RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 08/53 HOREC en AWB 08/75 HOREC
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser],
wonende te Amsterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. P.W.M. Huisman,
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder I,
en
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder II,
gemachtigden: mr. M. Boermans en [persoon 1].
Verweerders I en II hebben bij afzonderlijke besluiten van 22 december 2006 - voor zover hier van belang - eisers aanvragen om een exploitatievergunning respectievelijk een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet afgewezen.
Bij besluiten van 10 december 2007 hebben verweerders de daartegen door eiser gemaakte bezwaren ongegrond verklaard (de bestreden besluiten).
Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2008. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door gemachtigden mr. M. Boermans en [persoon 1].
1.1 Bij brief van 30 oktober 2008 heeft eiseres gemachtigde onder meer medegedeeld dat eiser bij vonnis van 14 oktober 2008 in staat van faillissement is verklaard, en dat de curator [curator] op de hoogte is gesteld van het beroep van eiser tegen de bestreden besluiten. Gelet op het bepaalde in artikel 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en omdat de kennisgeving van de zitting op 25 september 2008 is verzonden, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien in contact te treden met de curator.
2.1 Eiser heeft sinds 1 juni 1996 het hash-café “[coffeeshop]” aan de [adres] te Amsterdam geëxploiteerd. Teneinde de exploitatie voort te zetten heeft eiser - voor zover hier van belang - op 15 juni 2005 een aanvraag ingediend bij verweerder I om (verlenging van de geldigheidsduur van) de exploitatievergunning, en op 13 januari 2006 bij verweerder II om (verlenging van de geldigheidsduur van) de vergunning krachtens de Drank- en Horecawet.
2.2 In verband met een advies in een andere zaak hebben verweerders naar aanleiding van eisers aanvragen op grond van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob) advies aangevraagd bij het landelijk bureau Bevordering integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Bureau Bibob). Het Bureau Bibob heeft op 9 januari 2006 advies uitgebracht (Bibob-advies). Eiser is in de gelegenheid gesteld om het advies in te zien. Eiser is bij brief van 16 mei 2006 meegedeeld dat verweerders voornemens zijn de aangevraagde vergunningen te weigeren. Op 27 juni 2006 heeft eiser zijn zienswijze ingediend.
2.3 Verweerders hebben deze aanvragen afgewezen op grond van artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet Bibob. Tijdens de behandeling van het bezwaar hebben verweerders de beschikking gekregen over een vonnis van de Italiaanse rechtbank van 11 mei 2004, waarin eiser wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en elf maanden, alsmede een geldboete van € 14.000,- voor de invoer van en handel in aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen, te weten hasj, marihuana, cocaïne en ecstasy.
3.1 Ter onderbouwing van de bestreden besluiten hebben verweerders onder meer verwezen naar het advies van 9 januari 2006 van Bureau Bibob. De daar in genoemde feiten en omstandigheden doen redelijkerwijze vermoeden dat eiser in relatie staat tot gepleegde strafbare feiten met betrekking tot de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. Er bestaat een ernstige mate van gevaar dat de vergunningen door eiser mede gebruikt zullen worden om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of om strafbare feiten te plegen, aldus verweerders. Voorts hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat eiser op de hoogte was van het vonnis van de Italiaanse rechtbank van 11 mei 2004. Dit had eiser bij het invullen van formulieren in het kader van het onderzoek in het kader van de Wet Bibob moeten opgeven. Door het bestaan van dit vonnis te verzwijgen bij de invulling van de aanvraag om een vergunning, heeft eiser valsheid in geschrifte gepleegd. Verweerders achten aannemelijk dat eiser dit deed met het oogmerk de gevraagde vergunningen te verkrijgen. Dit betekent dat een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob bestaat dat eiser ter verkrijging van de door hem aangevraagde vergunningen een strafbaar feit heeft gepleegd.
3.2 Eiser heeft ontkend dat hij in relatie staat tot strafbare feiten. Hij heeft onder meer gesteld dat het om uiterst summiere en oncontroleerbare informatie gaat. Voorts heeft eiser betoogd dat uit het Italiaanse vonnis niet geconcludeerd kan worden dat aannemelijk is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Hij heeft slechts een Italiaanse advocaat gemachtigd om hem in een eventuele strafzaak te vertegenwoordigen en heeft daarna van die advocaat niets meer vernomen. Eiser is van mening dat het vonnis, waarvan hij niet op de hoogte was, niet bij de beoordeling mag worden betrokken.
Beoordeling van het geschil
4.1 Verweerders hebben de rechtbank verzocht te bepalen dat om gewichtige redenen uitsluitend de rechtbank zal mogen kennisnemen van het Bibob-advies van 9 januari 2006. Eiser heeft schriftelijk toestemming verleend om kennis te nemen van deze stukken en om (mede) op grondslag van deze stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de gedingstukken en deze mede ten grondslag gelegd aan deze uitspraak.
5.1 Ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob, kunnen bestuursorganen een aangevraagde beschikking weigeren, dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd.
5.2 Ingevolge artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor zover hier van belang, wordt hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, als schuldig aan valsheid in geschrifte gestraft (valsheid in geschrifte).
6.1 Eiser heeft op het Bibob-formulier de vraag of hij binnen de afgelopen vijf jaar is veroordeeld met nee beantwoord.
6.2 Tijdens de behandeling van het bezwaar hebben verweerders de beschikking gekregen over het Italiaanse vonnis van 11 mei 2004. Eisers stelling dat hij niet bekend was met dit vonnis en hij dit dus ook niet kon vermelden op het Bibob-formulier, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Eiser was blijkens de gedingstukken bekend met het bestaan van een Italiaans strafrechtelijk onderzoek jegens hem, en hij heeft daarvoor een Italiaanse advocaat benaderd. Verder heeft de gemachtigde van verweerders ter zitting desgevraagd toegelicht dat de ex-echtgenote van eiser het vonnis aan verweerder I heeft gezonden. Na ontvangst daarvan is de ex-echtgenote uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dat gesprek met de gemachtigde van verweerders heeft de ex-echtgenote verklaard dat eiser wel degelijk op de hoogte was van het vonnis. Dat vormde voor hem ook juist reden om te besluiten niet naar Italië te reizen, omdat hij dan immers gevaar zou lopen direct te worden aangehouden.
6.3 Beter was geweest wanneer verweerders dit relevante gegeven ook in de bestreden besluiten zouden hebben opgenomen. Niettemin leidt deze omissie er niet toe dat deze informatie thans buiten beschouwing moet worden gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid ervan.
6.4 De rechtbank acht met verweerders aannemelijk dat eiser, door op het Bibob-formulier niet op te geven dat hij strafrechtelijk veroordeeld was, het oogmerk had om de gevraagde vergunningen te verkrijgen. Dit doet redelijkerwijs vermoeden dat eiser valsheid in geschrifte heeft gepleegd ter verkrijging van de aangevraagde vergunningen. Verweerders waren dan ook op grond van artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob bevoegd om de vergunningen te weigeren. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
6.5 Voorts kan de rechtbank zich in grote lijnen verenigen met hetgeen verweerders bezwaarschriftencommissie heeft overwogen over het ernstige gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet Bibob dat de gevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en/of strafbare feiten te plegen.
6.6 De bestreden besluiten houden dan ook in rechte stand. De beroepen van eiser zijn ongegrond.
6.7 Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
6.8 Beslist wordt als volgt.
- Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2008 door mr. L.H. Waller, voorzitter, en de
mrs. T.P.J. de Graaf en E.J.W. Verhaagh, in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s- Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B