ECLI:NL:RBAMS:2008:BH1368

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
404613
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbitragebeding als onredelijk bezwarend aangemerkt in consumentenovereenkomst

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2008, staat de vraag centraal of een arbitragebeding in de Uniforme Administratieve Voorwaarden 1989 (UAV 89) onredelijk bezwarend is voor consumenten. De eisers, A en B, hebben C opdracht gegeven voor werkzaamheden aan een nieuw te bouwen woning. A c.s. stellen dat C tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en vorderen ontbinding en schadevergoeding. C verzet zich tegen de rechtsbevoegdheid van de rechtbank, stellende dat de UAV 89 van toepassing zijn en dat het arbitragebeding in paragraaf 49 van deze voorwaarden een bijzondere rechtsgang voorschrijft.

De rechtbank overweegt dat het arbitragebeding in paragraaf 49 van de UAV 89 als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt, omdat het de consument de mogelijkheid ontneemt om te kiezen voor overheidsrechtspraak in plaats van arbitrage. Dit is in strijd met de Richtlijn 93/13/EEG, die bepaalt dat bedingen die de consument belemmeren in het instellen van rechtsvorderingen als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het arbitragebeding in deze zaak niet kan worden ingeroepen door C, waardoor de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het geschil.

De rechtbank wijst het gevorderde af in het incident en bepaalt dat de hoofdzaak weer op de rol komt voor conclusie van antwoord. C wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van A c.s. tot op heden zijn begroot op € 452,00. De uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten in overeenkomsten en de noodzaak van richtlijnconforme interpretatie van arbitragebedingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, meervoudige kamer
zaaknummer / rolnummer: 404613 / HA ZA 08-2169 (RR)
Vonnis in incident van 17 december 2008
in de zaak van
1. A,
wonende te,
2. B,
wonende te,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
C,
wonende te,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.A.L. Rehbock.
Partijen zullen hierna A c.s. en C genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 juli 2008, met bewijsstukken
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil
2.1. A c.s. hebben op 5 augustus 2005 en opnieuw op 24 juli 2007 aan C opdracht gegeven werkzaamheden te verrichten ten behoeve van een nieuw te bouwen woning (hierna: de overeenkomst). A c.s. stellen in de hoofdzaak dat C in de nakoming van de overeenkomst toerekenbaar is tekortgeschoten en vorderen – kort gezegd – ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding.
2.2. C vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren van de vordering van A c.s. kennis te nemen. Hij legt daaraan ten grondslag dat op de overeenkomst de Uniforme Administratieve Voorwaarden 1989 (hierna: de UAV 89) van toepassing zijn en dat op grond van paragraaf 49 van die voorwaarden een bijzondere rechtsgang is voorgeschreven.
Paragraaf 49 van de UAV 89 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
(…) beslechting van geschillen
1. Voor de beslechting van de in deze paragraaf bedoelde geschillen doen partijen uitdrukkelijk afstand van hun recht de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen.
2. Alle geschillen, welke ook – daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd – die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luiden.
(…)
2.3. A c.s. voeren hiertegenover aan dat de UAV 89 niet van toepassing zijn. C heeft hen niet een redelijke mogelijkheid geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, zodat deze op grond van art 6:233, sub b Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigd dienen te worden. Tevens is het arbitragebeding jegens hen als consumenten onredelijk bezwarend en daarom dient dit beding op grond van art 6:233, sub a BW vernietigd te worden.
2.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1. De rechtbank stelt voorop dat de door C gehanteerde UAV 89 moeten worden aangemerkt als algemene voorwaarden in de zin van art 6:231, sub a BW. Verder geldt dat nu de UAV 89 in het door A c.s. aanvaarde bestek op de overeenkomst van toepassing worden verklaard, A c.s. daar in beginsel aan zijn gebonden.
3.2. Vervolgens is, in het kader van dit incident, aan de orde of het in paragraaf 49 sub 1 en 2 van de UAV 89 opgenomen arbitragebeding al dan niet vernietigbaar is. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:236, onder n BW wordt als onredelijk bezwarend aangemerkt een beding dat voorziet in de beslechting van een geschil door een ander dan hetzij de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn, hetzij een of meer arbiters, tenzij het de wederpartij een termijn gunt van tenminste een maand, nadat de gebruiker zich schriftelijk jegens haar op het beding heeft beroepen, om voor beslechting van het geschil door de volgens de wet bevoegde rechter te kiezen.
Anders dan bij bindend advies achtte de wetgever de kwaliteit en onpartijdigheid bij arbitrage voldoende gewaarborgd (MvA II, Parl. Gesch. InvW 6, p. 1718), zodat de genoemde termijn van een maand om voor beslechting door de bevoegde rechter te kiezen daarbij niet noodzakelijk werd geacht.
3.3. Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PbEG L95/29) (hierna: de Richtlijn) bepaalt evenwel in art 3 lid 1 dat een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld - zoals hier het in de UAV 89 opgenomen arbitragebeding - als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Een bijlage bij de Richtlijn bevat een indicatieve lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. Daarin is onder punt 1 sub q, het beding opgenomen dat tot doel of tot gevolg heeft “het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren, met name door de consument te verplichten zich uitsluitend tot een niet onder een wettelijke regeling ressorterend scheidsgerecht te wenden (…).”.
3.4. Uit de uitspraak van het Hof van justitie van de Europeesche Gemeenschappen van 26 oktober 2006, C-168/05, volgt voorts dat de Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de nationale rechter steeds ook dient te beoordelen of een met een consument gesloten arbitrageovereenkomst een oneerlijk beding bevat als bedoeld in de Richtlijn.
Dit brengt in verband met de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie mee dat, gelet op het bepaalde onder punt 1 sub q in de indicatieve lijst, een arbitragebeding ook als onredelijk bezwarend in de zin van art. 6:233 BW moet worden aangemerkt, indien het de consument de mogelijkheid ontneemt om, in plaats van arbitrage voor overheidsrechtspraak te kiezen.
3.5. Nu paragraaf 49 sub 1 van de UAV 89 A c.s. als consument de mogelijkheid ontneemt om in plaats van arbitrage voor de gewone rechter te kiezen, is de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het in artikel 49 van UAV 89 opgenomen arbitragebeding jegens A c.s. als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt, zodat het beroep op vernietiging daarvan slaagt. C kan zich daar jegens A c.s. dan ook niet met succes op beroepen.
3.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak. De overige door A c.s. in het incident opgeworpen verweren behoeven geen verdere bespreking.
3.7. C zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van A c.s. begroot op € 452,00 aan salaris advocaat.
3.8. De hoofdzaak zal voor conclusie van antwoord worden verwezen naar de rol.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. veroordeelt C in de kosten van het incident, aan de zijde van A c.s. tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
4.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 28 januari 2009 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Vrakking, mr. A.C.A. Wildenburg en mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2008.?