Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 07/1049 WWB
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. B.G.M.C. Peters,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door [gemachtigde verweerder].
De rechtbank heeft op 9 maart 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 30 januari 2007, verzonden op 31 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 12 februari 2008.
Eiseres lijdt aan de ziekte van Crohn en gebruikt medicinale cannabis ter bestrijding van de daarmee gepaard gaande pijn.
Bij brief van 11 oktober 2006 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd in de kosten van een aanvraag voor een ontheffing van de Opiumwet. Zij ontvangt bijzondere bijstand voor één gram medicinale cannabis per dag. Eiseres kan daarmee niet in haar dagelijkse behoefte van 15 gram, noodzakelijk tengevolge van haar ziekte en gebaseerd op medische gronden, voorzien. Eiseres voorziet in de resterende 14 gram door middel van eigen kweek van cannabis planten, waarvoor zij de benodigde ontheffing van de Opiumwet heeft aangevraagd. De kosten voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor een ontheffing bedragen € 1.225,-. De kosten voor jaarlijkse verlenging van de ontheffing zijn € 350,-.
Bij primair besluit van 8 november 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat volgens de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) een hoger gebruik dan één gram per dag medisch niet verantwoord is en dat de GGD een dergelijke medische voorziening niet noodzakelijk vindt. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat Agis Zorgverzekeringen (Agis) bij brief van 12 april 2006 de aanvraag van eiseres om vergoeding van medicinale cannabis heeft afgewezen. Nu de kosten van medische cannabis bewust buiten de werkingssfeer van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ zijn gelaten, kan gelet op artikel 15, lid 1, van de Wet werk en bijstand (WWB) in de kosten van medische cannabis in beginsel geen bijstand worden verleend. Eiseres ontvangt op grond van artikel 16, lid 1, van de WWB bijzondere bijstand voor één gram medicinale cannabis per dag. Hiermee is volgens verweerder de door eiseres aangevoerde grotere behoefte aan medicinale cannabis niet komen vast te staan en is de noodzaak voor de gevraagde kosten voor een ontheffing van de Opiumwet evenmin komen vast te staan. Op grond daarvan zijn deze kosten geen kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB aldus verweerder.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De behoefte van eiseres aan medicinale cannabis is gebaseerd op de diagnose van haar huisarts, de heer [naam huisarts] en de maag-, darm- en leverarts van het AMC, de heer [naam arts]. Uit het ontbreken van een alternatief voor pijnbestrijding en het feit dat medicinale cannabis een laatste lijn geneesmiddel is, blijkt een duidelijke noodzaak tot het gebruik van medicinale cannabis voor eiseres. Die noodzaak is in 2000 wel aanwezig geacht. Destijds werd het gebruik van 15 gram medicinale cannabis op basis van over te leggen bonnen vergoed. Sinds 2000 is de medische situatie van eiseres uitsluitend verslechterd. De GGD heeft in de brief van 11 januari 2007 ook erkend dat sprake is van een uitzonderlijk geval. Deze constatering noopt tot een extra zware belangenafweging gebaseerd op zorgvuldig onderzoek. Het advies van de GGD tot het verstrekken van één gram medicinale cannabis is gebaseerd op een eenmalig huisbezoek op 15 februari 2006. Er is geen medisch onderzoek verricht. Eiseres acht dit onvoldoende. Eiseres is van mening dat sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB gelet op de noodzaak, haar bijzondere individuele omstandigheden en het feit dat de Dienst werk en inkomen (hierna: DWI) al zeven jaar bijzondere bijstand verleend die is gebaseerd op het feit dat eiseres het bedrag nodig heeft voor het kweken van de door haar benodigde 15 gram medicinale cannabis. Tot slot stelt eiseres dat het ontbreken van een protocol ten aanzien van aanvragen tot vergoeding van de kosten van ontheffing van de Opiumwet, DWI niet ontslaat van de taak zelf een onderzoek in te stellen.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat, nog daargelaten de noodzaak van de medicinale cannabis, de kosten van een ontheffing op grond van de Opiumwet niet als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB kunnen worden aangemerkt. Het betreft kosten die verband houden met het zelf kweken van medicijnen voor eigen gebruik, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen. Vervolgens is het de vraag of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Tenslotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Alleen op dit laatste punt heeft verweerder een zekere beoordelingsvrijheid. De rechtbank verwijst hierbij naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), onder andere de uitspraak van 27 februari 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: BA0163. Blijkens de wetsgeschiedenis van de WWB moet worden uitgegaan van het maatwerkprincipe. Zo past het verweerder dan ook niet bijzondere bijstand te verlenen aan personen bij wie niet is vastgesteld of de betreffende kosten in het voorliggende individuele geval ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Er dient dus altijd een toetsing aan de omstandigheden van het individuele geval plaats te vinden (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 13).
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen. De aanvraag van eiseres voor een ontheffing van de Opiumwet wordt eerst in behandeling genomen als de leges zijn voldaan. Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.
Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder de legeskosten van ontheffing van de Opiumwet op goede gronden als niet noodzakelijk heeft aangemerkt.
Verweerder heeft zich in het primaire besluit, zoals gehandhaafd in het bestreden besluit, op het standpunt gesteld dat de noodzaak voor de genoemde kosten ontbreekt omdat de door eiseres aangevoerde grotere behoefte aan cannabis niet is komen vast te staan. Hierbij heeft verweerder zich onder meer gebaseerd op een advies van de GGD van 15 februari 2006. In een eerdere zaak, onder meer betreffende de vergoeding van de kosten van de medische cannabis aan eiseres, heeft deze rechtbank bij uitspraak van 21 december 2007 al geoordeeld dat genoemd GGD-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat daaraan geen individueel onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld en heeft formele rechtskracht. Gelet hierop en tevens op het hiervoor beschreven maatwerkprincipe en de omstandigheid dat er ook in het onderhavige geval geen nader medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, noch informatie is ingewonnen bij de behandelend artsen, is de rechtbank van oordeel dat genoemde motivering onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat de kosten van ontheffing van de Opiumwet als niet noodzakelijk dienen te worden bestempeld.
Tegen deze achtergrond ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering en kan het besluit vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in rechte standhouden. Het besluit zal worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op de voet van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven.
Verweerder heeft in beroep hiertoe aangevoerd dat, nog daargelaten de noodzaak van de medicijnen, kosten verband houdende met het zelf kweken van medicijnen voor eigen gebruik niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. De rechtbank begrijpt dat verweerder deze stelling ontleent aan de “Beleidsregels Opiumwetontheffingen” van 7 januari 2003 (Staatscourant 2003, nr. 6, pag. 20) en meer in het bijzonder “3. Doeleinden waarvoor een Opiumwetontheffing kan worden verleend”. Hieruit leidt verweerder af dat eiseres op grond van haar omstandigheden niet in aanmerking kan komen voor een ontheffing.
In genoemde beleidsregels is onder kopje 4. toegelicht dat Opiumwetontheffingen in het belang van de volksgezondheid doorgaans vallen onder de algemene vrijstelling van artsen, dierenartsen, apothekers of speciale instellingen, maar dat er ook aanvragen kunnen komen voor handelingen met Opiumwetmiddelen die niet onder deze algemene vrijstelling vallen maar wel in het belang van de volksgezondheid worden geacht. In dat geval kan een ontheffing op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Opiumwet worden verleend. Zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, valt niet in te zien waarom eiseres niet voor genoemde ontheffing in aanmerking zou kunnen komen. De rechtbank zal verweerders stelling op dit punt dan ook passeren.
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB, zoals onder andere neergelegd in de uitspraak van
24 januari 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN:AV6305, behoren legeskosten tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die de betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen. Het ligt evenwel op de weg van verweerder om onderzoek in te stellen naar de specifieke individuele situatie van eiseres en naar de vraag of eiseres ten tijde hier van belang in zodanige bijzondere omstandigheden verkeerde dat zij niet in staat was voor de betreffende legeskosten te reserveren dan wel daarin achteraf door middel van gespreide betaling te voorzien.
De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft nagelaten een onderzoek als hiervoor omschreven in te stellen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Verweerder zal opnieuw dienen te beslissen op de bezwaren van eiseres.
Bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar zal verweerder zich in geval van voornoemd onderzoek onder meer moeten buigen over de specifieke individuele situatie van eiseres en in dat verband tevens over de vraag naar de omvang van de behoefte van eiseres aan cannabis gegeven haar situatie. Hierbij is tussen partijen niet in geschil dat de situatie van eiseres uitzonderlijk is. Indien deze grotere behoefte aan cannabis van eiseres komt vast te staan, kan de rechtbank zich voorstellen dat verweerder zich gesteld zal zien voor de vraag op welke wijze eiseres hierin dient te worden voorzien: door middel van medicinale cannabis danwel, indien een ontheffing als hierboven bedoeld tot de mogelijkheden behoort, door het zelf kweken van cannabis. Gegeven deze vraagstelling is het voor verweerder wellicht aangewezen de onderhavige zaak in samenhang met de zaak betreffende de vergoeding van de kosten van medicinale cannabis te bezien.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Tevens zal het griffierecht aan eiseres dienen te worden vergoed.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres begroot op € 644,- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro) te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat het griffierecht ten bedrage van € 38,- (zegge: achtendertig euro) aan eiseres dient te worden vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 27 mei 2008 door mr. C.C.W. Lange, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Leijen, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na de datum van toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B