ECLI:NL:RBAMS:2008:BG9183

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
398866
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • S. van Eunen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2008 uitspraak gedaan in het verzoek van A tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. A had op 27 mei 2008 een verzoekschrift ingediend, vergezeld van bijlagen, waarin hij vroeg om toepassing van de schuldsaneringsregeling en het instellen van een moratorium op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De rechtbank verleende op 3 juni 2008 een moratorium voor de duur van zes maanden, met als doel A de gelegenheid te geven een minnelijke regeling met zijn schuldeisers te treffen. Gedurende deze periode heeft A echter niet de benodigde medewerking verleend aan zijn schuldhulpverlener en heeft hij nagelaten informatie aan te leveren die noodzakelijk was voor het aanvragen van een saneringskrediet. Bovendien heeft hij gedurende het moratorium twee maanden huur onbetaald gelaten.

De rechtbank oordeelde dat A niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat zou zijn om de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. A heeft zich onttrokken aan de hulpverlening en heeft niet meegewerkt aan het tot stand brengen van een minnelijke regeling met zijn schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat A niet voldeed aan de vereisten van artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet, die vereist dat de verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal voldoen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

De beslissing van de rechtbank is als volgt: het verzoek wordt afgewezen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. S. van Eunen op 2 december 2008.

Uitspraak

afwijzing toepassing schuldsanering
rekestnummer: 398866/FT-RK 08.778
nummer verklaring: AMS0410800228
uitspraakdatum: 2 december 2008
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR CIVIEL RECHT
VONNIS
A,
wonende te,
verzoeker,
heeft op 27 mei 2008 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alsmede een verzoek tot het instellen van een moratorium ex artikel 287b van de Faillissementswet (Fw).
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 juni 2008 het verzoek tot het instellen van een moratorium toegekend voor de maximale duur van 6 maanden, ten einde verzoeker in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling met zijn schuldeisers te treffen. Daarbij is artikel 305 Fw van toepassing verklaard.
De schuldhulpverlener van verzoeker, mevrouw B (hierna: de schuldhulpverlener), heeft de griffier van deze rechtbank bij (fax)brief van 27 november 2008 verslag uitgebracht ex artikel 287b lid 6 Fw. Uit het verslag blijkt onder meer dat de communicatie tussen verzoeker en de schuldhulpverlener slecht is verlopen gedurende het verleende moratorium. Verzoeker is kort na het vonnis van 3 juni 2008 vertrokken naar het buitenland zonder de schuldhulpverlener hiervan op de hoogte te stellen.
Voorts heeft hij sporadisch contact opgenomen met de schuldhulpverlener en nagelaten informatie aan te leveren waardoor de schuldhulpverlener niet in staat is binnen de duur van het verleende moratorium een aanvraag tot saneringskrediet bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam in te dienen.
Daarnaast heeft verzoeker ook geen gehoor gegeven aan het verzoek van de schuldhulpverlener om zich te melden bij Algemeen Maatschappelijk Werk (hierna: AMW) waarna het dossier is afgesloten.
Tot slot heeft de schuldhulpverlener verklaard dat verzoeker het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wenst te handhaven.
Hierop heeft de griffier verzoeker telefonisch opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van 1 december 2008 om zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling nader toe te lichten.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 1 december 2008. Daarbij is verzoeker gehoord.
Verzoeker heeft ter terechtzitting erkend onvoldoende te hebben meegewerkt aan het tot stand brengen van een minnelijke regeling met zijn schuldeisers. Hij heeft gedurende de periode van het verleende moratorium voor twee maanden de huurpenningen onbetaald gelaten. Of deze achterstand inmiddels is voldaan, kan hij niet met zekerheid verklaren.
Hij is desondanks gemotiveerd zijn financiële problemen op te lossen. Hij heeft zich inmiddels onder budgetbeheer laten stellen waardoor de overige vaste lasten zijn voldaan.
De rechtbank stelt voorop dat van verzoeker een actieve medewerking mag worden verwacht indien hij een minnelijke regeling met zijn schuldeisers tot stand wenst te brengen. Hieronder kan onder meer worden verstaan het gevraagd en ongevraagd toezenden van informatie en telefonisch contact zoeken en onderhouden met de schuldhulpverlener en het meewerken aan inkomensbeheer, beschermingsbewind dan wel andere soort van hulpverlening.
Bij de beoordeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient verzoeker eerst voldoende aannemelijk te maken dat hij aan de toelatingsvereisten van de schuldsaneringsregeling ex artikel 288 lid 1 Fw voldoet. Dit betekent dat hij aannemelijk maakt niet voort te kunnen gaan met het betalen van zijn schulden (sub a), te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van het ontstaan dan wel onbetaald laten van de schulden vijf jaar voorafgaand aan het verzoek (sub b) en hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal voldoen (sub c).
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker, als hij tot de schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten, de daaruit voortvloeiende schuldsaneringsregeling verplichtingen naar behoren zal voldoen.
Immers, gedurende de periode dat het moratorium van kracht was, heeft verzoeker zich onttrokken uit het zicht van de hulpverlening en niet meegewerkt aan het tot stand brengen van een minnelijke regeling met zijn schuldeisers. Daarnaast heeft hij gedurende deze periode niet voldaan aan zijn lopende verplichtingen door twee maanden huur onbetaald te laten.
Dat verzoeker zich nu onder budgetbeheer heeft laten stellen en bereid is zijn financiële problemen op te lossen, maakt dit niet anders. Verzoeker diende zich volledige en actieve medewerking te verlenen aan het minnelijk traject, hetgeen hij heeft nagelaten.
Gezien het bovenstaande is ten aanzien van verzoeker niet voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 sub c Fw. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
Dit vonnis is gewezen door mr. S. van Eunen en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2008.