ECLI:NL:RBAMS:2008:BH7013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-994202-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van Adviesbureau Noord-Zuidlijn V.O.F. in milieuzaken met betrekking tot groutwatervervuiling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 november 2008 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen Adviesbureau Noord-Zuidlijn V.O.F. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten die betrekking hebben op de milieuverontreiniging door groutwater. De zaak betreft de vraag of het adviesbureau verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vermeende lekkages van groutwater afkomstig van de werkzaamheden aan de Noord-Zuidlijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dienst Milieu en Bouwtoezicht (DMB) in januari 2005 vergunningen heeft verleend aan DETO Beheer B.V. voor het opslaan van grout en het lozen van afvalwater. Tijdens controles in 2005 zijn er plassen water aangetroffen met een hoge pH-waarde, wat leidde tot het vermoeden van lekkages. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden in het dossier onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat het water in de plassen afkomstig was van de activiteiten van de verdachte. Er was geen wetenschappelijk vergelijkend onderzoek gedaan naar de chemische samenstelling van het water, en de rechtbank concludeerde dat het water ook van andere bronnen kon komen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vergunningverlenende instantie niet heeft willen toestaan dat groutwater naar belendende percelen zou percoleren. Gezien het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/994202-07 (PROMIS)
Datum uitspraak: 27 november 2008
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
ADVIESBUREAU NOORD-ZUIDLIJN V.O.F.,
Gevestigd op het adres [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 en 13 november 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat
4.
Zij in of omstreeks de periode van 25 mei 2005 tot 17 december 2005, althans in het jaar 2005, te Amsterdam op en/of in de omgeving van de [adres 1] tezamen en in vereni-ging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft ver-richt en/of nagelaten met betrekking tot (waterige) afvalstoffen, te weten (grote) hoeveelheden jetgroutspoil met een hoge pH-waarde (circa pH-12), afkomstig van de aanleg van de Noord-Zuidlijn, terwijl daardoor, naar zij wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan,
immers heeft /hebben zij en/of haar mededader(s) deze afvalstoffen (telkens) afgegeven aan een inrichting (gelegen aan de [adres 1], genaamd [bedrijf 2]) en/of (vervolgens) gedeponeerd en/of laten deponeren en/of opgeslagen en/of laten opslaan binnen die inrichting in lekke en/of niet vloeistofdichte bassin(s), tenge-volge waarvan (afval)water van die jetgroutspoil met die hoge pH-waarde (telkens) uit en/of door dat/die bassin(s) op/in de onbeschermde bodem lekte, en niet alle maatregelen genomen en/of nagelaten die redelijkerwijs van haar, verdachte, en/of haar mededader(s) kon(den) wor-den gevergd, teneinde die (nadelige) gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beper-ken;
De hierboven voorkomende termen worden — voorzover van toepassing — gebruikt in de zin van de Wet milieubeheer en het Wetboek van Strafrecht.
(strafbaarstelling: artikel la, 2 en 6 Wet op de economische delicten en artikel 10.1 lid 1 Wet milieubeheer jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 25 mei 2005 tot 17 december 2005, althans in het jaar 2005, te Amsterdam op en/of in de omgeving van de [adres 1] tezamen en in vereni-ging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, jetgroutspoil met een hoge pH-waarde (circa pH-12), althans een (of meer) stof (fen) die de bodem kan/kunnen ver-ontreinigen en/of aantasten, in een of meer niet vloeistofdichte bassin(s) heeft/hebben opge-slagen en/of laten opslaan en/of gehouden en/of laten houden tengevolge waarvan het water met die hoge pHwaarde afkomstig van die jetgroutspoil op en/of in de (onbeschermde) bodem werd gebracht en/of gelaten,
zulks terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs had(den) kunnen ver-moeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en toen niet alle maatregelen heeft/hebben genomen die redelijkerwijs van haar en/of haar mede-dader(s) konden worden gevergd teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of indien die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, toen niet de bodem heeft/hebben gesaneerd en/of de aantasting en de directe gevolgen daarvan niet heeft/hebben beperkt en niet zoveel mogelijk ongedaan heeft/hebben gemaakt;
de hierboven onder Subsidiar voorkomende termen worden - voor zover van toepassing - ge-bruikt in de zin van de Wet bodembescherming en het Wetboek van Strafrecht;
(strafbaarstelling: artikel 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 13 Wet bo-dembescherming juncto artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
2. Voorvragen
3. Vaststaande feiten
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
3.1. In januari 2005 verleent de Dienst Milieu en Bouwtoezicht (hierna DMB) namens bur-gemeester en wethouders van Amsterdam aan DETO beheer B.V. een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een depot voor de opslag van grout aan[adres 1] te Amsterdam. In diezelfde maand verleent het Ministerie van Verkeer en Waterstaat aan DETO Beheer B.V. een vergunning ingevolge de Wet veront-reiniging oppervlaktewateren voor het lozen van afvalwater, afkomstig van het terrein van de inrichting “[adres 1]” van dezelfde locatie.
3.2. [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) sluit begin februari 2005 met het Projectbureau Noord-Zuidlijn van de gemeente Amsterdam een over-eenkomst tot het lossen en verwerken van spoil dat vrijkomt bij het jetgrouten op verschillen-de locaties van het werk Noord-Zuidlijn. Bij de totstandkoming van de overeenkomst – onder meer bij de offerteaanvraag – en tijdens de contractsperiode treedt ook het adviesbureau Noord-Zuidlijn namens de gemeente op.
3.3. Op 25 mei 2005 treft een toezichthoudend ambtenaar, tevens buitengewoon opsporings-ambtenaar, van de DMB bij een controle op het maaiveld van het naastliggend braakliggend terrein [adres 2], plassen water aan. Deze plassen zijn deels wit uitgeslagen en de on-derkant van een ontwateringsbassin is donkergekleurd. De toezichthoudend ambtenaar put hieruit het vermoeden dat het afvalwater van het jetgroutspoil door de wand van het ontwate-ringsbassin percoleert. Met behulp van pH-papier controleert hij de pH-waarde van het water naast de wand van het ontwateringsbassin en van het water in het ontwateringsbassin. Beide blijken een pH-waarde van ongeveer 12 te hebben. Tevens liggen op de openbare weg plassen water met dezelfde pH-waarde. De controleur constateert op deze datum voorts dat op het ter-rein geen monitoringspeilbuizen staan, hoewel de milieuvergunning in voorschrift D8 bepaalt dat in totaal drie monitoringspeilbuizen dienen te worden geplaatst, voordat het grout in depot wordt gebracht.
3.4. In de periode van eind mei 2005 tot en met december 2005 voert genoemde toezichthou-dend ambtenaar regelmatig controles op en nabij het terrein van [bedrijf 2] uit. Daarbij treft hij, ook nadat aan en om de bassins en om het terrein voorzieningen zijn aangebracht, op ver-schillende data plassen water met pH-waarden van rond de 12 aan. Deze waarden worden be-vestigd door labaratoriumrapporten. Het openbaar ministerie neemt naar aanleiding van de controles telkens contact op met verschillende betrokkenen om hen erop te wijzen dat de ver-meende lekkages van de ontwateringsbassins dienen te worden stopgezet.
3.5. Op 16 december 2005 beveelt de officier van justitie – nadat de DMB in augustus ook al een dwangsombeschikking heeft afgegeven – in een voorlopige maatregel ex art. 28 Wet op de economische delicten dat DETO Beheer B.V. binnen haar inrichting aan de [adres 1] te Amsterdam geen grout meer inneemt en opslaat.
4. Beoordeling ten gronde
4.1. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde dan wel het subsidiair tenlastegelegde en daartoe het volgende naar voren gebracht.
Het bewijs wordt gevormd door het lekwater dat bij de verschillende controles is geconstateerd. Dat dit lekwater betreft en geen water van elders afkomstig, lijdt geen twijfel. Ook al zou op het naburige terrein van [bedrijf 1] ([adres 2]) wel eens basisch water zijn geloosd, dan kan dat onmogelijk de oorzaak zijn van al het water dat op en om het terrein van [bedrijf 2] is aangetroffen. Het gaat hierbij in het bijzonder om de lekkages op de openbare weg en naast de bassins op het terrein van [bedrijf 2] zelf.
Uit de considerans van de vergunning blijkt dat uitdrukkelijk is bedoeld te bepalen dat afvalwater uit het grout niet op de bodem zou geraken, zeker niet op die van belendende percelen of de openbare weg. Dat jetgroutspoil een bedrijfsafvalstof betreft, mag genoegzaam blijken uit het feit dat jetgroutspoil voor de houders ervan klaarblijkelijk een afvalproduct was uit een bedrijfsmatige activiteit waarvan zij zich wilden ontdoen na gebruik daarvan.
Verder geldt dat [bedrijf 2] in samenwerking met het Adviesbureau Noord-Zuidlijn weliswaar diverse maatregelen heeft genomen, doch dat deze maatregelen niet effectief zijn gebleken. Het actief ontwateren, dat in samenhang met andere maatregelen in elk geval enige tijd effectief leek, is onvoldoende gebruikt, met als gevolg dat toch weer lekkages voorkwamen.
Voorts moet verdachte hebben geweten dan wel kunnen vermoeden dat door haar handelen de bodem kon worden verontreinigd. Alle betrokkenen waren immers op de hoogte van de hoge pH-waarde van de jetgroutspoil en tevens van de lekkages tijdens de opslag/verwerking. DMB en het OM hebben meermalen gewaarschuwd voor mogelijke milieuverontreiniging, als de betrokken partijen geen afdoende maatregelen zouden treffen. Voor hen is ook meermalen zichtbaar geweest dat het afvalwater niet op het vloeistofkerende terrein van [bedrijf 2] bleef, maar zich naar onbeschermde bodems van belendende percelen en de openbare weg verplaatste.
Voorts is weliswaar getracht ervoor te zorgen dat het aangeleverde grout minder nat was, maar deze maatregelen zijn niet afdoende gebleken. Pogingen het werkproces zodanig aan te passen dat de samenstelling van het grout meer conform de offerte en de opdracht was, hebben onvoldoende resultaat opgeleverd. Omdat de lozingsvergunning van [bedrijf 2] het bedrijf verplichtte te voorkomen dat water uit de bassins weglekte, had met met leveren van het te natte grout niet mogen zijn doorgegaan, toen bleek dat [bedrijf 2] niet aan haar vergunningsvoorwaarden kon voldoen.
De opdrachtgevers, zijnde de Gemeente Amsterdam en het Adviesbureau Noord-Zuidlijn, hebben het tenlastegelegde medegepleegd met [bedrijf 2] en haar directeuren.
De tenlastegelegde feiten zijn opzettelijk gepleegd. [bedrijf 2] wist aan welke vergunningsvoorschriften zij zich te houden had. Voorts mag van een professionele marktdeelnemer worden verwacht dat hij de regels kent en zich daaraan ook houdt. Dat geldt eens te meer, nu het bevoegd gezag [bedrijf 2] meermalen heeft gewaarschuwd en gemaand zich aan de regels te houden. Het opzet is daarmee gegeven.
Het projectbureau is integraal verantwoordelijk voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Voor deskundigheid op technisch gebied ging de gemeente een contract aan met het [ingenieursbureau 1], dat hiertoe tezamen met i[ingenieursbureau 2] het adviesbureau oprichtte. Het adviesbureau werd als directievoerder binnen het project aangesteld. Het project is onderverdeeld in contracten. Per contract werd een bouwmanager aangesteld van het projectbureau. Tegenhanger was de contractmanager bij het adviesbureau. De contractmanager had weliswaar een beperktere verantwoordelijkheid dan de bouwmanager, zijn taak omvatte echter wel de dagelijkse aansturing van de bouwplaats. In geval van problemen in de uitvoering van het project was het de verantwoordelijkheid van het adviesbureau om beslissingen en maatregelen te nemen. Het projectbureau kan worden gekenschetst als een ‘raad van bestuur’, het adviesbureau als ‘dagelijks bestuur’. Gelet hierop kan het strafrechtelijke verwijt naar zowel het projectbureau als het adviesbureau worden gemaakt. Deze partijen hadden als opdrachtgevers het in de hand om het jetgroutspoil al dan niet af te voeren naar [bedrijf 2].
Daarnaast is relevant dat de samenstelling van het grout voor menselijke beheersing vatbaar was. Binnen het proces kon de kwaliteit van het jetgrout worden veranderd. Ten opzichte van een eerder uitgevoerde proef bevatte het jetgrout over het verloop van maanden steeds meer water. In dat verband hielp het niet dat het projectbureau en het adviesbureau het standpunt innamen dat [bedrijf 2] aan het contract werd gehouden. Deze stellingname toont dat aan de zijde van de opdrachtgevers enkel zorg gedragen werd voor het Noord-Zuidlijnproject als zodanig, maar niet voor de gevolgen elders. In deze situatie was sprake van een bewuste volledige en nauwe samenwerking tussen opdrachtgevers en aannemers. Het projectbureau en het adviesbureau distantieerden zich niet van de overtredingen, men liet de afvoer van jetgrout voortduren en greep niet in – althans onvoldoende – toen reeds in mei 2005 duidelijk werd dat het mis ging bij [bedrijf 2].
Bij repliek heeft de officier van justitie nog aangevoerd dat het feit dat het terrein van [bedrijf 2] was vervuild geen vrijbrief was om daaraan nog extra vervuiling toe te voegen.
De lozingen van [buurman 1] vonden ver van het terrein van [bedrijf 2] plaats. Dat het water buiten de bassins afkomstig was vanuit de bassins, blijkt uit de lakmoesproeven en de rapporten van Omegam.
Aan artikel 13 WBB, een vangnetartikel, komt een zelfstandige en aanvullende betekenis toe, ook indien daarnaast een WM-vergunning van toepassing is en wordt nageleefd, zelfs als deze vergunning bepalingen kent die het oog hebben op het beschermen van de bodem.
Verder wordt in de vergunning met afvalstoffen ook jetgroutspoil bedoeld, omdat bij de vergunning is uitgegaan van het gebruik van een waterverzamelbassin en van grout dat niet dermate nat van samenstelling was dat het door de wanden van de bassins zou percoleren. Bovendien is gezien de specifieke doelstelling van de activiteiten ook niet goed voorstelbaar op welke andere afvalstoffen dit voorschrift zou kunnen doelen.
Het adviesbureau was omstreeks 18 mei 2005 al op de hoogte van de lekkages. De eerste constatering door de DMB dateert van 25 mei 2005. Vanaf die eerste constatering werden leveringen van jetgrout gecontinueerd ondanks een op zijn minst alarmerende situatie bij [bedrijf 2], die in de loop der maanden niet veel beter werd, ongeacht de met medeweten van het adviesbureau genomen maatregelen.
Medeplegen doet zich hier in een functionele vorm voor. De handelingen bij Steeenkorrel worden het adviesbureau en het projectbureau aangerekend, nu deze zich hier niet van hebben gedistantieerd. Men greep niet in, hoewel dat wel in de rede lag. Het afgeven van afvalstoffen maakte een inherent onderdeel uit van de directievoering van de bouwplaatsen en viel derhalve in de invloedssfeer en onder zeggenschap van zowel het project- als het adviesbureau. Er was sprake van een verknochting in de bewuste samenwerking tussen het projectbureau en het adviesbureau, aldus de officier van justitie.
4.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het verbaast hem in hoge mate dat het adviesbureau in deze zaak vervolgd wordt, nu het, als adviseur van de gemeente Amsterdam als opdrachtgever, heeft gedaan wat het redelijkerwijs kon doen om een oplossing voor de lekkageproblematiek te bevorderen, hoewel het dat, gelet op zijn verantwoordelijkheden binnen het project, niet had hoeven doen. De gemeente Amsterdam was eindverantwoordelijke binnen het project Noord-Zuidlijn. De rol van het adviesbureau was beperkt tot het op verzoek van het projectbureau geven van adviezen en voorts het houden van toezicht op de technische aspecten van de bouwactiviteiten van de aannemers in de binnenstad.
Ten aanzien van [bedrijf 2] was de taak van het adviesbureau zeer beperkt, immers slechts tot het uitbrengen van een gunningsadvies aan het projectbureau.
De raadsman onderscheidt drie perioden.
Op 1 juni 2005 wordt het adviesbureau in de persoon van [persoon 3] telefonisch op de hoogte gebracht van de constatering dat de bassins lekten. [bedrijf 2] faxt de volgende dag een plan van aanpak aan het OM. Op 7 en 8 juni 2005 constateert de toezichthouder dat de goten zijn aangelegd en de lekkage is verholpen. De aanvoer van jetgroutspoil wordt weer hervat. In deze periode had het adviesbureau geen enkele aanleiding zich actief met de zaak te bemoeien, omdat het niet feitelijk bij de uitvoering van het werk bij [bedrijf 2] was betrokken en omdat onmiddellijk bleek dat het bevoegd gezag zich met de zaak bemoeide.
Op 1 juli 2005 wordt dan [persoon 4] door het openbaar ministerie gebeld. Hij volgt het verzoek op de aanvoer van jetgroutspoil te doen staken. In de dagen erna helpt het adviesbureau met het zoeken naar oplossingen voor de lekkende bassins. Op 14 juli 2005 zendt de [persoon 5] zijn commentaar op de voorgenomen maatregelen van [bedrijf 2] aan [persoon 6]. Het op deze wijze en in deze periode proberen te leveren van een positieve bijdrage kan onmogelijk in strijd met de zorgplicht worden geacht.
De derde periode loopt van 30 november tot en met 16 december 2005. In die periode wordt het adviesbureau niet meer direct op de hoogte gebracht van lekkages. Als het dan op 12 december 2005 op de hoogte wordt gesteld, hebben de toezichthouders en opsporingsdiensten [bedrijf 2] wederom reeds in een stevige greep, waardoor voor het Adviesbureau geen enkele aanleiding bestond in te grijpen. Ook in dit geval kan het adviesbureau dan ook niet worden verweten dat het in strijd met zorgplichtbepalingen heeft gehandeld, laat staan dat van opzet sprake is.
Doordat het adviesbureau er telkens voor heeft zorg gedragen dat de aanvoer van grout werd gestopt, zodra hierom werd verzocht, heeft het alle maatregelen genomen die van het adviesbureau als zorgvuldig handelend rechtspersoon in termen van coördinatie konden worden verlangd.
Daarnaast is het adviesbureau niet verantwoordelijk voor de genomen technische maatregelen. Het adviesbureau had de rol, noch de bevoegdheid actief in te grijpen. Het feit dat [persoon 7] enige malen bij [bedrijf 2] is geweest, maakt dat niet anders.
Ook is van de zijde van het adviesbureau geen sprake geweest van uitoefening van druk. Het adviesbureau heeft [bedrijf 2] slechts op haar contractuele verantwoordelijkheid jegens de gemeente aangesproken.
Indien ten aanzien van het adviesbureau zou worden aangenomen dat het de wettelijke plicht had te voorkomen dat zich bij [bedrijf 2] lekkages zouden voordoen, wordt de reikwijdte van de zorgplichtbepalingen in de WBB en WM tot een onaanvaardbaar niveau opgerekt.
De term “hoge pH” is een onbepaalde term, waarvan niet duidelijk is wat daarmee wordt bedoeld. Het was de taak van het adviesbureau niet om handelingen ter plaatse te verrichten, en, indien het dit had gewild, ontbrak het aan de middelen en de mogelijkheden.
Uit het StAB-rapport blijkt dat de bodem niet kan zijn verontreinigd door bovengenoemde stoffen. Eén van de antwoorden uit het rapport luidt dat sprake kan zijn van aantasting van de bodem. Hierbij gaat het rapport uit van de aanname dat het basische water dat [verbalisant 1] op het terrein heeft aangetroffen, uit de bassins is gestroomd en dat dit de bodem kan zijn ingelopen. Zoals echter uit de getuigenverhoren is gebleken, waren er zoveel bronnen van basisch materiaal op en rond het terrein van [bedrijf 2] aanwezig dat onmogelijk kan worden bewezen dat het buiten de bassins aangetroffen basische water ook daadwerkelijk uit de bassins is gelekt en ter plaatse in de bodem is terechtgekomen.
Voorts is er geen enkele aanwijzing dat het basische water in de bodem is terechtgekomen. Hierbij is bovendien van groot belang in hoeverre de bodem al was aangetast. Nu dat niet kan worden vastgesteld, kan ook geen antwoord op de vraag worden gegeven of de bodem (feitelijk) nog kon worden aangetast.
Uit de vergunning blijkt dat de infiltratie van groutwater in de bodem reeds verwacht was en, gezien de overwegingen daarover, in overeenstemming met de vergunning was. Uit de jurisprudentie volgt dat in beginsel niet in strijd met enige zorgplicht wordt gehandeld, indien handelingen worden verricht die in overeenstemming met de vergunning zijn.
Nu het adviesbureau slechts heeft geadviseerd en niet verantwoordelijk was voor de directievoering en uitvoering van de verboden handelingen, kan het ook niet als functioneel dader worden aangemerkt.
Tenslotte kan het adviesbureau ook niet als medepleger worden aangemerkt. Van enige samenwerking gericht op de verboden gedraging was geen sprake.
De raadsman heeft bij dupliek nog aangevoerd dat van het vereiste van beschikking en aanvaarding, waarbij in beide elementen sprake moet zijn van een zeggenschapselement, geen sprake is aan de zijde van zijn cliënt. Dit geldt zowel voor de aanvoer van het grout als voor de samenstelling van het grout. De informatie dat de bassins lekten, hoefde bij het adviesbureau niet tot de conclusie te leiden dat het grout te nat was.
Andere instanties hoorden al eerder dan het adviesbureau van de lekkages. Dat neemt niet weg dat het adviesbureau, toen ook zij ervan vernam, nog altijd geen zeggenschap had. Die zeggenschap is wel vereist.
4.3. Oordeel van de rechtbank
4.3.1. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat niet in strijd met enige zorgplicht werd gehandeld, nu in de vergunning verwacht werd dat aanhangend groutwater in de bodem zou infiltreren en dit aldus in overeenstemming met de vergunning moet worden geacht, overweegt de rechtbank als volgt.
Voorafgaand aan de door de raadsman in zijn pleidooi geciteerde overweging stelt de vergunningverlenende instantie in de vergunning, verwijzende naar het oriënterende bodemonderzoek door Omegam uit 2003, dat de grond op de locatie [adres 1] reeds ernstige verontreinigingen kent. Vervolgens stelt zij vast dat het terrein tenminste vloeistofkerend is, daar in de aanvraag is aangegeven dat de locatie voorzien is van een asfaltverharding. Deze verharding is aangelegd onder een licht afschot richting het waterverzamelbassin.
Eerst na het voorgaande te hebben meegewogen, komt de vergunningverlenende instantie tot de conclusies uit het citaat. De rechtbank begrijpt deze conclusies dan ook aldus dat de vergunningverlenende instantie niet verwacht dat door het aanhangend groutwater en het grout zelf een substantiële verontreiniging van de bodem zal plaatsvinden, gezien het feit dat grond reeds ernstig verontreinigd is. Wel zou de zuurgraad van het groutwater in geval van infiltreren enige invloed op de onderliggende bodem kunnen hebben, maar deze invloed acht de vergunningverlenende instantie zeer beperkt gezien de waterkerende verharding die onder afschot is aangelegd.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de vergunningverlenende instantie in ieder geval niet heeft willen toestaan dat groutwater naar aan het terrein van verdachte grenzende percelen zou percoleren, nu van die grond niet bekend is of deze voorzien is van een beschermende waterkerende verharding en aldus de mogelijkheid bestaat dat het groutwater aldaar de hiervoor genoemde negatieve invloed op de bodem heeft. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Voor bewezenverklaring is vervolgens onder meer vereist dat het water in de verschillende aangetroffen plassen daadwerkelijk afkomstig was uit de bassins van [bedrijf 2]. De verdediging heeft ten aanzien van deze plassen het verweer gevoerd dat deze ook kunnen zijn ontstaan, doordat op het naastgelegen terrein van [buurman] – al dan niet met vergunning – bijna dagelijks meerdere cementspeciewagens werden schoongespoeld, waarbij substantiële hoeveelheden basisch water werden geloosd, ook in directe nabijheid van het terrein van verdachte.
Voor de stelling dat het water in de plassen van verdachte afkomstig was, bevat het dossier de constateringen van de toezichthoudend ambtenaar dat er plassen lagen, dat de onderkant van het bassin donkerverkleurd was en nat aanvoelde (op een later moment tevens dat de dijken deels verzakten) en dat het water in de plassen evenals het water in de bassins zeer basisch was (zoals later is bevestigd door laboratoriumonderzoek). De rechtbank acht deze feiten en omstandigheden onvoldoende bewijs voor genoemde stelling. Dit geldt temeer, omdat deze feiten en omstandigheden niet, althans onvoldoende, uitsluiten dat het water geheel of ten dele van de activiteiten op het terrein van [buurman] afkomstig was. Dit oordeel zou wellicht anders zijn geweest, als nader (wetenschappelijk) vergelijkend onderzoek naar de chemische samenstelling van het water in de bassins en het water in de plassen was gedaan, anders dan alleen naar het basische karakter ervan, en/of als meer onderzoek naar de aard en omvang van de activiteit op het naastgelegen terrein was verricht. Van dergelijk onderzoek is echter niet gebleken. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen de opmerking van medeverdachte [persoon 6] ter terechtzitting dat sprake is van een aanmerkelijk afschot van het terrein van [buurman] naar dat van verdachte.
Dit oordeel geldt ook voor de plassen aangetroffen op de openbare weg, nu ter terechtzitting is aangevoerd dat deze afkomstig kunnen zijn van de speciewagens die via die route het terrein van [buurman] verlieten, nadat ze op dat terrein waren schoongespoeld. Nader onderzoek acht de rechtbank niet opportuun, reeds omdat dit wat de chemische samenstelling van het water in de plassen en in de bassins niet meer mogelijk is.
Niet uit te sluiten is dat groutwater door bassin(s) in de richting van de bodem is gefilterd. Nu echter gesteld en onweersproken is gebleven dat het terrein was voorzien van een asfaltlaag en voorts geen bodemonderzoek is verricht waaruit zou kunnen blijken dat de pH-waarde van de onderliggende bodem is verhoogd ten opzichte van de nulsituatie, is onvoldoende bewijs aanwezig dat het water met die hoge pH-waarde afkomstig van die jetgroutspoil op en/of in de (onbeschermde) bodem is gebracht en/of gelaten.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank hetgeen primair is tenlastegelegd niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.3.1. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
Nu voor bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde eveneens onder meer vereist is dat water uit de bassins op en/of in de (onbeschermde) bodem werd gebracht en/of gelaten, acht de rechtbank in lijn met de bovenstaande overweging hetgeen subsidiair is tenlastegelegd evenmin bewezen, zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. W.M. van den Bergh en G.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.C.N. van Gelderen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2008.