RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/989 AOW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde mr. J.A.J. Groenendaal.
Verweerder heeft bij besluit van 23 november 2007 de aanvraag van eiseres voor een eenmalige uitkering ingevolge de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening (hierna: Tijdelijk regeling) afgewezen.
Bij besluit van 8 februari 2008 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2008.
Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het verzamelinkomen van eiseres te hoog is om in aanmerking te komen voor de Tijdelijke regeling. Dat het verschil tussen haar verzamelinkomen en het gestelde verzamelinkomen nihil is, doet daar niet aan af, aldus verweerder.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat haar verzamelinkomen € 13.271 is en dit maar € 449 meer is dan het gestelde verzamelinkomen van € 12.822. Het verschil van € 449 vindt eiseres geen reden om een bedrag van € 4500 te weigeren. In haar verzamelinkomen van 2005 heeft de overgang van een WAO-uitkering naar een AOW-uitkering een rol gespeeld. Daarnaast is het vakantiegeld van 2004 uitbetaald in 2005.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tijdelijke regeling heeft recht op een eenmalige tegemoetkoming de persoon die over het kalenderjaar 2005 een verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, heeft dat minder bedraagt dan twaalf maal 110% van het bruto-ouderdomspensioen dat hoort bij het netto-ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 9, zesde lid, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet inclusief de netto-vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van die wet zoals dat geldt op 1 juli 2005.
Het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tijdelijke regeling bedoelde bedrag is vastgesteld op € 12.822.
Niet in geschil is dat het verzamelinkomen van eiseres over het kalenderjaar 2005, ook na aanpassing door de Belastingdienst, hoger was dan het vastgestelde bedrag. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tijdelijke regeling.
De Tijdelijke regeling bevat geen hardheidsclausule. Voorzover eiseres heeft bedoeld te zeggen dat voor haar een uitzondering moet worden gemaakt omdat het onevenredig hard is dat zij (net) buiten de regeling valt, baat haar dat dus niet.
Ook het overige door eiseres aangevoerde kan naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid opleveren om een uitzondering mogelijk te maken op de bepalingen van de Tijdelijke regeling.
Ter zitting is door eiseres gesteld dat in andere kalenderjaren haar verzamelinkomen wel lager dan het vastgestelde bedrag was. Het jaar 2005 is voor eiseres een ongunstig gekozen jaar omdat zij in dat jaar 65 jaar is geworden.
De rechtbank overweegt op dit punt het volgende. Er is gekozen voor een regeling die snel, simpel en eenvoudig uitvoerbaar is. In dat kader is gekozen om aan te sluiten bij het begrip verzamelinkomen zoals gehanteerd door de Belastingdienst. Er is voor het peiljaar 2005 gekozen, omdat de Belastingdienst beschikte over de inkomensgegevens over het kalenderjaar 2005 en van deze gegevens gebruik kan worden gemaakt. In een keuze voor een ander peiljaar is niet voorzien.
Niet kan worden gezegd dat deze keuze zodanig onredelijk is dat de rechter deze keuze opzij moet zetten. Dat ook een oplossing denkbaar is waarbij wel met verschillende peiljaren kan worden gewerkt, is onvoldoende om te zeggen dat de gemaakte keuze van de regelgever onredelijk is.
Daarbij wijst de rechtbank er nog in het bijzonder op dat bij de invoering en vaststelling van de Tijdelijk regeling voortdurend overleg heeft plaatsgevonden met de Tweede Kamer. Daarbij is ook uitdrukkelijk gesproken over de noodzaak om de Tijdelijke regeling simpel en eenvoudig uitvoerbaar te houden. De regeling berust in dat opzicht dus ook op een democratische legitimatie.
Het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht dan wel een veroordeling in de proceskosten.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2008 door mr. H.J. Tijselink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.S. de Waal, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B