Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekers zijn verdachten in strafzaken geregistreerd respectievelijk onder parketnummers [ ], [ ] en [ ]. Zij worden verdacht van oplichting (de [ ] zaak).
b) Terzake hebben in 2004 zittingen plaatsgevonden voor een meervoudige strafkamer in een andere samenstelling (met dezelfde voorzitter). Tijdens het politieonderzoek is het vermoeden van oplichting van andere personen ontstaan met een veel hoger vermeend benadelingsbedrag dan in de [ ] zaak. Dit heeft geresulteerd in nieuwe strafzaken tegen verzoekers.
c) Bij beschikkingen van 21 april 2008 is aan de officier van justitie een nieuwe termijn gegeven voor verdere vervolging van de nieuwe zaken van twee maanden. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“De ernst van de strafbare feiten waarop de vervolging in deze zaak betrekking heeft, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte en de mate van krenking van het rechtsgevoel – acht de rechtbank zodanig zwaarwegend dat het algemeen belang het toewijzen van de vordering van de officier van justitie dringend eist.
De rechtbank betrekt in dit oordeel de vermeende stelselmatigheid van het handelen van verdachte en zijn mededaders, de vermeende omvang van de telastegelegde oplichtingen het vermeende organisatieverband dat aan deze oplichting ten grondslag lag.”
d) Verzoekers zijn in alle zaken gedagvaard voor de zitting van 21 augustus 2008.
e) De officier van justitie heeft in de nieuwe zaken de dagvaarding voorafgaand aan de zitting van 21 augustus 2008 ingetrokken, omdat de dagvaardingen niet waren uitgebracht binnen de bij de beschikkingen van 21 april 2008 gegeven termijn voor verdere vervolging. De rechters hebben daarop stukken met betrekking tot deze zaken teruggestuurd naar het parket. De raadslieden zijn daarvan telefonisch op 18 augustus 2008 door de voorzitter van de meervoudige strafkamer op de hoogte gesteld.
f) Ter zitting van 21 augustus 2008 hebben de raadslieden verklaard dat bij de bestudering van de zaken is gebleken dat het onmogelijk was om deze zaken los te beoordelen van de zaken die zijn ingetrokken. De dossiers van de ingetrokken zaken waren totaal verweven met de dossiers van de zaken van verzoekers. De kennis en wetenschap die de rechters hebben opgedaan uit de ingetrokken dossiers kon niet terzijde gesteld worden bij de beoordeling van de overgebleven zaken, aldus de raadslieden.
g) De voorzitter heeft daarop meegedeeld dat de rechtbank de formele processtukken van de ingetrokken zaken had teruggestuurd naar het parket, maar dat de materiële stukken van deze zaken zich nog in het dossier bevonden.
h) De raadslieden hebben zich daarna op het standpunt gesteld dat de officier van justitie een
geheel nieuw dossier dient samen te stellen dat alleen ziet op de telasteleggingen in deze
zaken. Zij hebben de rechtbank verzocht de officier van justitie daartoe de opdracht te geven. Daarnaast hebben zij een verzoek tot verschoning ingediend, primair van de rechtbank en subsidiair van de voorzitter.
i) De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen.
j) Daarop hebben verzoekers het wrakingsverzoek ingediend.