ECLI:NL:RBAMS:2008:BH4488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-217 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering evenementenvergunning voor de klassieke locaties van de Gay Pride 2007 aan de Stichting Gay Business Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2008 uitspraak gedaan over de weigering van een evenementenvergunning voor de klassieke locaties van de Gay Pride 2007, aangevraagd door de Stichting Gay Business Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de door de burgemeester gehanteerde Procedureregels voor concurrerende aanvragen niet kennelijk onredelijk waren, maar vernietigde het bestreden besluit vanwege de schijn van vooringenomenheid. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten, omdat de burgemeester op basis van aanvaardbare beleidsregels in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en er geen daadwerkelijke vooringenomenheid was aangetoond.

De Stichting Gay Business Amsterdam had op 18 augustus 2006 een evenementenvergunning aangevraagd voor activiteiten in het kader van de Gay Pride 2007. Er waren echter concurrerende aanvragen ingediend, onder andere door de Stichting Pro Gay. De burgemeester had de aanvragen beoordeeld op basis van de APV en de Procedureregels, waarbij verschillende belangen in acht werden genomen, zoals de openbare orde en de belasting van hulpdiensten. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester de Procedureregels terecht had toegepast, maar dat de schijn van vooringenomenheid door zijn rol in de Stichting Amsterdam Partners, die de concurrerende stichting adviseerde, niet kon worden genegeerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van de Stichting Gay Business Amsterdam gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De gemeente Amsterdam werd opgedragen het griffierecht van € 285,- aan eiseres te vergoeden en werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en onpartijdigheid in het vergunningverleningsproces, vooral bij evenementen met concurrerende aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/217 VEROR
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
de Stichting Gay Business Amsterdam,
statutair gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Kashyap,
en
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.K.E. de Vries.
1. Procesverloop
De rechtbank heeft op 15 januari 2008 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 7 december 2007.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2008. Eiseres is verschenen bij gemachtigden mr. M. Kashyap, [gemachtigde I eiseres] en [gemachtigde II eiseres]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. A.K.E. de Vries, mr. A. Fidom en [gemachtigde verweerder].
2. Overwegingen
1. Achtergrond en verloop van de procedure
1.1. Eiseres heeft sinds 1996 de Gay Pride Amsterdam georganiseerd. De Gay Pride is een jaarlijks terugkerend evenement gedurende enkele dagen in Amsterdam dat bestaat uit diverse festiviteiten, zoals een grachtenoptocht, straat- en pleinfeesten op diverse locaties, culturele activiteiten en sportactiviteiten. Tot enkele jaren geleden werd uitsluitend aan eiseres vergunning verleend voor het organiseren van de Gay Pride. Sinds 2004 zijn echter meerdere organisatoren betrokken bij (onderdelen van) de Gay Pride en wordt niet langer één vergunning verleend voor het totale evenement.
1.2. Bij brief van 18 augustus 2006 heeft eiseres een evenementenvergunning aangevraagd voor het organiseren van diverse activiteiten gedurende de periode van 2 tot en met 5 augustus 2007 in het kader van de Gay Pride 2007. Eiseres heeft haar aanvraag op
29 oktober 2006 aangevuld.
1.3. Voor een aantal van de door eiseres aangevraagde locaties en voor de grachtenparade van de Gay Pride 2007 zijn concurrerende aanvragen ingediend, onder andere door de Stichting Pro Gay. Op 6 november 2006 hebben op het stadhuis in Amsterdam afzonderlijke gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van stadsdeel Amsterdam-Centrum en van de centrale stad en de diverse aanvragers voor een evenementenvergunning in het kader van de Gay Pride 2007.
1.4. Bij brief van 29 december 2006 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens is de aanvraag van eiseres af te wijzen.
1.5. Eiseres heeft bij brief van 22 januari 2007 haar zienswijze ingediend.
1.6. In reactie op deze zienswijze heeft verweerder eiseres bij brief van 27 februari 2007 verzocht aan te geven of zij akkoord gaat met een evenementenvergunning voor enkele van de door haar aangevraagde locaties, waarvoor geen concurrerende aanvragen waren ingediend, of dat zij vasthoudt aan één vergunning voor het gehele evenement (door partijen ook wel een parapluvergunning genoemd).
1.7. Eiseres heeft bij brief van 5 maart 2007 meegedeeld dat zij haar vergunningaanvraag integraal handhaaft.
1.8. Bij brief van 26 april 2007 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
1.9. Bij besluit van 23 april 2007, verzonden op een latere datum, heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor de locaties waarvoor concurrerende aanvragen waren ingediend, afgewezen. De afwijzing betreft de grachtenparade en de aanvragen voor de locaties Reguliersdwarsstraat (tussen Vijzelstraat en Koningsplein), Reguliersdwarsstraat (tussen Rembrandtplein en Vijzelstraat), Amstel (tussen Munt en Blauwbrug), Stopera, Halvemaansteeg, Paardenstraat en Amstelveld. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat de aanvraag voor de locatie Rembrandtplein niet aan eiseres wordt vergund, tenzij zij uiterlijk 11 mei 2007 schriftelijk aangeeft dat zij deze locatie wel vergund wil hebben. De aanvragen voor de indoorevenementen en voor de locaties waarvoor geen concurrerende aanvragen zijn ingediend, worden als ingetrokken beschouwd, tenzij eiseres uiterlijk 11 mei 2007 schriftelijk kenbaar maakt deze aanvragen toch te willen handhaven.
1.10. Eiseres heeft verweerder bij brief van 10 mei 2007 meegedeeld dat de aanvragen voor de locatie Rembrandtplein en voor de locaties waarvoor geen concurrerende aanvragen zijn ingediend (Oude Kerkplein/Warmoesstraat, Westermarkt, Zeedijk, Wagenstraat, Beursplein, Dam, Nieuwezijds Kolk, Nieuwmarkt en Prinsengracht en Oudeschans tijdens de grachtenparade) worden gehandhaafd. Voorts heeft eiseres meegedeeld dat zij bezwaar maakt tegen de afwijzing van de aanvragen voor locaties waarvoor concurrerende aanvragen zijn ingediend.
1.11. Bij besluit van 3 juli 2007 heeft verweerder vergunning verleend aan eiseres voor de locaties Rembrandtplein, Bakkerstraat en Nieuwmarkt. Voor de locaties Warmoesstraat, Zeedijk, Beursplein, Dam, Nieuwezijds Kolk en Thorbeckeplein wordt geen vergunning verleend, omdat de evenementen een te groot beslag zullen leggen op de ruimte, de tijd en de hulpdiensten en/of er gevaar bestaat voor de openbare orde, gezondheid of veiligheid waaronder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijkheden en/of er gevaar bestaat voor onevenredige belasting van het woon- of leefklimaat in de omgeving van het/de evenement(en). Voor de locatie Westermarkt wordt vergunning verleend voor de donderdag, vrijdag en zaterdag. De aangevraagde vergunning voor de zondag op deze locatie wordt geweigerd omdat dit een onevenredige belasting voor het woon- of leefklimaat zal opleveren.
1.12. Eiseres heeft bij brief van 26 juli 2007 aangegeven dat het besluit van 3 juli 2007 onvoldoende aan haar bezwaren tegemoet komt en de gronden van het bezwaar aangevuld.
1.13. Verweerder heeft zich in het kader van de bezwaarschriftprocedure laten adviseren door een bezwaarschriftencommissie. De bezwaarschriftencommissie heeft op 6 december 2007 advies uitgebracht.
1.14. Bij het bestreden besluit van 7 december 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Voorts heeft verweerder het bezwaar tegen de besluiten van 23 april 2007 en 3 juli 2007 ongegrond verklaard en deze primaire besluiten gehandhaafd.
2. Overwegingen met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag
2.1. Ter zitting heeft verweerder erkend dat eiseres wel een procesbelang had bij een beoordeling van haar bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, omdat zij in bezwaar om vergoeding van de proceskosten heeft gevraagd die zij in het kader van de bezwaarprocedure heeft gemaakt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat deze proceskosten alsnog zullen worden vergoed. Eiseres heeft vervolgens haar beroep tegen dit onderdeel van het bestreden besluit ingetrokken. Van een geschil tussen partijen is op dit punt dan ook geen sprake meer.
3. Overwegingen met betrekking tot de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de besluiten van 23 april en 3 juli 2007
3.1 Juridisch kader
3.1.1. Ingevolge artikel 2.11, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het verboden, zonder vergunning van de Burgemeester een evenement te houden of te doen houden.
3.1.2. Ingevolge artikel 2.11, derde lid, van de APV, voorzover hier van belang, kan de Burgemeester bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning de volgende belangen in aanmerking nemen:
a. de mate waarin door het evenement beslag wordt gelegd op de ruimte, de tijd en de hulpdiensten;
(..)
d. of er gevaar bestaat voor de openbare orde, gezondheid of veiligheid, waaronder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijkheden;
(..)
f. of er gevaar bestaat voor een onevenredige belasting van het woon- of leefklimaat in de omgeving van het evenement. (..)
3.1.3. Op 26 september 2006 heeft verweerder de "Procedureregels voor behandeling meerdere vergunningaanvragen voor evenementen op dezelfde locatie in stadsdeel Amsterdam-Centrum in 2007" vastgesteld (hierna: de Procedureregels).
3.1.4. In de Proceduregels is, voor zover hier van belang, bepaald dat deze zullen worden toegepast op aanvragen voor evenementen die in 2007 zullen plaatsvinden. Uitgangspunt is dat grote evenementen met meer dan 2000 bezoekers voor 1 september van het jaar voorafgaand dienen te worden aangemeld bij stadsdeel Amsterdam-Centrum. Er kunnen voor dezelfde datum meerdere evenementenvergunningen worden afgegeven, mits de evenemententerreinen duidelijk gescheiden zijn. Dat geldt niet alleen voor feesten met een verschillend onderwerp, maar ook voor thema's zoals de Gay Pride.
3.1.5. In artikel 2 van de Procedureregels is bepaald dat alle aanvragen die vóór 1 september van het jaar voorafgaand aan het evenement worden ingediend, in behandeling zullen worden genomen. Wanneer sprake is van concurrerende aanvragen worden de stappen van artikel 3 doorlopen.
3.1.6. Artikel 3 van de Procedureregels luidt als volgt:
"Wanneer er sprake is van concurrerende aanvragen doorloopt het stadsdeel
achtereenvolgens de volgende stappen:
a. Aanvragen screenen aan evenementenkalender.
De aanvragen worden bekeken in het licht van de evenementenkalender. Een terugblik op de evenementkalender van de afgelopen jaren leert dat sommige dagen/periodes een eigen thema kennen: Koninginnedag, Dodenherdenking, Bevrijding, Gay, Cultuur (Uitmarkt met name) Sport (dam tot dam, marathon), Sinterklaas en Kerst. Bij concurrerende aanvragen zal een evenement passend in het thema voorrang krijgen boven een andere aanvraag die daar niet in past.
b. Ongespecificeerde aanvragen de gelegenheid geven tot nadere specificatie. Het komt regelmatig voor dat alleen een datum, tijd en plaats wordt doorgegeven. Bij concurrerende aanvragen wordt de aanvragers gevraagd om voor 1 november 2006 de aanvraag zodanig uit te werken dat het stadsdeel zich een oordeel kan vormen over de aangevraagde evenementen. Aanvragers die niet binnen de afgesproken termijn een nadere specificatie hebben ingediend worden niet verder in behandeling genomen (artikel 4:5 Awb).
c. Samenwerken.
Resterende concurrerende aanvragers worden onderling in contact gebracht om na te gaan of er samengewerkt, geschoven of anderszins een oplossing kan worden gevonden. Bij enkelvoudige evenementen is het vaak mogelijk dat één van de aanvragers uitwijkt naar een andere locatie of datum. Wanneer er sprake is van een themafeest zoals Gay Pride, dan is uitwijken naar een andere datum geen optie. Wel wordt dan de aanvragers die meerdere locaties voor 1 thema aanvragen de mogelijkheid geboden zelf te clusteren, straten/pleinen te verdelen e.d. Indien samenwerking niet mogelijk blijkt te zijn dan wordt voor wat betreft de keuze tussen de concurrerende aanvragen verder gegaan met stap d. enzovoort.
d. Afweging inhoud aan de hand van het totaalprogramma van activiteiten op gevraagde dag/dagen.
Bij 3a heeft een eerste screening aan de hand van de evenementenkalender plaatsgevonden. Dat resulteert er bijvoorbeeld in dat in de weken tussen Sinterklaas en Kerst bij concurrerende aanvragen een kerstspel voorrang krijgt boven een dance-feest. Wanneer een aanvraag wel binnen het thema past worden, indien er sprake is van meerdere evenementen in de stad, de concurrerende aanvragen beoordeeld op het totaalpakket dat dan tot stand komt. Dat betekent dat, wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een muziekweekend, een aanvraag die hetzelfde wil doen als 10 andere evenementen die passen in het thema afvalt ten gunste van een aanvraag die iets toevoegt aan het totaalproduct. Ook het beleid van stadsdeel Centrum zoals verwoord in het programakkoord "..stimuleert culturele evenementen en activiteiten die gericht zijn op het toevoegen van iets bijzonders aan de binnenstad" speelt hierbij een rol.
e. Ervaringen uit het verleden met evenementen van de aanvrager. Het gaat hier om ervaringen met evenementen van de aanvrager: hoe is in het verleden het traject van vergunningverlening verlopen, hoe zijn de evenementen verlopen, hoe zijn ze geëvalueerd, hoeveel overtredingen zijn er in het verleden geconstateerd e.d. Hierbij wordt als uitgangspunt een periode van 3 jaar gehanteerd.
f. Historie evenement.
Het gaat er bij deze stap om dat, wanneer er na voorgaande stappen nog concurrerende aanvragen over zijn, de locatiegebondenheid te beoordelen. Als een aanvrager een evenement traditioneel en met succes op een bepaalde plaats heeft georganiseerd dan moet dat meegewogen worden. Ook hier wordt als uitgangspunt een periode van drie jaar gehanteerd.
g. Algemene toets APV 2.11, lid 3.
Het stadsdeel beoordeelt de concurrerende aanvragen globaal aan het derde lid van artikel 2.11 APV. Zij betrekt hierbij ook het oordeel van o.a. Politie, Brandweer en Dienst Milieu en Bouwtoezicht.
h. Loten
Wanneer bovenstaande afwegingen er in resulteren dat er nog steeds verscheidene aanvragen voor hetzelfde terrein en datum over zijn (ofwel dat de aanvragen ook na de toets op al bovenstaande punten nog gelijkwaardig zijn), dan maakt het stadsdeel via loting een keuze tussen de concurrerende aanvragen."
3.2. Afbakening van het geschil
3.2.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het voorliggende geding zich beperkt tot de handhaving door verweerder van de besluiten waarbij de door eiseres aangevraagde vergunninglocaties zijn afgewezen. De bezwaren van eiseres die zijn gericht tegen de vergunningverlening voor locaties aan de Stichting Pro Gay vallen buiten de grenzen van dit geding.
3.2.2. Voorts stelt de rechtbank vast dat het geschil is beperkt tot de zogenoemde “klassieke locaties” (hierna: de klassieke locaties). Dat zijn die locaties die (nagenoeg) elk jaar vanaf de oprichting van Gay Pride onderdeel hebben uitgemaakt van de aan eiseres verleende vergunning: de grachtenparade, Amstelveld, Amstel, Stopera, Halvemaansteeg, Paardenstraat, Reguliersdwarsstraat, Warmoestraat en Nieuwmarkt. Van deze locaties heeft eiseres voor de Gay Pride 2007 alleen de Nieuwmarkt vergund gekregen. De overige locaties, met uitzondering van de Warmoestraat, zijn op grond van de Procedureregels bij besluit van 23 april 2007 aan concurrerende aanvragers vergund. De locatie Warmoestraat is op grond van artikel 2:11, derde lid, aanhef en onder a, d en f, van de APV bij besluit van
3 juli 2007 afgewezen.
3.3. De toepasselijkheid van de Procedureregels
3.3.1. Ter invulling van zijn bevoegdheid tot toepassing van artikel 2.11, derde lid, van de APV heeft verweerder beleidsregels vastgesteld, de aangehaalde Procedureregels. Vaststaat dat deze Procedureregels zijn vastgesteld nadat de aanvragen om evenementenvergunningen zijn ingediend. De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd was deze beleidsregels toe te passen bij de beoordeling van deze aanvragen.
3.3.2. De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat verweerder de Procedureregels (in ieder geval) bij het nemen van het bestreden besluit heeft kunnen betrekken. Immers, in beginsel dient verweerder bij de beoordeling in bezwaar de geldende regelgeving en het geldende beleid toe te passen. Op dit beginsel kan een uitzondering worden gemaakt, bijvoorbeeld in het geval van overgangsrecht of indien het belang van de rechtszekerheid zich hiertegen zou verzetten.
3.3.3. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich hier niet voordoet. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de Procedureregels geen overgangsregels kennen en dat verweerder vóór de vaststelling van de Procedureregels nog geen beleid had geformuleerd voor de beoordeling van concurrerende aanvragen, zodat van strijd met de rechtszekerheid geen sprake is. Voorts geldt dat de Procedureregels juist zijn opgesteld ter voorkoming van willekeur, om inzicht te geven hoe verweerder tot zijn keuze tussen concurrerende aanvragen komt. Dit naar aanleiding van een suggestie van deze rechtbank in haar uitspraak van 19 juli 2006. Er is dan ook geen sprake van een wijziging in regime waardoor eiseres in een nadeliger positie zou zijn gebracht. Bovendien stelt de rechtbank vast dat alle aanvragers eind oktober 2006 in de gelegenheid zijn gesteld de aanvragen uitvoerig aan te vullen, waarbij de aanvragers rekening hebben kunnen houden met de Procedureregels.
3.3.4. De conclusie dat verweerder de Procedureregels bij het nemen van het bestreden besluit heeft mogen betrekken, brengt voorts met zich dat de (kennelijk subsidiaire) stelling van eiseres, dat voor zover de Procedureregels op de anterieure aanvraag van toepassing zijn, deze alsnog niet kunnen worden toegepast omdat gelet op artikel 2 van de Procedureregels een fatale termijn voor indiening van aanvragen geldt, te weten indiening vóór 1 september van het jaar voorafgaand aan het evenement, eveneens door de rechtbank wordt verworpen.
3.4 De aanvaardbaarheid van de Procedureregels
3.4.1. Nu verweerder bij het bestreden besluit de Procedureregels heeft toegepast en mocht toepassen, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of deze beleidsregels rechtens aanvaardbaar zijn. In het kader van deze toetsing van de aanvaardbaarheid benadrukt de rechtbank dat verweerder bij het verlenen van evenementenvergunningen op grond van artikel 2.11 van de APV beleidsvrijheid toekomt. Dit betekent dat de rechtbank slechts terughoudend oordeelt over de redelijkheid waarmee verweerder van deze vrijheid gebruik heeft gemaakt.
3.4.2. Artikel 3, onder c, van de Procedureregels, de regel dat indien geconstateerd wordt dat concurrerende aanvragen resteren de betrokkenen door verweerder in onderling contact worden gebracht om, kort gezegd, te bezien of in samenwerking alsnog voor de betreffende locatie(s) tot één aanvraag kan worden gekomen, bij gebreke waarvan de beoordeling op grond van de overige artikelleden wordt afgerond, acht de rechtbank zonder meer redelijk. Hieraan doet niet af de impliciete klacht van eiseres dat in dit artikel niet is bepaald dat indien het uitblijven van samenwerking aan één partij te wijten is, dit ten aanzien van deze partij consequenties zou moeten hebben (het niet honoreren van de betreffende concurrerende aanvraag). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid in de procedureregel kunnen bepalen dat reeds de constatering dat samenwerking niet mogelijk is, betekent dat de concurrerende aanvragen zijn blijven bestaan en op grond van de overige artikelleden moeten worden beoordeeld.
3.4.3. Met betrekking tot de aanvaardbaarheid van artikel 3, onder d, van de Procedureregels, kort gezegd de kwaliteitseisen, stelt de rechtbank vast dat eiseres, los van haar principale bezwaren tegen de Procedureregels, tegen dit onderdeel geen afzonderlijke gronden heeft gericht. De rechtbank ziet ook overigens geen reden om het stellen van bedoelde kwaliteitseisen als onredelijk aan te merken.
3.4.4. Met betrekking tot de aanvaardbaarheid van artikel 3, onder e, van de Procedureregels geldt mutatis mutandis hetzelfde. De rechtbank ziet ook overigens geen reden om dit artikel, waarin bij de beoordeling van de concurrerende aanvraag eerdere ervaringen met de aanvrager worden betrokken, als onredelijk aan te merken.
3.4.5. Met betrekking tot artikel 3, onder f, van de Procedureregels is namens eiseres geklaagd dat dit beoordelingselement, te weten de vraag wie het betreffende evenement traditioneel heeft georganiseerd, te weinig gewicht is toegekend. Eiseres is van mening dat dit element vóór alle overige beoordelingselementen en met beslissend gewicht in aanmerking dient te worden genomen. Voorts acht eiseres de Procedureregels in dit opzicht in strijd met het vertrouwensbeginsel.
3.4.6. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Dat verweerder de stap “historie evenement” niet voorop heeft gezet, maar eerst na de inhoud van het totaalprogramma en de ervaringen uit het verleden met evenementen van de aanvrager (artikel 3, onder d respectievelijk e, van de Procedureregels), komt de rechtbank niet onredelijk voor, aangezien anders altijd aan de traditionele organisator de voorkeur moet worden gegeven boven een nieuwe aanvrager, zelfs als de aanvraag van de nieuwe organisator zonder meer beter is en ook als de evenementen van de traditionele organisator maar weinig succesvol blijken.
3.4.7. De stelling van eiseres dat aldus in de Procedureregels het vertrouwens- of het rechtszekerheidsbeginsel wordt geschonden, volgt de rechtbank evenmin. Immers, reeds uit het feit dat de vergunningen ieder jaar opnieuw moeten worden aangevraagd, volgt dat geen sprake kan zijn van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Om diezelfde reden kan ook geen sprake zijn van een inbreuk op een eigendomsrecht.
3.4.8. Aldus oordeelt de rechtbank de gehanteerde Procedureregels niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onaanvaardbaar.
3.5 De toepassing van de Procedureregels
3.5.1 Eiseres heeft zich erover beklaagd dat verweerder in weerwil van artikel 3, onder c, van de Procedureregels heeft nagelaten de concurrerende aanvragers onderling in contact te brengen. Vaststaat echter dat eiseres zelf contact heeft opgenomen met de concurrerende aanvragers en dat er dus wel onderling contact is geweest.
3.5.2. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat de contacten tussen de aanvragers anders zouden zijn verlopen als verweerder zich van zijn taak had gekweten, temeer niet omdat verweerders taak blijkens het artikel niet verder strekt dan het onderling met elkaar in contact brengen van de aanvragers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze grief niet kan leiden tot vernietiging van het besluit.
3.5.3. Los van het voorgaande oordeel is de rechtbank niet gebleken, mede in het licht van het onder 3.4.2. geoordeelde, dat verweerder in strijd met artikel 3, onder c, van de Procedureregels heeft gehandeld. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verweerder bij de toepassing eiseres ten opzichte van andere aanvragers ten onrechte ongelijk heeft behandeld door alleen aan eiseres te verzoeken haar aanvraag in te trekken. Eiseres heeft immers als enige aanvrager vastgehouden aan een zogenoemde parapluvergunning voor het organiseren van de gehele Gay Pride, zodat geen sprake is van gelijke gevallen. Bovendien staat vast dat eiseres haar aanvraag niet heeft ingetrokken, zodat niet is gebleken dat eiseres hierdoor is benadeeld.
3.5.4. Eiseres heeft zich er voorts over beklaagd dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 3, onder e, van de Procedureregels – de toetsing aan ervaringen uit het verleden – nu eiseres, in haar visie, in feite wordt afgestraft voor het gebruik van haar vrijheid van meningsuiting.
3.5.5. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder bij de concrete toepassing van deze stap vooral in aanmerking heeft genomen wat er in 2006 is gebeurd: het in een laat stadium intrekken van de vergunningaanvraag door eiseres. De rechtbank stelt vast dat dit gegeven betrekking heeft op het traject van de vergunningverlening en niet op (uitlatingen van) de aanvrager zelf, zoals door eiseres is betoogd. Dit acht de rechtbank mitsdien een ervaring als bedoeld in artikel 3, onder e, van de Procedureregels. Voorts valt deze ervaring binnen de periode van drie jaar die volgens de Procedureregels wordt gehanteerd. De rechtbank acht de toepassing van deze stap dan ook conform de beleidsregels.
3.5.6. De rechtbank is daarbij niet gebleken van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van deze beleidsregel zouden nopen. In het bijzonder constateert de rechtbank dat het betoog van eiseres ter zitting, dat de aanvraag in 2006 zou zijn ingetrokken vanwege financiële redenen, geen steun vindt in de gedingstukken. Uit de briefwisseling van mei 2006 blijkt immers dat eiseres later nog geprobeerd heeft haar intrekking ongedaan te maken.
3.5.7. Met betrekking tot de toetsing aan artikel 3, onder f, van de Procedureregels merkt de rechtbank op dat verweerder conform deze bepaling heeft besloten. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af de stelling van eiseres dat gelet op de vele jaren waarin eiseres de bedoelde vergunningen heeft verkregen, mede in het licht van enkele passages van de beslissing op bezwaar van 28 maart 2006, aan eiseres het recht op het organiseren van de Gay Pride en de daarbij behorende evenementenvergunningen wordt ontnomen in strijd met het vertrouwensbeginsel. In dit verband merkt de rechtbank op dat juist in 2006 niet eiseres maar een concurrerende stichting de voornaamste organisator van de Gay Pride was, zodat reeds om die reden geen sprake kan zijn van een schending van het vertrouwensbeginsel. Evenmin kan deze conclusie worden verbonden aan de passages in de beslissing op bezwaar van 28 maart 2006, waarin kort gezegd is overwogen dat eiseres een zwaarwegend belang heeft bij vergunningverlening voor de klassieke locaties, nu daarin geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan door het bevoegd orgaan. Van een bijzondere omstandigheid die voor verweerder aanleiding had moeten zijn om af te wijken van het bepaalde in artikel 3, onder f, van de Procedureregels, is de rechtbank ook overigens niet gebleken.
3.5.8. Ten aanzien van de toepassing van de Procedureregels met betrekking tot de evenementenvergunning voor het slotfeest op het Stoperaplein heeft eiseres afzonderlijke gronden aangevoerd. Eiseres heeft in hoofdzaak betoogd dat van een concurrerende aanvraag, naast die van eiseres geen sprake was, subsidiair dat verweerder slechts de aanvraag zoals door Pro Gay op 24 augustus 2006 ingediend als zodanig in zijn beoordeling had mogen betrekken.
3.5.9. De rechtbank stelt vast dat naast eiseres ook de Stichting Pro Gay in haar oorspronkelijke aanvraag van 24 augustus 2006 en haar aanvullende aanvraag van 30 oktober 2006 een vergunning voor een evenement op de locatie bij de Stopera heeft aangevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank bestonden derhalve concurrerende aanvragen. In dat verband overweegt de rechtbank dat het begrip “concurrerende aanvraag” in het kader van de Procedureregels wil zeggen een aanvraag “voor eenzelfde dag, tijd en plaats”, zoals ook blijkt uit de aanhef van de Procedureregels. De inhoud van het evenement speelt bij de vraag of sprake is van concurrerende aanvragen dan ook geen rol. Dat de aanvraag van de Stichting Pro Gay later, bij brief van 29 juli 2007, is gewijzigd van een meerdaags evenement naar een evenement op 5 augustus 2007, is om deze reden dan ook niet van belang. Daarbij wijst de rechtbank er, onder verwijzing naar overweging 3.3.4., voorts op dat een wijzing van de aanvraag, onder behoud van de litigieuze plaats, datum en tijdstip, niet met zich brengt dat de eerdere aanvraag is ingetrokken en mitsdien van een tijdige aanvraag geen sprake meer zou zijn. Verweerder heeft dan ook terecht de door Stichting Pro Gay oorspronkelijk ingediende en later aangevulde aanvraag in de beoordeling betrokken.
3.5.10 Dat uit stap 3d van de Procedureregels geen keus volgde voor een van beide aanvragen, komt de rechtbank overigens niet onredelijk voor. Uit artikel 3, aanhef en onder d, van de Procedureregels volgt immers dat getoetst moet worden of een activiteit waarvoor vergunning is aangevraagd bezien op het totaalprogramma van activiteiten toegevoegde waarde heeft. Nu de totaalaanvragen voor de Gay Pride van eiseres en de Stichting Pro Gay zich beide richten op een evenement, waarin (naast de grachtenparade) vermaak (in de vorm van muziekoptredens en feesten), cultuur, film en sport ingrediënten zijn en de aanvragen dus behoorlijk divers zijn en op onderdelen tamelijk vaag, kan de rechtbank zich voorstellen dat niet snel sprake zal zijn van een aanvraag waarvan zonder meer gezegd had moeten worden dat deze inhoudelijk iets bijzonders zou toevoegen aan het totaalprogramma. De rechtbank wijst hierbij ook op de beleidsvrijheid die verweerder in dezen heeft. Daar komt bij dat de vergunning voor het Stoperaplein uiteindelijk op grond van artikel 3, onder e, van de Procedureregels (ervaringen uit het verleden) aan de Stichting Pro Gay is verleend, en dus niet op basis van de inhoud van de aanvraag (artikel 3, onder d, van de Procedureregels).
3.5.11. Met betrekking tot de weigering vergunning te verlenen voor de locatie Warmoesstraat overweegt de rechtbank tot slot dat eiseres daartegen geen specifieke gronden heeft gericht. Het beroep kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit op dat punt.
3.5.12 De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat verweerder conform de beleidsregels heeft gehandeld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van zijn beleid had moeten afwijken.
3.6 Overige gronden
3.6.1. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod op détournement de pouvoir, zoals opgenomen in artikel 3:3 van de Awb. De rechtbank verwerpt deze grief. Niet valt in te zien in welke zin de burgemeester zijn bevoegdheid tot het verlenen van een evenementenvergunning voor een ander doel zou hebben gebruikt.
3.6.2. Eisers heeft voorts aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 5 van de Handelsnaamwet zou hebben gehandeld door namen te deponeren die lijken op het woordmerk van eiseres (Amsterdam Pride). Nu deze grief geen verband houdt met het bestreden besluit wordt ook deze door de rechtbank verworpen.
3.6.2. Ten slotte heeft eiseres gesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod op vooringenomenheid, zoals vervat in artikel 2:4 van de Awb. Eiseres heeft er in dit verband, onbestreden, op gewezen dat verweerder niet slechts als beschikkend orgaan heeft opgetreden, maar tevens als voorzitter van de stichting die de uiteindelijk succesvolle concurrent in het vergunningtraject heeft geadviseerd. Verweerder is immers voorzitter van het algemeen bestuur van de Stichting Amsterdam Partners, die de Stichting Pro Gay reeds vanaf de organisatie van de Gay Pride 2006 heeft bijgestaan.
3.6.3. De rechtbank is van oordeel dat door deze samenloop van functies de schijn van vooringenomenheid heeft kunnen ontstaan. Niet ondenkbaar is dat de indruk is gewekt dat verweerder, door zich, middels de stichting waarvan hij voorzitter is, uit te spreken vóór de concurrerende Stichting Pro Gay, bij voorbaat een impliciete keuze in het nadeel van eiseres had gemaakt. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 2:4 van de Awb genomen en komt mitsdien voor vernietiging in aanmerking.
3.6.4. De rechtbank ziet evenwel reden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.6.5 In de eerste plaats is de rechtbank, onder 3.4.8 en 3.5.12, tot het oordeel gekomen dat verweerder op grond van de aanvaardbare beleidsregels in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
3.6.6. In de tweede plaats is naar het oordeel van de rechtbank van daadwerkelijke vooringenomenheid niet gebleken. Daarbij overweegt de rechtbank dat geen direct verband bestaat tussen de adviserende rol van de Stichting Amsterdam Partners ten behoeve van de Stichting Pro Gay en verweerder, in dier voege dat de betreffende adviezen niet aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, maar veeleer enige rol (zullen) hebben gespeeld bij de aanvraag van de Stichting Pro Gay. Tevens is niet gebleken dat verweerder zich inhoudelijk met de adviserende werkzaamheden van de Stichting Amsterdam Partners heeft bemoeid, hetgeen de rechtbank gelet op de functie van voorzitter van het algemeen bestuur (in tegenstelling tot het dagelijks bestuur) ook niet waarschijnlijk voorkomt. Eiseres heeft in dit verband voorts niets aangevoerd.
3.6.7. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat verweerder, zoals in ieder ter zitting evident is geworden, nadrukkelijk te kennen heeft gegeven liefst zo min mogelijk met eiseres van doen te hebben. De rechtbank ziet deze op zichzelf genomen weinig neutrale houding ten opzichte van eiseres niet in het licht van een algemene onwil jegens eiseres, maar veeleer als een expressie van verweerders beoordeling op grond van artikel 3, onder e, van de Procedureregels, te weten de door verweerder als (zeer) negatief gekwalificeerde ervaring met eiseres in 2006. Dat deze ervaring verweerder er bij de beoordeling van de evenementenvergunning voor 2007 toe heeft mogen voeren de aanvraag af te wijzen, heeft de rechtbank reeds geoordeeld onder 3.5.5 en 3.5.6.
3.7 Schadevergoeding en kosten
3.7.1 Nu de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zal laten, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen reden tot toekenning van schadevergoeding.
3.7.2 Wel bestaat reden tot veroordeling van verweerder in de kosten van het geding. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Verder zal de rechtbank verweerder veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt de gemeente Amsterdam op om het griffierecht van € 285,- (zegge: tweehonderd vijfentachtig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres van deze procedure tot een bedrag van € 644,- (zeshonderd vierenveertig euro), aan eiseres te betalen door de gemeente Amsterdam.
Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2008 door mr. T. van Muijden, voorzitter,
mrs C.G. Meeder en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.
Afschrift verzonden op:
DOC: B