitgebracht. De rechters hebben echter ten onrechte kennis genomen van talloze stukken die betrekking hebben op de nieuwe zaken.
2.4 In het telefoongesprek van 18 augustus 2008 heeft de voorzitter toegezegd dat de stukken met betrekking tot de nieuwe zaken zouden worden teruggestuurd naar het parket, zodat die nieuwe zaken volledig buiten beschouwing zouden blijven. Op de zitting van 21 augustus 2008 heeft de rechtbank echter meegedeeld dat de materiële stukken van de nieuwe zaken zich in de
[ ] zaak bevonden en waren gelezen. Deze stukken bevatten belastend materiaal voor verzoekers. De zaken zijn geheel met elkaar verweven. De rechters hebben behoudens de
formele stukken nagenoeg in volle omvang kennisgenomen van het dossier in de nieuwe zaken. Bovendien is de voorzitter al vier jaren betrokken bij de [ ] zaak. Dit kennisnemen van de stukken kan ook gevolgen hebben voor de strafmaat in de [ ] zaak, terwijl het benadelingsbedrag in die zaak veel lager is dan in de ingetrokken zaken.
3. Het standpunt van de voorzitter namens de meervoudige kamer
3.1 De meervoudige strafkamer heeft het verzoek bestreden. De beslissing op de zitting van 21 augustus 2008 op het verzoek om de officier van justitie op te dragen om een geschoond dossier aan te leveren kan in principe alleen in hoger beroep worden getoetst. De meervoudige strafkamer heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank hierover.
3.2 Door de wijze van formulering van de overwegingen in de beschikkingen van 21 april 2008, heeft de rechtbank zo zorgvuldig mogelijk willen zijn en heeft zij recht willen doen aan het bijzondere karakter van de procedure.
4. Het standpunt van de officier van justitie
4.1 Een verdachte heeft niet de bevoegdheid om te verhinderen dat stukken aan een strafdossier worden toegevoegd en in het verlengde daarvan ook niet de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken stukken uit het dossier te doen verwijderen. Die bevoegdheid komt de rechtbank niet toe; door de weigering de officier van justitie op te dragen stukken uit het strafdossier te verwijderen wordt het recht van een verdachte op een eerlijk proces dan ook niet gefrustreerd.
4.2 De inhoud van een strafdossier kan nimmer leiden tot een gegrond wrakingsverzoek. De rechter is in beginsel vrij in de beoordeling van de bewijsmiddelen. Zelfs indien een strafdossier verwijzingen bevat die niet zien op in de telastelegging genoemde vermeende strafbare gedragingen en een rechter kennis heeft genomen van bewijsmiddelen van niet telastegelegde gedragingen, kan dat niet leiden tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van een rechter. De onpartijdigheid van de rechter is daardoor volstrekt niet in het geding.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1. Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
5.2 Kennisneming van de inhoud van een strafdossier betrekking hebbend op niet telastegelegde feiten, zelfs indien zoals hier de ingetrokken zaken en de aan de meervoudige kamer thans voorliggende zaken verweven zijn, kan niet leiden tot de objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid.
5.3 In het bijzonder is daarin geen objectieve rechtvaardiging te vinden voor de vrees dat de rechters bij de beoordeling van hetgeen aan verzoekers wordt telastegelegd niet uitsluitend zullen oordelen op de grondslag van de telasteleggingen en hetgeen in hun zaken naar voren wordt gebracht. Het behoort immers tot de normale wettelijke taak van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in artikel 348 en 350 Sv vermelde vragen, daarbij slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen aan de verdachte is te laste gelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dienaangaande.
5.5 De weigering van de meervoudige strafkamer, om het verzoek om de officier van justitie op te dragen om een geschoond dossier te leveren af te wijzen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, zijn niet zo onbegrijpelijk dat de vrees voor vooringenomenheid objectief is gerechtvaardigd. De rechtbank is immers vrij in de bewijskeuzen en kan kennis nemen van het gehele dossier en daarmee ook van onderdelen die betrekking hebben op thans niet langer telastegelegde feiten. Zij kan deze in haar oordeel betrekken of juist buiten beschouwing laten (zoals ook het geval is wanneer de rechtbank tot bewijsuitsluiting zou beslissen). Op vorenstaande gronden is het verzoek dan ook niet toewijsbaar.
5.6. Het verzoek gericht op de wraking van de voorzitter zal eveneens worden afgewezen. De beschikking van 21 april 2008 betrof een voorlopige beslissing in de nieuwe zaken en bevatte geen eindoordeel over het bewijs tegen verzoekers in de [ ] zaak. Weliswaar wordt in de beschikking de zinsnede ‘verdachte en zijn mededaders’gebruikt, doch de rechtbank houdt het ervoor dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving. Dit blijkt uit de inhoud van de overwegingen van de rechtbank, bezien in de context van de marginale toetsing die plaatsvond.
5.6 Het behoort niet tot de bevoegheid van de rechtbank om in het kader van een wrakingsverzoek aan de officier van justitie opdrachten te geven. Voor zover het verzoek daarop is gericht, is het niet-ontvankelijk.
5.7 Nu geen dan wel onvoldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
5.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat de behandeling van de zaken van verzoekers met de parketnummers [ ], [ ] en [ ] wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven op 30 oktober 2008 in raadkamer gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, M. van Hees en M.W. van der Veen, leden van genoemde kamer, in tegenwoordigheid van de griffier.