vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 396257 / HA ZA 08-1193
Vonnis van 22 oktober 2008
1. A,
wonende te,
2. B,
wonende te,
eisers,
advocaat mr. A.J. Roos,
C,
wonende te,
gedaagde,
advocaat mr. J. de Groot.
Partijen zullen hierna A c.s. en C genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 maart 2008, met producties,
- het herstelexploot van 9 april 2008,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 30 juli 2008, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie van 4 september 2008, met de daarin genoemde stukken.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 A c.s. heeft door tussenkomst van C op 14 augustus 2003 € 50.000,- geleend aan V.O.F. Grand Café Restaurant Tropen aan Zee (hierna Tropen aan Zee) door overboeking van dit bedrag op de door C Holding B.V. (hierna C Holding) aangehouden rekening bij de Rabobank Amstelveen. C is bestuurder en enig aandeelhouder van C Holding. De overeenkomst van geldlening is vastgelegd in een akte van 14 augustus 2003.
2.2 Voorafgaand aan de geldlening heeft C bij brief van 13 augustus 2003 aan A (eiser onder 1) geschreven:
Voor de tijdelijke geldlening aan “Tropen aan Zee” verzoek ik jou om € 50.000 over te maken op rekening 38.23.66.999 bij de Rabobank Amstelveen ten name van C Holding B.V.
Ik verklaar hierbij persoonlijk garant te staan voor € 50.000,-.
(…).
Deze verklaring wordt hieronder de garantstelling genoemd.
2.3 Op grond van de overeenkomst van geldlening was Tropen aan Zee verplicht het bedrag van € 50.000,- uiterlijk 31 december 2006 aan A c.s. terug te betalen. Bij brieven van 11 januari, 24 april en 29 juni 2007, telkens met afschrift aan C, is Tropen aan Zee door de raadsman van A c.s. gesommeerd tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente, over te gaan. Tropen aan Zee is niet tot betaling overgegaan.
2.4 De raadsman van A c.s. heeft C bij brief van 24 mei 2007 gesommeerd om binnen zeven dagen tot betaling van € 50.000,- over te gaan uit hoofde van de garantstelling.
2.5 C is niet tot betaling overgegaan.
2.6 Bij brief aan A c.s. van 20 maart 2008 (gecorrigeerd bij brief van 1 juli 2008) is namens de dochters van C, in hun hoedanigheid van erfgenamen van mevrouw D (de echtgenote van C, overleden op 14 augustus 2004), de vernietiging van de garantstelling ingeroepen.
3. De vordering
3.1 A c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, C te veroordelen tot betaling van € 50.000,-, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding.
3.2 A c.s. legt - kort gezegd - aan zijn vordering ten grondslag dat C tot betaling gehouden is uit hoofde van de garantstelling.
4. Het verweer
4.1 C voert tot zijn verweer aan dat zijn inmiddels overleden echtgenote haar toestemming voor de garantstelling niet heeft gegeven, terwijl deze toestemming op grond van artikel 1:88 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) vereist was. C betoogt dat de bevoegdheid tot vernietiging van de garantstelling is overgegaan op zijn dochters, als erfgenamen van zijn echtgenote. Nu namens hen de garantstelling bij brief van 20 maart 2008 is vernietigd, is hij niet tot betaling gehouden.
5. De beoordeling
5.1 Ter beoordeling staat de vraag of de door de dochters van C ingeroepen vernietiging van de garantstelling effect sorteert.
5.2 A c.s. voert in dat verband in de eerste plaats aan dat de vernietiging geen rechtsgevolgen heeft omdat de toestemming van D in dit geval niet nodig was, omdat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 1:88 lid 5 BW. C was bestuurder en enig aandeelhouder van C Holding en handelde bij de garantstelling ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap, aldus A c.s.
5.3 Dit betoog faalt. Van een situatie als bedoeld in artikel 1:88 lid 5 BW is geen sprake. Anders dan A c.s. lijkt te veronderstellen is voor de toepasselijkheid van bedoeld artikellid vereist dat de rechtshandeling waarvoor de in art. 1:88 lid 1 onder c BW bedoelde zekerheid wordt verstrekt zelf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het bedrijf plegen te worden verricht. Nu vaststaat dat de onderhavige geldlening werd verstrekt door A c.s. aan Tropen aan Zee valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat de geldlening ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van C Holding is geschied. Ook al zou C, gelet op zijn eigen investeringen in Tropen aan Zee, belang hebben gehad bij de totstandkoming van onderhavige geldlening, maakt dit nog niet dat gezegd kan worden dat de geldlening ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van C Holding is geschied.
5.4 A c.s. voert subsidiair aan dat het recht tot vernietiging van de garantstelling in dit geval niet toekomt aan de dochters van C, omdat dit recht is verjaard, dan wel omdat de erfgenamen geen belang hebben bij de vernietiging. Naar aanleiding hiervan wordt het volgende overwogen.
5.5 Het bepaalde in artikel 1:88 BW is naar zijn strekking niet uitsluitend van vermogensrechtelijke aard. Het artikel beoogt het leefmilieu van de echtgenoten te beschermen en schending ervan hoeft dan ook niet altijd een benadeling van de andere echtgenoot in vermogensrechtelijke zin te betekenen. Dat leefmilieu is in dit geval door het overlijden van D weggevallen en behoeft dan ook geen bescherming meer. Aan haar erfgenamen komt het recht op vernietiging wegens schending van het bepaalde in artikel 1:88 BW niet toe, aangezien zij in beginsel geen belang bij deze sanctie hebben, althans geen belang dat artikel 1:88 BW beoogt te beschermen.
Anders dan C meent zijn aan de Memorie van Toelichting geen argumenten te ontlenen voor zijn stelling dat de erfgenamen in een situatie als deze wel een beroep op artikel 1:89 BW toekomt. De opmerking van de Minister, dat de bevoegdheid tot vernietiging niet vervalt ‘door de dood, omdat zij op de erfgenamen overgaat’, is immers gemaakt in het kader van het overlijden van de gehandeld hebbende echtgenoot en uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat aan de onderhavige situatie – het overlijden van de genegeerde echtgenoot – is gedacht.
Bij dit alles komt dat de advocaat van C ter comparitie, in antwoord op vragen van de rechtbank, heeft verklaard dat D een testament ten behoeve van de langstlevende heeft gemaakt. Daaruit volgt dat D haar nalatenschap in de eerste plaats heeft bestemd voor de verzorging (en de betaling van de schulden) van haar echtgenoot. Haar nalatenschap strekt dan ook thans ten bate van C. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het beroep van de dochters van C op vernietiging van de garantstelling vooral bevoordeling van C tot gevolg heeft en niet zozeer strekt tot bescherming van hun eigen belang (als erfgenamen).
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de dochters van C niet bevoegd zijn de garantstelling te vernietigen, zodat de namens hen uitgebrachte vernietigingsverklaring geen rechtsgevolg heeft. Dit oordeel brengt met zich dat de vraag of het recht op vernietiging is verjaard geen verdere bespreking behoeft.
5.6 Gelet op het vorenstaande zal de gevorderde hoofdsom, vermeerderd met de verder niet weersproken wettelijke rente, worden toegewezen.
5.7 A c.s. stelt buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt. A c.s. specificeert die kosten. Daaruit valt echter niet af te leiden dat het gaat om meer dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie, het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Nu een geding is gevolgd, moeten de gevorderde kosten worden aangemerkt als kosten waarvoor het bepaalde in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) al een vergoeding pleegt in te sluiten. De rechtbank zal de betreffende vordering dan ook afwijzen.
5.8 De gevorderde veroordeling in de nakosten moet worden afgewezen, nu in artikel 237 lid 4 Rv voor het verhaal van deze kosten een bijzondere procedure is voorgeschreven.
5.9 C zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, de beslagkosten daaronder begrepen. De kosten van het door A c.s. uitgebrachte herstelexploot zullen als nodeloos veroorzaakte kosten voor rekening van A c.s. blijven. De kosten aan de zijde van A c.s. worden begroot op:
- beslagexploot 218,67
- exploot overbetekening 72,34
- dagvaarding 85,44
- vast recht 1.100,00
- salaris advocaat 2.682,00 (3,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.158,45.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1 veroordeelt C om aan A c.s. te betalen een bedrag van € 50.000,00 (vijftig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 31 mei 2007 tot de dag van volledige betaling,
6.2 veroordeelt C in de proceskosten, aan de zijde van A c.s. tot op heden begroot op € 4.158,45,
6.3 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2008.?