RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/1261 BESLU
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam],
wonende te Amsterdam,
eiser,
gemachtigde mr. M.S. Gerson,
de minister van Justitie,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 21 november 2006 heeft verweerder de afgifte van de door eiser verzochte Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) geweigerd. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 18 april 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 25 mei 2007 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 30 mei 2008, waar eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde
mr. M.D.L. Seijlhouwer.
1. De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of verweerder de weigering van een VOG heeft kunnen handhaven.
2. Eiser heeft op 12 september 2006 bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van de aanvraag om een chauffeurspas ter uitoefening van zijn beroep als taxichauffeur.
3. Verweerder heeft de afgifte van een VOG geweigerd omdat in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) met betrekking tot eiser strafbare feiten zijn vermeld, die indien herhaald een belemmering opleveren omdat naar zijn oordeel een risico bestaat voor het welzijn en de veiligheid van personen met wie eiser uit hoofde van zijn functie in aanraking komt. Verweerder doelt hierbij op een onherroepelijke veroordeling op 2 juni 2006 tot betaling van een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren wegens overtreding van het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol en een onherroepelijke veroordeling op 6 april 2006 tot betaling van een geldboete van € 1.200,00 subsidiair 60 dagen hechtenis wegens overtreding van het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol, meermalen gepleegd. Ook wordt gedoeld op een snelheidsovertreding, welk delict op 1 februari 2006 is afgedaan met een transactie van € 270,00 en een overtreding van het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol, welk delict op 13 juli 2005 is afgedaan met een transactie van € 300,00. Tevens doelt verweerder op het verlaten van een plaats na aanrijding, welk delict op
24 juni 2005 is afgedaan met een transactie van € 220,00 en een onherroepelijke veroordeling op 17 december 2003 tot betaling van een geldboete van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis wegens overtreding van de Wet personenvervoer 2000. Verder wordt gedoeld op een onherroepelijke veroordeling van 28 juni 2002 tot 60 uren werkstraf subsidiair 30 dagen hechtenis, 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot het voldoen van een bedrag van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis in het kader van een maatregel van schadevergoeding wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Verweerder heeft gesteld dat deze strafbare feiten niet afzonderlijk zijn beoordeeld, maar als samenstel van zeven relevante feiten waaraan eiser zich binnen een tijdsbestek van minder dan vier jaren schuldig heeft gemaakt. De verklaringen die eiser geeft bij elk afzonderlijk delict doen volgens verweerder niet af aan de relevantie van de gepleegde delicten die zijn geregistreerd in het JDS. Verweerder heeft voorts gesteld dat eisers belangen voldoende zijn meegewogen in de beoordeling maar dat de aard van de delicten in relatie tot het doel van de aanvraag maakt dat het risico voor de samenleving – om zeker in kwetsbare situaties, waarvan bij het beroep van taxichauffeur snel sprake kan zijn, beschermd te blijven tegen strafbare feiten en andere vormen van normoverschrijdend
gedrag – zwaarder weegt dan eisers belang bij afgifte van een VOG. Dat eiser mogelijk zijn werk zal verliezen doet hieraan, volgens verweerder niet af omdat het verlies van werk niet hoeft te betekenen dat eiser niet meer in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud zal kunnen voorzien. Verweerder is van mening dat het gegeven dat eiser op zesentwintigjarige leeftijd reeds zevenmaal met Justitie in aanraking is gekomen een indicatie vormt ten opzichte van de in de maatschappij geldende normen en waarden. Daarnaast heeft verweerder gesteld grote waarde te hechten aan het feit dat de proeftijd van de op 2 juni 2006 voorwaardelijk opgelegde geldboete met vervangende hechtenis nog tot en met 1 juni 2008 van kracht zal zijn.
4. Eiser heeft – samengevat – aangevoerd dat hij zich bewust is van het feit dat hij als taxichauffeur belast is met de zorg voor het welzijn van zijn passagiers, dat er sprake kan zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid, maar dat hij altijd de belangen van zijn passagiers heeft behartigd. Eiser is van mening dat de door hem gepleegde strafbare feiten in onderlinge samenhang bezien en op zichzelf, ondanks herhaling, geen risico opleveren voor zijn passagiers en/of de samenleving. Met betrekking tot de overtreding van het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol – het ronselen van klanten – heeft eiser gesteld dat dit feit weliswaar is herhaald, maar onvoldoende ernstig is om de afgifte van een VOG te weigeren omdat dit een behoorlijke taakuitoefening niet in de weg staat. Daarbij is het ronselen geruime tijd door de marechaussee gedoogd zodat het niet een zodanig ernstig feit is dat, indien herhaald, een risico voor de samenleving oplevert. Verder heeft eiser gesteld dat de snelheidsovertreding niet bij de beoordeling dient te worden betrokken omdat dit een gering feit betreft. Ook is aangevoerd dat eiser het strafbare feit – het verlaten van een plaats van een aanrijding – niet heeft kunnen plegen, zodat ook dit feit niet meegewogen dient te worden bij de beoordeling. Eiser heeft gesteld dat de door hem gepleegde feiten naar hun aard en in onderlinge samenhang wel degelijk zijn te verenigen met de functie van taxichauffeur. In dit kader heeft eiser gesteld gepoogd aannemelijk te maken dat het enkel afgaan op het JDS een vertekend beeld van de werkelijkheid kan geven. Eiser heeft aangegeven dat hij weliswaar is veroordeeld voor het plegen van openlijk geweld, maar dat hij zijn zus probeerde te beschermen en zelf eveneens letsel heeft opgelopen. Hij heeft opgemerkt dat een taakstraf van 60 uren voor het plegen van dit delict niet als een zware straf kan worden aangemerkt, hetgeen met zich brengt dat de ernst van het delict kan worden gerelativeerd. Verder heeft eiser gesteld dat het behalen van zijn diploma’s vakbekwaamheid een indicatie is van zijn bekwaamheid als taxichauffeur. Dit argument heeft verweerder onvoldoende meegewogen.
Eiser heeft voor gesteld dat zijn persoonlijk belang, het verwerven van inkomsten, zwaarder moet wegen. Voorts heeft eiser aangegeven dat hij een lening heeft moeten aangaan omdat hij een taxivergunning heeft gekocht en een leasecontract voor de auto is aangegaan. Verder heeft hij een studieschuld. Indien eiser geen VOG krijgt zal hij niet in staat zijn deze schulden af te lossen. Tot slot heeft eiser gesteld dat hij geen andere diploma’s heeft en er ondanks zijn pogingen er niet in is geslaagd andere passende arbeid te vinden.
5. In het verweerschrift heeft verweerder nog gesteld dat het weigeren van een VOG niet betekent dat eiser de VOG nooit zal kunnen krijgen. Verweerder heeft gesteld het, vanwege de aard van de werkzaamheden, belangrijk te vinden om te verlangen dat eiser voor langere tijd laat zien dat hij geen contact meer heeft met justitie en dat hij zijn intenties geen nieuwe strafbare feiten te plegen ook in de praktijk kan realiseren. Elke nieuwe aanvraag wordt op basis van de dan voorhanden zijnde informatie beoordeeld. Verder heeft verweerder gesteld dat, voor zover er een fout is gemaakt in de JDS, eiser om rectificatie kan verzoeken. Hiervan is verweerder niet gebleken en het feitelijk verweer voor het strafproces doet volgens verweerder in deze procedure niet ter zake. Voorts heeft verweerder gesteld dat aan de overgelegde diploma’s van vakbekwaamheid niet die betekenis kan worden toegekend die eiser daaraan gehecht wenst te zien omdat iedereen die een soortgelijke aanvraag voor een VOG doet deze moet hebben. Tot slot heeft verweerder gesteld dat niet dan wel onvoldoende is gebleken dat eiser niet in staat is om een andere passende functie te krijgen.
6. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
7. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft verweerder de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP 2004 (hierna: de beleidsregels), vastgesteld bij besluit van verweerder van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63).
In de beleidsregels is bepaald dat de afgifte van de VOG kan worden geweigerd, indien de aanvrager in de vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing voorkomt in de justitiële documentatie en de aangetroffen antecedenten, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de verklaring wordt gevraagd. Voor onder meer een taxichauffeur geldt echter dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat er geen sprake mag zijn van relevante antecedenten. Of sprake is van relevante antecedenten wordt, volgens paragraaf 3.1 van de beleidsregels, onder meer bepaald door de relatie tussen de strafbare feiten en de functie, de taak of de opdracht die door betrokkene vervuld gaat worden.
8. In de beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen het objectieve criterium en het subjectieve criterium. Beide criteria zijn van belang bij de beoordeling of een VOG al dan niet dient te worden geweigerd.
In paragraaf 3.2.2 staan de objectieve criteria opgenomen die bij de beoordeling van een aanvraag een rol spelen. De afgifte van een VOG wordt geweigerd indien in het justitiële documentatieregister met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, een belemmering kan vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg opgesomde elementen: strafbaar feit, indien herhaald, risico voor de samenleving en een belemmering vormen voor een behoorlijke taakuitoefening van de taak of bezigheden.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van de VOG, zijn in bijlage A bij de beleidsregels een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd, aan de hand waarvan verweerder het risico voor de samenleving bepaalt.
Op eiser is het specifieke screeningsprofiel taxichauffeur van toepassing. Volgens dit screeningsprofiel is de taxichauffeur belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In hun functie komt het vaak voor dat er een "één op één relatie" is, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Chauffeurs in (straat)taxivervoer gaan daarnaast met contante en girale waarden om. Eén van de risico’s in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen.
In paragraaf 3.2.3 staan de subjectieve criteria opgenomen die bij de beoordeling van de aanvraag een rol spelen. De subjectieve criteria bestaan uit het, in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg neergelegde element ‘de overige omstandigheden van het geval’. Omstandigheden die volgens paragraaf 3.2.3 van de beleidsregels bij de besluitvorming worden meegewogen zijn: een advies van de burgemeester over de bijzondere omstandigheden in zijn gemeente, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag, de leeftijd van de aanvrager en diens burgerlijke staat, de leeftijd van de aanvrager ten tijde van het plegen van het strafbare feit, de zwaarte van het delict (misdrijf of overtreding), de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, de vraag in hoeverre recidive waarschijnlijk is, de hoeveelheid antecedenten, de periode tussen de verschillende antecedenten en het tijdsverloop van het antecedent. Verweerder komt pas tot een definitief oordeel nadat ook de belangen van betrokkene bij de afweging zijn meegenomen, aldus de beleidsregels.
9. Vooropgesteld wordt, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft geoordeeld in haar uitspraak van 12 september 2007 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer: BB3416), dat ten aanzien van het screeningsprofiel taxichauffeur geen sprake is van een onredelijke beleidsbepaling. Naar het oordeel van de Afdeling gaan bovengenoemde beleidsregels de grenzen van de in artikel 35 Wjsg aan verweerder gegeven bevoegdheid niet te buiten en heeft verweerder, in aanmerking genomen de in de beleidsregels vermelde belangen, in redelijkheid tot het vaststellen van dit beleid kunnen komen.
10. In de beleidsregels worden de stappen weergegeven aan de hand waarvan verweerder een belangenafweging dient te maken tussen het risico voor de samenleving en het belang van de betrokkene. Bij de beoordeling dient getoetst te worden aan de objectieve criteria, waarbij het hulpmiddel van de screeningsprofielen een rol speelt, en aan de subjectieve criteria die in de beleidsregels zijn opgenomen. Dat de beleidsregels ervan uitgaan dat de toetsing aan de objectieve criteria voorafgaat aan de toetsing aan de subjectieve criteria neemt echter niet weg dat in het afwegingsproces een onderlinge samenhang wordt verondersteld. Uit de formulering van de beleidsregels en de wetsgeschiedenis bij artikel 35, eerste lid, van de Wjsg volgt nadrukkelijk dat indien de objectieve toetsing, die op een justitieel gegeven is uitgevoerd, meebrengt dat een herhaling van het strafbare feit in de weg staat aan een goede taakuitoefening de overige omstandigheden van het geval mede bepalend zijn voor het al dan niet afgeven van een VOG. Telkens gaat het om een integrale afweging van de betrokken belangen en dus om een oordeel in het concrete geval.
11. Tegen deze achtergrond dient te worden beoordeeld of de afweging die verweerder in dit geval heeft gemaakt conform de beleidsregels en de bedoeling van de wetgever, zoals hierboven uiteengezet, zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
12. Ten aanzien van de objectieve toetsing die door verweerder is verricht, overweegt de rechtbank als volgt. In het JDS komen ten aanzien van eiser over de vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing (de beoordeling van het bezwaarschrift) de volgende vermeldingen voor:
- meerdere keren overtreding van het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol (het zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de exploitant op het luchthaventerrein bedrijfsactiviteiten uitoefenen, doen of laten uitvoeren, het zogenoemde ronselen van passagiers), welke delicten zijn afgedaan met een transactie van € 300,00 op 13 juli 2005 en met onherroepelijke veroordelingen op 6 april 2006 met een geldboete van € 1.200,00 subsidiair 60 dagen hechtenis en op 2 juni 2006 met een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren;
- het verlaten plaats na aanrijding, welk delict op 24 juni 2005 is afgedaan met een transactie van € 220,00;
- een snelheidsovertreding, welk delict op 1 februari 2006 is afgedaan met een transactie van € 270,00;
- overtreding van de Wet personenvervoer 2000 (het verrichten van taxivervoer zonder een daartoe verleende vergunning), welk delict is afgedaan met een onherroepelijke veroordeling op 17 december 2003 met een geldboete van
€ 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis,
- het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, welk delict is afgedaan met een onherroepelijke veroordeling op 28 juni 2002 tot 60 uren werkstraf subsidiair 30 dagen hechtenis, 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot het voldoen van een bedrag van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis in het kader van een maatregel van schadevergoeding.
Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 januari 2007 op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AZ5490) diende verweerder, wat de objectieve toetsing betreft, uit te gaan van deze strafbare feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er voldoende relatie tussen de door eiser gepleegde strafbare feiten en de functie van taxichauffeur die eiser wil uitoefenen. Zoals verweerder terecht heeft overwogen is eiser als taxichauffeur belast met zorg voor het welzijn en de veiligheid van passagiers waarbij zich één op één relaties voordoen en sprake is van een tijdelijke afhankelijkheid. In aanmerking genomen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er, indien herhaald in de uitoefening van zijn functie, sprake is van een risico voor de veiligheid van personen, in het bijzonder passagiers. Verder heeft verweerder in het door eiser gepleegde verkeersdelict grond kunnen vinden voor het standpunt dat passagiers onnodig in gevaar kunnen worden gebracht, evenals medeweggebruikers en andere deelnemers aan het verkeer. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat van een professionele taxichauffeur mag worden verwacht dat deze zich aan de geldende regels in de taxibranche houdt en dat eiser door het overtreden van de Wet Personenvervoer 2000 en het meermalen overtreden van het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol heeft aangetoond dit niet te doen, waardoor eiser niet beschikt over de eigenschappen die van een verantwoordelijke taxichauffeur mogen worden verwacht. Verweerder heeft zich, gelet op het screeningsprofiel in de beleidsregels dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser gepleegde delicten relevant zijn in de zin van de beleidsregels en, indien herhaald, aan een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden als taxichauffeur in de weg zullen staan. De door eiser aangevoerde omstandigheden waaronder de delicten zouden zijn gepleegd maken niet dat voornoemde delicten in het kader van de toetsing van de objectieve criteria geen relevantie hebben. Het gaat er immers om of de strafbare feiten op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvraag, nogmaals gepleegd, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, dat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat. De stelling van eiser dat hij gelet op de door hem overgelegde verklaringen het delict “het verlaten van de plaats van een ongeval” niet heeft kunnen plegen leidt niet tot een ander oordeel. Vaststaat dat dit delict is opgenomen in de JDS ten aanzien van eiser. Gelet op het bepaalde in de Wjsg was er voor verweerder geen aanleiding om dit delict buiten beschouwing te laten bij de beoordeling van de objectieve criteria. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat aan de objectieve criteria is voldaan.
13. Wat betreft de subjectieve criteria overweegt de rechtbank het volgende. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 10 is overwogen moet verweerder, gelet op de in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg genoemde elementen van toetsing, bij de beoordeling van de aanvraag een integrale afweging van de betrokken belangen maken. Naar het oordeel van de rechtbank is in het primaire besluit noch in het bestreden besluit voldoende inzichtelijk gemaakt dat een dergelijke afweging heeft plaatsgevonden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de subjectieve criteria die zijn opgenomen in de beleidsregels blijkt dat bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG rekening dient te worden gehouden met de kans op recidive. Uit het primaire besluit noch uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de omstandigheden van het geval de vraag of recidive waarschijnlijk is, heeft betrokken. Dit klemt temeer nu het door eiser gepleegde geweldsdelict, dat zich volgens eiser in de familiesfeer heeft afgespeeld, een eenmalig incident betreft waarvan de afdoening bijna 5 jaar voor de datum van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden. Verder is van belang dat eiser niet eerder in ernstige zaken met politie en justitie in aanraking is geweest. Deze omstandigheden worden in de wetsgeschiedenis bij artikel 35, eerste lid, van de Wjsg uitdrukkelijk genoemd als bijzondere omstandigheden die afgifte van een VOG toch kunnen rechtvaardigen.
De snelheidsovertreding betreft eveneens een eenmalig incident, waarbij naar het oordeel van de rechtbank dient te worden betrokken dat eiser niet eerder in verband met een snelheidsovertreding met politie en justitie in aanraking is gekomen terwijl hij ten tijde van de snelheidsovertreding reeds vier jaar als taxichauffeur werkzaam was. Ook de overtreding van de Wet personenvervoer 2000 en het delict “het verlaten van een plaats na aanrijding” zijn eenmalige incidenten. Daarbij komt dat eiser voor het laatstgenoemde delict niet is veroordeeld. Dit is afgedaan met een transactie. Anders dan bij een veroordeling worden de omstandigheden bij de oplegging van een transactie niet door een rechter bij de beoordeling betrokken. Eiser heeft gesteld dat hij dit delict niet heeft gepleegd, dat zijn verzekeraar deze mening deelt en dat hij het transactievoorstel heeft aanvaard om er snel vanaf te zijn. In een dergelijke situatie kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet, zonder nadere motivering, met een enkele verwijzing naar de beleidsregels, stellen dat de omstandigheden waaronder eiser de strafbare feiten heeft gepleegd niet relevant zijn.
Het feit dat ten aanzien van het overtreden van het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol – het ging om het ronselen van klanten – wel sprake is van recidive en dat ten aanzien van de overtreding die is afgedaan op 2 juni 2006 nog een proeftijd loopt, doet hieraan niet af. Afgezet tegen de aard en de ernst van deze overtredingen kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden gesteld dat de kans op recidive van deze overtredingen maakt dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt dan eisers belang bij het verkrijgen van een VOG. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder de stelling van eiser dat deze overtredingen zijn voortgekomen uit een overspannen taximarkt en dat het ronselen van klanten geruime tijd door de marechaussee is gedoogd bij zijn afweging moeten betrekken.
Het bestreden besluit is op voorgenoemde onderdelen niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen verdere bespreking. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Justitie) aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden (het ministerie van Justitie) aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2008 door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Jacobs, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.