ECLI:NL:RBAMS:2008:BH4412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-857 WW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van garantiedagloon bij werkloosheidsuitkering na beëindiging van dienstbetrekking

In deze zaak heeft eiser op 9 augustus 2006 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, waarbij hij verzocht om toepassing van het garantieloon. Eiser had eerder gewerkt bij BTB Organisatie BV en ontving een werkloosheidsuitkering, maar zonder het gevraagde garantiedagloon. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een besluit van verweerder op 9 september 2006, waarin aan eiser een werkloosheidsuitkering werd toegekend zonder het garantiedagloon. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij recht had op het garantiedagloon op basis van zijn eerdere dienstbetrekking bij Hestia Landgraaf.

De rechtbank heeft overwogen dat artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen niet uitsluit dat binnen een lopende garantietermijn een nieuwe garantietermijn kan gaan lopen. De rechtbank oordeelt dat de termijn van 36 maanden, die geldt voor het vaststellen van het WW-dagloon, niet in de weg staat aan de toepassing van het garantiedagloon bij de huidige WW-uitkering van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere dienstbetrekking van eiser bij BJ Financieel Advies binnen de relevante termijn is aangegaan en beëindigd, en dat dit recht geeft op het garantiedagloon.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de bezwaren van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 22 december 2008 door een meervoudige kamer van de Rechtbank Amsterdam, en is bekendgemaakt aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/857 WW
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde verweerder].
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 9 september 2006 aan eiser een werkloosheidsuitkering toegekend zonder toepassing van het door eiser gevraagde garantiedagloon.
Bij besluit van 15 januari 2007 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit bij brief van 21 augustus 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter enkelvoudige zitting behandeld op 29 mei 2008. Na sluiting van het onderzoek is de zaak heropend en behandeld op de zitting van de meervoudige kamer van 11 november 2008. Het onderzoek in de zaak is vervolgens gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Eiser heeft van 21 juni 2004 tot 31 juli 2006 gewerkt bij BJ Financieel Advies. Aan deze dienstbetrekking is een einde gekomen wegens faillissement van de werkgever. Eiser werkte tegen een vast brutoloon van € 1.825,- per maand en ontving daarnaast loon op provisiebasis.
2.2. Eiser heeft op 9 augustus 2006 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij zijn aanvraag heeft eiser verzocht om toepassing van het garantieloon. Eiser heeft daarbij vermeld dat hij van 1 november 2000 tot en met 31 oktober 2001 heeft gewerkt bij BTB Organisatie BV, tegen een vast brutoloon van € 3.254,51 per maand.
2.3. Bij besluit van 9 september 2006 is aan eiser een werkloosheidsuitkering toegekend. Daarbij is eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor het garantiedagloon.
2.4. Verweerder heeft de door eiser tegen het niet toepassen van het garantiedagloon ingediende bezwaren bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard. De duur van de garantieregeling is volgens verweerder beperkt tot uiterlijk 36 maanden na beëindiging van de dienstbetrekking waarop het garantiedagloon betrekking zou moeten hebben. Eiser heeft een beroep gedaan op het dagloon dat was gebaseerd op zijn dienstbetrekking bij BTB Organisatie BV. Tussen de beëindiging van die dienstbetrekking op 31 oktober 2001 en de ingangsdatum van zijn WW-uitkering (1 augustus 2006) zijn meer dan 36 maanden verstreken zodat eiser volgens verweerder geen recht heeft op toepassing van artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen.
2.5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat tussen de beëindiging van zijn dienstbetrekking bij Hestia Landgraaf (waar eiser heeft gewerkt van 1 augustus 2003 tot 1 januari 2004) en de eerste werkloosheidsdag na zijn dienstbetrekking met BJ Financieel Advies op 1 augustus 2006 minder dan 36 maanden zijn verstreken.
2.6. In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat eiser in beroep wil aansluiten bij het loon dat hij ontving van Hestia Landgraaf. Daar zag eisers aanvraag niet op en daarom is er volgens verweerder ook niet als zodanig op beslist. Verweerder vindt dat dit niet ambtshalve beoordeeld had hoeven worden. Mocht dat wel het geval zijn dan leidt dat niet tot een andere uitkomst. Volgens verweerder is uitdrukkelijk bepaald dat de termijn van 36 maanden eenmaal wordt bepaald. Na beëindiging van de dienstbetrekking bij Hestia Landgraaf heeft eiser een werkloosheidsuitkering ontvangen, waarbij het dagloon onder toepassing van de garantieregeling is gebaseerd op het loon bij BTB Organisatie BV. Op 21 juni 2004 is eiser bij BJ Financieel Advies gaan werken en op 1 januari 2005 liep de termijn van 36 maanden af. Er kan volgens verweerder geen nieuwe garantietermijn starten binnen een lopende garantietermijn.
2.7. De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) heeft als titel “Algemene dagloongarantie WW” en luidt – voorzover van belang - als volgt:
1. Het WW-dagloon van de werknemer die uiterlijk binnen twaalf maanden na de dag van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking een andere dienstbetrekking is aangegaan, wordt, bij beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekking binnen 36 maanden na die eerdere beëindiging, niet lager vastgesteld dan op het WW-dagloon dat gold of zou hebben gegolden vanwege die eerdere dienstbetrekking. Het dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de nieuwe dienstbetrekking in de plaats is gekomen van de eerdere dienstbetrekking.
(…)
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het vast te stellen WW-dagloon vanwege alle doch binnen de termijn van 36 maanden na de dag van beëindiging van de in het eerste lid bedoelde eerdere dienstbetrekking aangegane en beëindigde nieuwe dienstbetrekkingen.
(…)
2.8. Anders dan verweerder meent sluit het bepaalde in artikel 17 van het Besluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat binnen een lopende garantietermijn een nieuwe garantietermijn gaat lopen. Uit de bewoordingen van voornoemd artikel kan immers slechts worden afgeleid dat het vastgestelde WW-dagloon middels de garantieregeling geldt voor alle dienstverbanden die binnen een termijn van 36 maanden (na beëindiging van de dienstbetrekking waarop het garantiedagloon is gebaseerd) zijn aangegaan én beëindigd.
2.9. Deze termijn liep in het onderhavige geval van 1 januari 2002 tot en met 1 januari 2005. De dienstbetrekking van eiser bij BJ Financieel Advies is wel ingegaan binnen deze termijn, maar is na afloop van deze termijn, op 31 juli 2006, beëindigd. Dit betekent dat artikel 17 van het Besluit naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg staat aan het toepassen van een garantiedagloon bij zijn huidige WW-uitkering, waarbij wordt aangesloten bij het loon van eiser bij Hestia Landgraaf.
2.10 De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de ratio van de regeling. Deze is immers gericht op bescherming van de werknemer, die door het accepteren van lager betaald werk het beroep op de WW-uitkering heeft voorkomen of beperkt, tegen eventueel financieel nadeel als uit dat lager betaald werk werkloosheid zou ontstaan. Tevens wordt met deze regeling beoogd om werknemers te bewegen om het beroep op een werkloosheidsuitkering zoveel mogelijk te beperken. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juni 2008, LJ-nummer BD9297. Verweerders beperkte opvatting ontneemt naar het oordeel van de rechtbank aan de garantieregeling voor mensen met een arbeidscarrière met verschillende werkgevers tegen diverse lonen juist die bescherming die zij op basis van hun keuze om te werken verdienen.
2.11. Ten aanzien van verweerders standpunt dat het verzoek om toepassing van het garantiedagloon gebaseerd op het loon bij Hestia Landgraaf buiten de omvang van het geding valt, overweegt de rechtbank dat niet aan eiser kan worden tegengeworpen dat hij bij zijn aanvraag wellicht een verkeerde werkgever heeft ingevuld. Daarbij is van belang dat de vraagstelling in het aanvraagformulier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is toegespitst op de regeling. Het aanvraagformulier mist bovendien een toelichting op de regeling. Verweerder was voorts op de hoogte van het (volledige) arbeidsverleden van eiser sinds 1998 nu eiser daarvan bij de aanvraag van de WW-uitkering desgevraagd opgave heeft gedaan.
2.12. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit berust op een onjuiste wettelijke grondslag en daarmee ook onvoldoende is gemotiveerd. Het bestreden besluit zal om deze redenen worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten nu van dergelijke kosten niet is gebleken. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank :
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 38,- (zegge: achtendertig euro) aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2008 door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en
mrs. C.C.W. Lange en T. van Muijden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. M. de Vries, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B