ECLI:NL:RBAMS:2008:BH1381

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
392908
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep op misbruik van bevoegdheid en omstandigheden bij erfpachtovereenkomst

In deze zaak hebben eisers A en B, rechthebbenden van een erfpachtperceel in Amsterdam, een vordering ingesteld tegen de Gemeente Amsterdam. De eisers stelden dat de verhoging van de erfpachtcanon onrechtmatig was en dat de Gemeente misbruik had gemaakt van haar bevoegdheid door de toestemming voor verbouwing te koppelen aan de acceptatie van de canonverhoging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente de canonverhoging had gekoppeld aan de toestemming voor de verbouwing, wat kan worden gekwalificeerd als misbruik van bevoegdheid. Echter, de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot de nietigheid van de overeenkomst die aan de vestiging van het erfpachtrecht ten grondslag ligt. De rechtbank concludeerde dat de primaire vordering van eisers, die gericht was op vernietiging van de overeenkomst, niet kon worden toegewezen. Daarnaast werd het beroep op misbruik van omstandigheden afgewezen, omdat eisers na hun aanvankelijke voorbehoud geen verdere protesten hebben geuit en de aanvullende erfpachtakte zonder voorbehoud hebben ondertekend. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door de Gemeente en dat de vorderingen van eisers derhalve werden afgewezen. De rechtbank heeft eisers veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.071,--.

Uitspraak

vonnis
_____________________________________________________________________ __
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, meervoudige kamer
zaaknummer / rolnummer 392908 / HA ZA 08.0786
Vonnis van 24 december 2008
in de zaak van:
1. A,
2. B,
beiden wonende te,
eisers,
advocaat mr. J.A.F. Corten,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE AMSTERDAM,
waarvan de zetel is gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr B.R. ter Haar.
Partijen worden hierna A c.s. en de Gemeente genoemd.
De procedure
1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 februari 2008, met bewijsstukken;
- de conclusie van antwoord, met bewijsstukken;
- het vonnis van deze rechtbank van 4 juni 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de op 31 oktober 2008 gehouden comparitie van partijen, met de daarin genoemde processtukken.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
De feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende als vaststaand te beschouwen feiten.
a. A c.s. zijn rechthebbenden van het voortdurende recht van erfpacht van een perceel grond, plaatselijk bekend als Eisdenstraat 60 te Amsterdam, alsmede rechthebbende op de daarop gestichte woning met garage.
b. Het perceel is in erfpacht uitgegeven op 25 november 1993. Op het erfpachtrecht zijn van toepassing de Algemene Bepalingen voor voortdurende erfpacht 1966 (hierna: AB 1966).
c. Artikel 3 en artikel 6 AB 1966 luiden voor zover hier van belang als volgt:
Art 3 Wijzigingen canon en voorwaarden.
1. De Algemene Bepalingen kunnen te allen tijde door de Gemeenteraad worden herzien. [...]
6. Herziening van de voorwaarden en van de canons kan voorts worden gevorderd, indien verandering in het gebruik van de grond en de opstallen en/of in het op de grond gebouwde krachtens vergunningen, als bedoeld in art. 6 onder a en b, daartoe naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders aanleiding geeft. Hetgeen in het 7e lid is bepaald omtrent de vaststelling van de canons door deskundigen, is op de herziening van de canons op grond van verandering in het gebruik en/of in het gebouwde niet van toepassing.
[...]
Art. 6 Verbodsbepalingen.
Het is de erfpachter niet geoorloofd:
a. in het gebruik van het goed en van de daarop te stichten opstallen verandering te brengen zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders, welke vergunning ook voor bepaalde tijd of tot wederopzegging kan worden verleend;
b. in het op de grond gebouwde verandering te brengen, zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders; [...]
d. De door A c.s. verschuldigde erfpachtcanon is vooruitbetaald voor een periode van 1 juli 1993 tot en met 30 juni 2043.
e. A c.s. hebben in september 2000 een vergunning aangevraagd voor het veranderen en vergroten van de woning (met een dakopbouw) waardoor het vloeroppervlak van de woning met 43 m² zou toenemen. Deze bouwvergunning is op 4 oktober 2000 verleend. In de daarbij behorende nadere aanwijzingen is het volgende opgenomen:
[...] De bouwvergunning houdt niet in toestemming van de Gemeente Amsterdam als grondeigenaresse om het bouwplan uit te voeren. Zoveel nodig dient hierover contact te worden opgenomen met Grondzaken van het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld. Alvorens men kan gaan bouwen dient er overeenstemming te zijn met het stadsdeel over de hoogte van de erfpacht en over de wijze waarop deze dient te worden betaald. Het feitelijk starten met de uitvoering van het bouwplan wordt door het stadsdeel beschouwd als acceptatie van de erfpachtaanbieding. [ .. ]
f. A c.s. hebben op 19 juni 2001 een aanvullende erfpachtaanbieding gekregen van de Gemeente in verband met de inmiddels gerealiseerde dakopbouw. A c.s. hebben dit aanbod geaccepteerd, zij het dat op het bericht van acceptatie, bij de Gemeente binnengekomen op 13 juli 2001, het volgende is bijgeschreven:
[...] onder voorbehoud van de uitkomst van lopende rechtszaken tegen de gemeente inzake erfpacht bij dakopbouwen.
g. Bij brief van 11 oktober 2001 is namens de Gemeente het volgende aan A c.s. bericht:
Ik heb uw acceptatiebericht van 12 juli 2001 ontvangen, waarin u te kennen geeft dat u de erfpachtaanbieding van 19 juni 2001 [...] onder voorbehoud accepteert. [...]
Volgens informatie van het Gemeentelijk Grondbedrijf gaat de gemeente Amsterdam niet akkoord met een aanvaarding van bovengenoemde erfpachtaanbieding, onder de ontbindende voorwaarde dat de gemeente Amsterdam in de zaak van de Hamontstraat middels een onherroepelijke rechterlijke uitspraak in het gelijk wordt gesteld.
Mocht blijken dat de gemeente bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak in het ongelijk wordt gesteld, dan zal alsdan bezien worden of u op grond van het gelijkheidsbeginsel op gelijke wijze behandeld dient te worden als de erfpachters die zich bij de Hamontstraat gevoegd hebben.
Het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld heeft hierin geen eigen bevoegdheid en gaat er dan ook vanuit dat u geaccepteerd hebt zonder enig voorbehoud. [...]
h. De Gemeente heeft op 11 oktober 2001 krachtens de artikelen 6a en 6b juncto artikel 3 lid 6 AB 1966 besloten tot een erfpachtwijziging in verband met de door A c.s. uitgevoerde verbouwing. In het besluit staat onder meer het navolgende vermeld:
[...]
- dat ingevolge het bepaalde in art. 6 onder a en b van de op dit recht van toepassing
zijnde algemene bepalingen en gelet op de Verordening op de stadsdelen, verandering in/aan de opstal kan worden gebracht, mits er voorafgaand schriftelijk toestemming van het dagelijks bestuur van het stadsdeel is verkregen. [...]
- dat er tegen deze verandering van het erfpachtrecht middels een wijziging van de bebouwing geen bezwaar bestaat;
- dat deze wijziging een economische meerwaarde met zich meebrengt en dat derhalve op grond van art. 3 lid 6 van de Algemene bepalingen van 1966 herziening van de canon dient plaats te vinden; [...]
- dat het bedrag van de vooruitbetaling van het bedrag van de canon, vastgesteld volgens het in het 6e lid van artikel 3 van de Algemene bepalingen van 1966 gestelde, ƒ 17.998,00 (€ 8.167,14) bedraagt;
[...]
i. Bij notariële akte van 5 juni 2003 is de wijziging van de erfpachtcanon vastgelegd. In de akte is onder meer vermeld:
[...] Na mededeling van- en toelichting op de zakelijke inhoud van deze akte aan de verschenen personen en na hen gewezen te hebben op de gevolgen die voor beide partijen uit de inhoud van de akte voortvloeien, hebben zij verklaard van de inhoud van de akte te hebben kennisgenomen en daarmee in te stemmen [...].
j. Met ingang van 1 augustus 2005 heeft de Gemeente haar beleid inzake uitbreiding van bebouwing aldus gewijzigd dat de canon in geval van particuliere woonbestemming niet wordt verhoogd wanneer de uitbreiding minder dan 100% van de oorspronkelijke bebouwing bedraagt.
De vordering en grondslag
3. A c.s. vorderen, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad
primair:
a. te verklaren voor recht dat de overeenkomst met betrekking tot de verhoging van
de erfpachtcanon nietig is althans, indien en voorzover geoordeeld zou worden dat de overeenkomst vernietigbaar is, deze te vernietigen;
b. te verklaren voor recht dat de verhoging van de erfpachtcanon onverschuldigd betaald is;
c. de Gemeente te veroordelen om aan A c.s. (terug) te betalen een bedrag van € 8.167,14, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2002 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de vol¬doening, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van deze procedure;
subsidiair:
a. te verklaren voor recht dat met betrekking tot de grondwaarde geen waardever¬meerdering is opgetreden en, indien en voorzover tussen partijen al een overeenkomst met betrekking tot de verhoging van de erfpachtcanon tot stand zou zijn gekomen, deze overeenkomst op grond van dwaling te vernietigen;
b. te verklaren voor recht dat de verhoging van de erfpachtcanon onverschuldigd betaald is;
c. de Gemeente te veroordelen om aan A c.s. (terug) te betalen een bedrag van € 8.167,14, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2002 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de vol¬doening, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van deze procedure;
meer subsidiair:
a. te verklaren voor recht dat het handelen van de Gemeente met betrekking tot de verhoging van de erfpachtcanon jegens A c.s. onrechtmatig is en dat de Gemeente aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade die voortvloeit uit dit on¬rechtmatig handelen;
b. de Gemeente te veroordelen om aan A c.s. (terug) te betalen een bedrag van € 8.903,-- (canon + notariskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2002 (datum betaling canon) althans 1 januari 2003 (da¬tum betaling notariskosten) althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de voldoening, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van deze pro¬cedure.
4. A c.s. leggen naast de vaststaande feiten het volgende aan hun eisen ten grondslag.
5. De onder protest met de Gemeente gesloten overeenkomst tot herziening van de erfpachtcanon is nietig althans vernietigbaar nu zij in strijd is met de openbare orde (artikel 3:40 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) althans in strijd met dwingende wetsbepalingen (artikel 3:40 lid 2 BW), aangezien deze met schending van het verbod van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW) tot stand is gekomen en ook in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (artikel 3:14 BW). A c.s. hebben zich, naar zij stellen, steeds tegen de canonverhoging verzet en de betalingen van de verhoogde canon zijn eveneens onder protest gedaan. Van wilsovereenstemming bij de acceptatie van de erfpachtovereenkomst is geen sprake, aldus A c.s.
6. Ter nadere toelichting stellen A c.s. dat de Gemeente het verlenen van de toestemming voor de bouwwijziging afhankelijk heeft gesteld van de acceptatie van een hogere erfpachtcanon. A c.s. wijzen op de onder 2 e genoemde aanwijzing bij de bouwvergunning en een rapport van de Gemeentelijke Ombudsman. Artikel 3 en artikel 6 AB 1966 bieden echter geen grondslag voor een dergelijke koppeling. Aldus maakt de Gemeente misbruik van haar bevoegdheid. Dit blijkt tevens uit de omstandigheid dat de Gemeente een procedure tot afbraak van de dakopbouw zou starten, zoals in de zaak C c.s. (waarvan stukken zijn overgelegd), indien niet akkoord zou worden gegaan met de canonverhoging. De Gemeente heeft in strijd met artikel 3:13 BW een aanbod gedaan - welk aanbod onder onbehoorlijke druk en met protest is aanvaard - waardoor een nieuwe canon tot stand zou zijn gekomen. Een dergelijk handelen is in strijd met de openbare orde, althans in strijd met een dwingende wetsbepaling.
7. A c.s. stellen verder dat De Gemeente ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, door geen toestemming tot de verbouwing te geven alvorens de hogere canon was geaccepteerd. De grondslag van die canonverhoging, de vermeende waardestijging van de grond, is ook niet gemotiveerd, aldus A c.s. Daarnaast is sprake van strijd met het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel. Op grond van vergelijkbare procedures (tegen C c.s. en D c.s.) en het nadien vanaf 1 augustus 2005 aangepaste beleid op dit punt, hadden A c.s. immers erop mogen vertrouwen dat de Gemeente ook hen zou vrijstellen van de canonverhoging. Tenslotte heeft de Gemeente in strijd gehandeld met het redelijkheidsbeginsel, gelet op de onevenredige canonverhoging en het feit dat vrijwel geen enkele andere buurtbewoner deze nieuwe canon hoeft te betalen en het beleid inmiddels is gewijzigd, aldus A c.s.
8. A c.s. doen subsidiair een beroep op dwaling in de zin van artikel 6:228 BW, voor zover zou worden aangenomen dat er wél een geldige overeenkomst tot stand is gekomen. De Gemeente heeft onjuiste inlichtingen verstrekt, aldus A c.s., door ten onrechte voor te spiegelen dat sprake zou zijn van grondwaardestijging. Bij een juiste voorstelling van zaken zouden zij de nieuwe canon niet hebben geaccepteerd.
A c.s. stellen in dat verband dat er geen sprake is van een waardestijging van de grond, zodat er geen rechtsgrond is voor verhoging van de canon. De Gemeente heeft ook nagelaten een nadere onderbouwing te geven voor de (gestelde) hogere gebruikswaarde. De reeds gedane betalingen die zien op de hernieuwde canon zijn dan ook onverschuldigd betaald.
9. Meer subsidiair stellen A c.s. dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, immers in strijd met de artikelen 3:13 en 3:14 BW. De Gemeente heeft ook gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, door misbruik te maken van haar machtspositie. Dientengevolge hebben A c.s. schade geleden, tot een bedrag van € 8.903,-- exclusief rente, bestaande uit de reeds betaalde verhogingen van de erfpachtcanon (€ 8.167,14) en de notariskosten (€ 735,96).
Het verweer
10. De Gemeente verweert zich en voert daartoe aan dat tussen A c.s. en de Gemeente een geldige erfpachtovereenkomst tot stand is gekomen. Het voorbehoud dat A c.s. op het acceptatiebericht hebben vermeld is algemeen en ruim geformuleerd en heeft dan ook een andere betekenis dan het protest in de zaak van D c.s. Na de onder 2 g genoemde brief van 11 oktober 2001 - waarin het voorbehoud van A c.s. door de Gemeente is verworpen - hebben A c.s. niet verder geprotesteerd en tevens hebben zij ook zonder enig protest meegewerkt aan de erfpachtakte. De Gemeente heeft, naar zij aanvoert, daarbij op geen enkele wijze druk uitgeoefend. A c.s. hebben hun aanvankelijk bezwaar laten varen, aldus de Gemeente, zodat een geldige overeenkomst tot stand is gekomen.
11. De Gemeente betwist dat zij - anders dan in de zaak tegen C c.s - het verlenen van toestemming van de verbouwing afhankelijk heeft gesteld van de acceptatie van een canonverhoging. Er is ook niet gedreigd met bestuursdwang of een procedure. Er is derhalve geen sprake van misbruik van bevoegdheid dan wel handelen in strijd met de wet of openbare orde, aldus de Gemeente. De zaken tegen C c.s. en D c.s. zijn wezenlijk anders dan deze zaak. In de zaak tegen C c.s. had niemand van de betrokkenen de canonverhoging geaccepteerd en in de zaak tegen D c.s. lag er een duidelijk en blijvend protest en zijn, anders dan in deze zaak, juridische stappen aangekondigd.
12. De Gemeente betwist ook dat sprake zou zijn van strijd met (andere) beginselen van behoorlijk bestuur. De verhoging van de canon is uitvoerig toegelicht, gebaseerd op de zogenoemde residuele grondprijsbenadering en is ook niet onevenredig. De berekening is voldoende onderbouwd en vloeit rechtsgeldig voort uit artikel 3 AB 1966. Dit is in de jurisprudentie ook erkend, aldus de Gemeente. Er is ook geen strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de door A c.s. genoemde (andere) gevallen op grond van het gewijzigde beleid - en het daarbij behorende overgangsbeleid - met redenen anders zijn behandeld. Er zijn geen omstandigheden op grond waarvan A c.s. op mochten vertrouwen dat reeds betaalde canon dient te worden terugbetaald.
13. De Gemeente betwist het beroep op dwaling, nu A c.s. niet hebben gesteld welke inlichtingen de Gemeente zou hebben gegeven die hebben geleid tot een onjuiste voorstelling van zaken. De onder 2 j genoemde beleidswijziging die is doorgevoerd door de Gemeente, is een toekomstige omstandigheid die geen invloed kan op hebben op de geldigheid van de overeenkomst.
14. Er is evenmin sprake van een onrechtmatige daad, aldus de Gemeente. De Gemeente heeft geen misbruik gemaakt van haar machtspositie, noch heeft zij op enige andere wijze A c.s. onder druk gezet.
Beoordeling
15. Het systeem van de AB 1966 komt erop neer dat de Gemeente eerst dient te beoordelen of zij bezwaren heeft tegen de voorgenomen verandering in bebouwing, bij gebreke waarvan de vergunning wordt verleend. Vervolgens dient in het kader van artikel 3 lid 6 AB 1966 zelfstandig te worden bezien of er aanleiding is herziening van de canon te vorderen. Bij de vraag of de Gemeente in dit geval de toestemming tot de verbouwing afhankelijk heeft gemaakt van de acceptatie van een canonverhoging - en daardoor misbruik van haar bevoegdheid zou hebben gemaakt - is het volgende van belang.
16. In dit geval staat vast dat de Gemeente pas na de acceptatie van de erfpachtaanbieding (onder voorbehoud) op 13 juli 2001 door A c.s., op grond van artikel 6 AB toestemming heeft gegeven voor het plaatsen van de dakopbouw. In het onder 2 h genoemde goedkeuringsbesluit is vervolgens in één stuk en als één geheel de toestemming tot de verbouwing en de aangekondigde canonverhoging opgenomen. Voorts heeft de Gemeente in de onder 2 e genoemde bouwvergunning, als bestuursrechtelijk orgaan belast met het verlenen van een bouwvergunning, in de nadere aanwijzingen uiteengezet dat, alvorens A c.s. zouden kunnen gaan bouwen, overeenstemming dient te bestaan met het stadsdeel over de hoogte van de erfpachtcanon. Het feitelijk starten van het werk zou ook worden beschouwd als acceptatie van de erfpachtaanbieding. Gelet op deze gang van zaken heeft de Gemeente niet (duidelijk) het hiervoor onder 15 geschetste onderscheid gehanteerd, maar de toestemming tot de verbouwing kennelijk gekoppeld aan de acceptatie van de canonverhoging. In zoverre kan worden gesproken van misbruik van bevoegdheid.
17. Dat kan echter niet leiden tot nietigheid of vernietiging van de obligatoire overeenkomst die aan de vestiging van het erfpachtrecht ten grondslag ligt. De hiervoor onder 16. geschetste handelwijze van de Gemeente raakt immers alleen de toestemming om verandering te mogen aanbrengen in de opstal. De primaire vordering van A c.s. strekt - naar begrijpelijk is - niet tot het aantasten van die toestemming maar heeft tot doel de obligatoire overeenkomst tussen partijen te vernietigen. In de stellingen van A c.s. ligt echter ook besloten dat de Gemeente misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt door - kort gezegd - A c.s. onder druk te zetten bij de acceptatie van het onder 2 f genoemde aanbod. De rechtbank vat de stellingen van A c.s. dan ook op als een beroep op vernietigbaarheid in de zin van artikel 3:44 BW. In dat verband is het volgende van belang.
18. A c.s. hebben na het door hen gemaakte voorbehoud op het acceptatieformulier van 13 juli 2001, nadien geen verder protest laten horen. De Gemeente heeft bij brief van 11 oktober 2001 medegedeeld dat het voorbehoud - door de Gemeente kennelijk opgevat als een ontbindende voorwaarde - niet werd geaccepteerd. A c.s. hebben hierop niet gereageerd en nadien, zonder enig voorbehoud en zonder protest de aanvullende erfpachtakte van 5 juni 2003 ondertekend. Daardoor en door de inschrijving van de akte in de openbare registers, heeft die aanvulling op het erfpachtrecht ook zakenrechtelijke werking gekregen. Gelet op deze gang van zaken mocht de Gemeente ervan uitgaan dat er geen bezwaren (meer) waren tegen de voorgestelde canonverhoging.
19. Uit de stukken blijkt ook niet dat de Gemeente heeft gedreigd met juridische stappen of andere vormen van bestuursdwang bij niet-acceptatie van de aanbieding, noch is gebleken van (onbehoorlijke) druk aan de zijde van Gemeente bij de totstandkoming van de erfpachtakte. Uit de overgelegde stukken blijkt ook - zoals de Gemeente aanvoert - dat deze zaak op essentiële onderdelen afwijkt van de zaak C c.s. en D c.s. In de zaak van C c.s. waren de erfpachtaanbiedingen van de Gemeente bij wijze van protest niet geaccepteerd en in die gevallen is ook zonder toestemming van de Gemeente gebouwd en in de zaak D c.s. was sprake van een duidelijk en blijvend protest, dat ook is opgenomen in de erfpachtakte. Het gaat dan ook om verschillende kwesties, zodat niet kan worden gezegd dat de Gemeente in dit geval heeft gehandeld in strijd met het gelijkheids- of vertrouwensbeginsel dan wel enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Gelet op de verschillen kon de Gemeente in dit geval ook het onder 2 j genoemde (overgangs)beleid buiten toepassing laten.
20. Op grond van het voorgaande wordt het beroep op misbruik van omstandigheden verworpen. In zoverre is sprake van een rechtsgeldige overeenkomst, die een geldige titel vormt voor de canonverhoging. De primaire vordering zal derhalve worden afgewezen.
21. De subsidiaire vordering, die gebaseerd is op dwaling, dient eveneens te worden afgewezen. A c.s. stellen in dat verband (in de notitie bij comparitie onder nummer 16) dat de Gemeente onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot de wel of niet bestaande grondwaardestijging. Voor zover het juist is dat de Gemeente op dit punt onjuiste informatie heeft verschaft, kan niet worden aangenomen dat A c.s. op grond daarvan hebben gedwaald. A c.s. wisten immers van de discussie rondom de mogelijke canonverhogingen, zoals die blijkt uit de zaak van C c.s. en D c.s. en zij hebben daar ook rekening mee gehouden met hun aanvankelijke voorbehoud in het bericht van acceptatie. Eventuele inlichtingen van de Gemeente op dit punt hebben dus niet bijgedragen aan een verkeerde voorstelling van zaken aan de zijde van A c.s.
22. Tenslotte wordt ook het beroep op een onrechtmatige daad aan de zijde van de Gemeente verworpen. Zoals uit het voorgaande volgt heeft de Gemeente niet gehandeld in strijd met enige wetsbepaling en is ook niet (voldoende) gebleken dat de Gemeente heeft gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zoals hiervoor is uiteengezet heeft de Gemeente in dit geval niet gedreigd met juridische stappen of andere vormen van bestuursdwang bij niet acceptatie van de aanbieding, noch is gebleken van (onbehoorlijke) druk aan de zijde van Gemeente bij de totstandkoming van de erfpachtakte. De Gemeente heeft in dit geval niet meer gedaan dan niet akkoord gaan met het voorbehoud dat door A c.s. aanvankelijk is opgeworpen in het bericht van acceptatie, doch dat is niet onrechtmatig te noemen.
23. Uit het voorgaande volgt dat alle vorderingen van A c.s. worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen A c.s. worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de Gemeente begroot als volgt:
- vast recht € 303,--
- salaris advocaat (2 punten à € 384) € 768,--
totaal € 1.071,--
De Gemeente heeft niet gevorderd dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zou moeten zijn, zodat dit niet zal worden uitgesproken.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt A c.s. in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.071,--.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.C.A. Wildenburg, voorzitter en K.A. Brunner en en J.M. van Hall, leden van genoemde kamer, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2008.