Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/3552 ANW
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door C.A.C. Amaral, advocaat te Loures (Portugal),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, zetelend te Amstelveen,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.F.L.B. Metz.
De rechtbank heeft op 11 juli 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 30 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 17 januari 2008.
Bij primair besluit van 20 januari 2005 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar aanvraag om een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) is afgewezen, omdat de echtgenoot op het moment van zijn overlijden niet was verzekerd voor de Anw. Eiseres heeft tegen dit besluit tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de echtgenoot van eiseres op het moment van overlijden, 23 februari 2004, noch op grond van de bepalingen van de Anw noch op grond van het Koninklijk Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) tot de kring der verzekerden behoorde. Nu de echtgenoot van eiseres evenmin verzekerd was in Portugal kan ook op grond van EG-regelgeving het recht op een nabestaandenuitkering niet worden geopend.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar echtgenoot uitsluitend in Nederland heeft gewerkt en premie heeft afgedragen, zodat Nederland op grond van internationale verdragen gehouden is een nabestaandenuitkering uit te betalen. Voorts is het niet toekennen van de uitkering alleen omdat de premiebetaler niet meer in Nederland woont, een maatregel die discrimineert en strijdig is met het vrije verkeer van personen binnen Europa.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vooreerst vast dat eiseres niet bestrijdt dat op grond van de Nederlandse wetgeving haar echtgenoot niet was verzekerd voor de Anw. Eiseres acht evenwel deze consequentie in strijd met internationaal recht.
Verdrag inzake Sociale Zekerheid
Met betrekking tot het beroep op internationale verdragen en in het bijzonder het Verdrag inzake Sociale Zekerheid met Portugal van 1980 overweegt de rechtbank dat zijdens eiseres desgevraagd niet nader is aangegeven op welk artikel in dit verdrag een beroep is gedaan. De rechtbank acht dit beroep, mede gezien het ontbreken van concrete aanknopingspunten in het voornoemde verdrag met betrekking tot de inhoudelijke vraag wanneer een recht op een nabestaandenuitkering bestaat, onvoldoende onderbouwd en zal het derhalve passeren.
Discriminatie
Met betrekking tot de stelling dat verweerders besluit is gebaseerd op ongerechtvaardigde discriminatie op grond van de woonplaats van de premiebetaler overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres miskent dat de Anw uitgaat van een risicostelsel waarbij niet de opbouw van rechten op basis van premiebetaling centraal staat, maar het verzekerd zijn op het moment dat het risico (van overlijden) zich voordoet. Met andere woorden, de Anw discrimineert niet naar woonplaats van de premiebetaler, aangezien de vraag of premie betaald is voor de Anw niet het criterium voor het recht op een nabestaandenuitkering vormt.
Echter, zelfs als de stelling van eiseres gelezen moet worden in die zin dat verweerder door toepassing van de Anw heeft gediscrimineerd op woonplaats van degene bij wie zich het risico voordoet, en als voorts wordt aangenomen dat aan eiseres – die zelf niet wordt gediscrimineerd – het recht toekomt om de door haar gestelde ongerechtvaardigde discriminatie van haar echtgenoot aan te voeren als grond van beroep, dan slaagt dit beroep niet. De rechtbank herinnert er in dit verband aan dat eerst van ongerechtvaardigde discriminatie sprake is indien gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres zo dat zij zich vergelijkt met een weduwe van een op het moment van overlijden in Nederland woonachtige echtgenoot. De rechtbank is van oordeel dat van gelijke gevallen geen sprake is. Op de overleden echtgenoot van eiseres was immers niet het Nederlandse, maar het Portugese recht van toepassing. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
In artikel 13, derde lid, van de Anw is bepaald dat in afwijking van het eerste lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uitbreiding dan wel beperking aan de kring der verzekerden kan worden gegeven. Hieraan is uitvoering gegeven bij voornoemd KB 746.
In artikel 26 van KB 746 is bepaald dat iemand die buiten Nederland woont en die een uitkering, pensioen of toelage ontvangt krachtens de in dat artikel genoemde wetten – onder nadere voorwaarden – verplicht verzekerd is voor de Anw. Blijkens het zesde lid ervan is dit artikel, met ingang van 1 januari 2000, vervallen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1408/71 (de Verordening) geldt dat degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen zijn. Ingevolge het tweede lid, onder f, van dit artikel geldt dat op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing is van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.
Ter zitting is namens eiseres gesteld dat de echtgenoot van eiseres in Nederland arbeidsongeschikt is geworden en naar Portugal is geremigreerd, kennelijk met behoud van een arbeidsongeschiktheidsuitkering; dit in afwijking van de (vertaalde) gedingstukken. Voor zover de echtgenoot van eiseres aldus middels de arbeidsongeschiktheidsuitkering ook bij het vertrek naar Portugal verzekerd was voor de Anw, op grond van artikel 26 van KB 746, is deze verzekering met ingang van 1 januari 2000 vervallen; de echtgenoot heeft zich, zoals ter zitting aangegeven, evenmin vrijwillig bijverzekerd. Op grond van de regeling in artikel 13, tweede lid, onder f, van de Verordening was aldus (in ieder geval) op het moment van overlijden de wettelijke regeling van het woonland van de echtgenoot van eiseres op hem van toepassing, dat wil zeggen de wet van Portugal. Reeds op die grond is eiseres niet te vergelijken met een nabestaande van een in Nederland woonachtige overledene. Bij gebreke van gelijke gevallen kan dan ook geen sprake van ongerechtvaardigde discriminatie zijn.
De rechtbank begrijpt het beroep van eiseres op het vrije verkeer van personen binnen Europa als een beroep op de rechten vervat in artikel 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag). Voor zover aan eiseres een beroep op het recht op vrij verkeer van haar overleden echtgenoot kan toekomen overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 juli 2005, C-227/03, volgt dat de wooneis die door de Nederlandse wetgever wordt gesteld om verplicht verzekerd te blijven in beginsel niet in strijd is met artikel 39 van het EG-verdrag. In dit arrest wordt tevens ingegaan op de eisen waaraan een ter vervanging van een verplichte verzekering te sluiten vrijwillige verzekering dient te voldoen. Nu, zoals reeds overwogen, de echtgenoot van eiseres zich nimmer vrijwillig verzekerd heeft, en het beroep van eiseres zich beperkt tot de beëindiging van de verplichte verzekering, is het beroep op het vrije verkeer afdoende behandeld met het oordeel dat de wooneis aan de verplichte verzekering gesteld mocht worden. Het beroep op het vrije verkeer van personen faalt derhalve.
Het bestreden besluit houdt derhalve in rechte stand en het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2008 door mr. C.G. Meeder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B