ECLI:NL:RBAMS:2008:BH0535

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.394.2008
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2008 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was veroordeeld door de District Court in Gorzów Wlkp voor diefstal en opzetheling. De raadsman van de opgeëiste persoon stelde dat zijn cliënt zodanig in Nederland is geworteld dat hij als ingezetene moet worden beschouwd, en dat de rechtbank prejudiciële vragen had gesteld die relevant waren voor de overlevering. De rechtbank oordeelde echter dat het ontbreken van rechtsmacht niet van doorslaggevend belang was, mits Nederland de mogelijkheid had om de opgelegde straf ten uitvoer te leggen. De rechtbank benadrukte dat het buiten toepassing laten van een wet alleen mogelijk is als dit in strijd is met hogere rechtsbeginselen. De officier van justitie voerde aan dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de eisen van de Overleveringswet, met name wat betreft de verblijfsvergunning en de vereiste termijn van verblijf in Nederland. De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat de overlevering moest worden toegestaan. De beslissing werd genomen in het kader van de Europese samenwerking op het gebied van strafrecht en de noodzaak om straffen effectief ten uitvoer te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.394.2008
RK nummer: 08/6051
Datum uitspraak: 23 december 2008
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 november 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 20 maart 2008 door de Judge of the District Court in Gorzów Wielkopolski, II Penal Department, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [woonplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1984,
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 december 2008. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van de District Court in Gorzów Wlkp van 10 oktober 2002 ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van een jaar en 4 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Van deze straf dient de opgeëiste persoon nog 1 jaar, 3 maanden en 9 dagen uit te zitten.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage (1) aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
De raadsman heeft gesteld dat de overlevering wegens ongenoegzaamheid van de stukken dient te worden geweigerd. Het EAB en de aanvullende brieven van 26 november en 5 december 2008 maken onvoldoende duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd. De raadsman heeft tevens gesteld dat er volgens de opgeëiste persoon oorspronkelijk sprake was van een voorwaardelijk opgelegde straf. Het EAB is daarin niet volledig. Indien de rechtbank van oordeel is dat dit niet leidt tot een weigering heeft de raadsman subsidiair verzocht de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden in afwachting van nadere informatie van de Poolse justitiële autoriteiten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De District Court Judge te Gorzów Wlkp heeft bij brieven van 26 november 2008 en 5 december 2008 op daartoe strekkende vragen van het IRC te Amsterdam geantwoord dat de opgeëiste persoon “was convicted by the District Court in Górzow Wlkp of the offence described in the arrest warrant (..) in fact he is guilty of two thefts and one offence of receiving stolen property, described in the arrest warrant.”
De District Court Judge heeft vervolgens omschreven voor welke feiten de opgeëiste persoon is veroordeeld. Van deze omschrijving is een fotokopie als bijlage (2) aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank is van oordeel dat de stukken genoegzaam zijn nu inmiddels voldoende duidelijk is dat de overlevering wordt gevraagd voor een veroordeling voor deze drie feiten.
Ten aanzien van het verweer dat oorspronkelijk een voorwaardelijke straf aan de opgeëiste persoon is opgelegd, overweegt de rechtbank dat zij voor die stelling in het EAB en de daarop volgende correspondentie geen onderbouwing vindt. Het EAB verzoekt de overlevering voor een onvoorwaardelijk opgelegde straf.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
en
Opzetheling.
5. Onschuldverweer
Een onschuldverweer is niet gevoerd. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
6. Artikel 6, vijfde lid, van de OLW
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon zodanig in Nederland is geworteld dat hij als ingezetene van Nederland moet worden beschouwd. De prejudiciële vragen die door de rechtbank zijn gesteld bij interlocutoire uitspraak van 28 december 2007 zijn van belang voor de beslissing op het verzoek tot overlevering van deze opgeëiste persoon, aldus de raadsman. Voorts heeft de raadsman verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 augustus 2008, LJN: BF3816, waarin door de rechtbank wordt overwogen dat het ontbreken van rechtsmacht niet van doorslaggevend belang hoeft te zijn, mits kan worden vastgesteld dat Nederland tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde straf kan overnemen. Naar het oordeel van de raadsman moet aansluiting worden gezocht bij de eis van artikel 6, derde lid, van de OLW, wanneer het gaat om gelijkstelling aan een executieoverlevering. In deze zaak dient te worden bekeken of artikel 68 SUO een basis kan bieden voor de overname van de op te leggen straf, nu de opgeëiste persoon zich naar het oordeel van de Poolse autoriteiten heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de straf, aldus de raadsman. Aanhouding van de behandeling om de IND te laten vaststellen of de opgeëiste persoon zijn verblijfstitel zal verliezen ligt in de rede.
De officier van justitie heeft gesteld dat de rechtbank de eis van rechtsmacht als gesteld in artikel 6, vijfde lid, van de OLW niet buiten beschouwing kan laten, daar de rechtbank in haar visie in dat geval contra legem zou beslissen. Voorts is de officier van justitie van oordeel dat het stellen van de eis van rechtsmacht niet discriminatoir is, nu deze eis straffeloosheid voorkomt indien er geen verdrag van toepassing is die de basis biedt om de tenuitvoerlegging van de straf over te nemen.
De opgeëiste persoon voldoet, in de visie van de officier van justitie, ook overigens niet aan het in artikel 6, vijfde lid, gestelde vereiste dat hij in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Er kan ook geen sprake zijn van een gelijkstelling met deze eis van artikel 6, vijfde lid, van de OLW nu de opgeëiste persoon ook materieelrechtelijk niet voldoet aan de 5 jaars-eis.
De rechtbank is van oordeel dat het buiten toepassing laten van een wet in formele zin slechts mogelijk is indien die toepassing in strijd is met een rechtens dwingende bepaling van hogere orde, zoals een eenieder verbindende verdragsbepaling of een algemeen of fundamenteel (Europees) rechtsbeginsel. Het enkele feit dat artikel 68 SUO een alternatieve basis kan bieden om de straf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd over te nemen, dwingt op zichzelf niet tot de conclusie dat het vereiste van rechtsmacht in dit geval niet mag worden tegengeworpen.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 311, 57 en 416bis van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5, 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the District Court in Gorzów Wielkopolski, II Penal Department ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.F.J.M. de Werd, voorzit¬ter,
mrs. H.P.H.I. Cleerdin en M.M. van der Nat, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2008.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.