RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/2358 WAO en 07/2417 WAO
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. O.F.X. Roozemond,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Met ingang van september 1992 heeft verweerder aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 14 november 2006 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op minder dan 15% en de WAO-uitkering op die grond ingetrokken met ingang van 14 januari 2007.
Eveneens bij brief van 14 november 2006 heeft verweerder aan eiseres de op 13 november 2006 opgemaakte re-integratievisie toegezonden, die de tussen eiseres en de arbeidsdeskundige van verweerder gemaakte afspraken over re-integratie bevat.
Het tegen het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering van 14 november 2006 gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 juli 2007 ongegrond verklaard. Eiseres heeft bij brief van
28 augustus 2007 tegen dit besluit (hierna: het intrekkingsbesluit) beroep ingesteld.
Het tegen de re-integratievisie gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 juli 2007 ongegrond verklaard. Eiseres heeft bij brief van 4 september 2007 tegen dit besluit (hierna: het re-integratiebesluit) beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld ter zitting van 22 september 2008.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. O.F.X. Roozemond en haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Metman.
Ten aanzien van het intrekkingsbesluit
1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft vastgesteld op minder dan 15% en of in verband daarmee terecht de WAO-uitkering is ingetrokken met ingang van
14 januari 2007.
2. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WAO, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Ingevolge artikel 18, vijfde lid, van de WAO, voor zover hier van belang, wordt in het eerste lid onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
3. Verweerder gaat er volgens het bestreden besluit van uit dat eiseres ondanks haar medische beperkingen gedurende 40 uur per week nog bepaalde arbeid kan verrichten. De medische beperkingen van eiseres zijn vastgesteld door de verzekeringsarts en weergegeven in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeid die eiseres naar de mening van verweerder nog kan verrichten bestaat uit de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van het loon in die functies met het inkomen dat eiseres voorheen met haar werk verdiende – het maatmaninkomen – leidt er volgens verweerder toe dat eiseres minder dan 15% arbeidsongeschikt is en dat de WAO-uitkering daarom moet worden ingetrokken met ingang van 14 januari 2007.
4. Eiseres kan zich daarmee niet verenigen en voert daartoe aan dat haar beperkingen door verweerder zijn onderschat. Zij stelt dat het besluit ten aanzien van de psychische aspecten onzorgvuldig is, omdat er geen onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar haar klachten. Voorts is zij van mening dat verweerder ten onrechte geen medische urenbeperking heeft aangenomen. Eiseres gaat gebukt onder een reeks lichamelijke beperkingen, die deels samenhangen met de psychische klachten. Zij heeft angst- en paniekstoornissen, faalangst, sociale fobie, depressiviteit en chronische hyperventilatie. Daarnaast heeft zij last van bijholteontstekingen, pijn in haar knieën en dyslexie, hetgeen haar belemmert in haar handelingstempo. Eiseres wijst er verder op dat zij als gevolg van medicijngebruik lijdt aan sufheid, slaperigheid en moeheid en dat de medicijnen haar reactievermogen beïnvloeden. Ten slotte voert eiseres aan dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies – gelet op de beperkingen van eiseres – niet als passend kunnen worden beschouwd.
5.1 De verzekeringsarts heeft eiseres op 3 juli 2007 onderzocht en van dit onderzoek op dezelfde datum een rapportage opgemaakt. Daaruit blijkt dat hij bij zijn onderzoek acht heeft geslagen op een brief van 23 mei 2005 van Mentrum, waar eiseres tot augustus 2005 onder behandeling is geweest in verband met haar psychische klachten. Daarnaast heeft de verzekeringsarts informatie van de huisarts van eiseres geraadpleegd. In de rapportage is weergegeven dat eiseres al geruime tijd lijdt aan depressieve en spanningsgerelateerde klachten. Deze leiden tot een aantal beperkingen op het psychische vlak. Daarnaast is sprake van fysieke beperkingen in verband met voet- en knieklachten. De verzekeringsarts concludeert voorts dat eiseres, gelet op de anamnese en het dagverhaal, in staat is voor zichzelf te zorgen, een regelmatige dagindeling heeft en sociale contacten onderhoudt. Daarom moet volgens de verzekeringsarts gesteld worden dat eiseres duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Voor het aannemen van een urenbeperking ziet de verzekeringsarts geen aanleiding. De verzekeringsarts maakt een FML op, waarin de beperkingen van eiseres met betrekking tot het verrichten van arbeid zijn opgenomen.
5.2 De bezwaarverzekeringsarts verricht in het kader van de bezwaarprocedure dossieronderzoek en raadpleegt in dat verband onder meer brieven van Mentrum, de behandelend orthopeed en kno-arts. De bezwaarverzekeringsarts onderschrijft blijkens zijn rapportage van 16 april 2007 grotendeels de conclusies van de verzekeringsarts. Wel ziet de bezwaarverzekeringsarts aanleiding om een aantal toelichtingen op belastingsaspecten in de FML te verwijderen. Met betrekking tot de door eiseres gestelde dyslexie stelt de bezwaarverzekeringsarts dat er, gelet op het bezwaarschrift en enkele andere brieven, naar objectief inzicht geen redenen zijn om aan te nemen dat er sprake is van een zodanige verstoring van het taalbegrip dat dit tot beperkingen in de FML zou moeten leiden. Niettemin handhaaft hij de door de verzekeringsarts aangenomen beperking op het aspect “lezen”.
5.3 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsarts de beperkingen die rechtstreeks voortvloeien uit de psychische en lichamelijk klachten van eiseres heeft onderschat. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de onderzoeksmethoden, argumentatie en bevindingen van de verzekeringsartsen schriftelijk zijn vastgelegd en dat de verzekeringsartsen hun bevindingen mede hebben gebaseerd op informatie van de medische behandelaars van eiseres. Uit deze informatie blijkt onder meer dat de behandeling van eiseres bij Mentrum in augustus 2005 is beëindigd en dat het bezoek van eiseres aan Mentrum in december 2006 eenmalig is geweest en niet heeft geleid tot een vervolgbehandeling. Uit de informatie van Mentrum - die bovendien betrekking heeft op een periode die ver vóór de datum in geding ligt - volgt naar het oordeel van de rechtbank overigens ook niet dat de psychische beperkingen van eiseres ernstiger zijn dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Dat eiseres verdergaande beperkingen ervaart kan niet tot een ander oordeel leiden. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid kan immers alleen rekening worden gehouden met beperkingen waarvoor steun te vinden is in objectieve, medische gegevens. Ook ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiseres in verband met knie- voet- en neus- en bijholteklachten hebben onderschat. Voor een onderzoek door een onafhankelijke deskundige ziet de rechtbank, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.
5.4 Op twee aspecten is de rechtbank echter van oordeel dat de medische beoordeling de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de door eiseres gestelde dyslexie en het medicijngebruik niet leiden tot verdergaande beperkingen in de FML dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
5.5 Eiseres heeft bij het onderzoek door de verzekeringsarts aangegeven te lijden aan dyslexie. De verzekeringsarts heeft naar aanleiding daarvan een beperking aangenomen op het aspect “lezen”. De bezwaarverzekeringsarts heeft - zoals hiervoor aangegeven - geen aanleiding gezien voor het aannemen van verdergaande beperkingen, bijvoorbeeld op het aspect “schrijven”, gelet op de wijze waarop het bezwaarschrift en enkele andere brieven zijn opgesteld. Ter zitting heeft eiseres echter aangegeven dat het bezwaarschrift en de andere brieven en handgeschreven stukken niet door haar, maar door haar partner zijn opgesteld en geschreven. De rechtbank ziet geen grond om aan deze mededeling te twijfelen. Gelet daarop kan de motivering van de bezwaarverzekeringsarts op dit punt geen stand houden. De rechtbank merkt overigens op dat zij zich wel kan verenigen met de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de in het beroepschrift onder punt 17. genoemde klachten niet aan dyslexie zijn toe te schrijven.
5.6 Wat betreft het medicijngebruik stelt de rechtbank vast dat eiseres ten tijde hier in geding onder meer Flurazepam gebruikte. Uit de overgelegde bijsluiter blijkt dat dit medicijn het reactievermogen (rijvaardigheid, bedienen van machines) en het vermogen tot beoordelen (goed waarnemen, nemen van beslissingen) nadelig beïnvloedt door sufheid, geheugenverlies over de periode na inname en spierverslapping. Het besturen van motorrijtuigen en het bedienen van machines wordt ontraden. Voorts blijkt uit de bijsluiter dat geneesmiddelen tegen onder meer zwaarmoedigheid en sterke pijnstillende middelen de werking van Flurazepam kunnen versterken.
De bezwaarverzekeringsarts neemt in zijn rapportage van 4 december 2007 het standpunt in dat eiseres van het medicijn Anafranil en Rivotril een zodanig lage dosering gebruikt dat in redelijkheid geen bijwerkingen zijn te verwachten. Op het gebruik van Flurazepam gaat de bezwaarverzekeringsarts in deze rapportage niet in. Naar aanleiding van (onder meer) de overgelegde bijsluiters rapporteert de bezwaarverzekeringsarts nogmaals op 24 juli 2008. In deze rapportage wordt het medicijn Flurazepam wel genoemd, maar de bezwaarverzekeringsarts volstaat vervolgens met de - ongemotiveerde - conclusie dat de overgelegde gegevens niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank acht deze conclusie niet toereikend, gezien de hiervoor aangehaalde tekst van de bijsluiter.
6. Gelet op het voorgaande is de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet hierop behoeven de arbeidskundige beroepgronden geen bespreking.
Ten aanzien van het re-integratiebesluit
7. De rechtbank zal zich eerst ambtshalve uitlaten over de vraag of het re-integratiebesluit is aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
8. Ingevolge artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot taak uitvoering te geven aan onder meer de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de wettelijke werkloosheidsverzekering en de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet SUWI, heeft het Uwv tevens tot taak te bevorderen dat personen die recht hebben op een uitkering op grond van de in onderdeel a genoemde wetten, worden ingeschakeld in het arbeidsproces.
Artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI bepaalt dat, indien de hiervoor vermelde taak wordt uitgevoerd, het Uwv, nadat het recht op een uitkering op grond van de wetten als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, is vastgesteld, in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde een re-integratievisie vaststelt waarin de verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde zijn vermeld.
Ingevolge artikel 28, aanhef en onder i. en j. van de WAO weigert het Uwv de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk:
i. indien de belanghebbende zonder redelijke gronden niet meewerkt aan het opstellen van de re-integratievisie, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet Suwi (…);
j. indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie (…) niet of niet behoorlijk is nagekomen.
Ingevolge artikel 27, derde lid, van de Werkloosheidswet (WW) weigert het Uwv een WW-uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, indien een belanghebbende niet voldoet aan de in artikel 26, eerste lid, onder l., van de WW opgenomen verplichting te voldoen aan de in de re-integratievisie opgenomen verplichtingen.
9. De rechtbank overweegt dat, gelet op artikel 30a van de Wet SUWI, in een re-integratievisie voor de betrokkene rechten en plichten worden vastgelegd. Het niet nakomen van deze verplichtingen kan ingevolge (onder meer) artikel 28 van de WAO en artikel 27 van de WW gevolgen hebben voor het recht op uitkering. Gelet daarop is een re-integratievisie aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, als daarin duidelijk geformuleerde en voldoende concrete verplichtingen zijn neergelegd die niet al rechtstreeks uit een wettelijk voorschrift voortvloeien. Uitsluitend in dat geval is immers sprake van nieuw in het leven geroepen verplichtingen die van invloed zijn op de rechtspositie van de betrokkene.
10.1 In het onderhavige geval is in de re-integratievisie vastgelegd dat voor eiseres scholing noodzakelijk is en dat het Uwv sociale activering vergoedt. Onder het kopje “Conclusie: wat verwacht UWV van cliënt” is aangekruist:
- cliënt meldt zich voor sociale activering bij de gemeente;
- cliënt gaat op eigen kracht solliciteren tot datum (niet ingevuld);
- cliënt schrijft zich in bij CWI als werkzoekende vóór (niet ingevuld);
10.2 De verplichtingen met betrekking tot het solliciteren en de inschrijving bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) - die overigens onvoldoende concreet zijn omdat daarbij geen datum is ingevuld - vloeien al rechtstreeks voort uit de artikelen 24, eerste lid, aanhef en onder b ten 1º en 26, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW. Indien en voor zover eiseres na de beëindiging van de WAO-uitkering recht heeft op een WW-uitkering zal zij deze verplichtingen moeten nakomen op grond van de genoemde artikelen. Aan het niet nakomen kunnen ingevolge artikel 27 van de WW gevolgen worden verbonden. In zoverre heeft de re-integratievisie voor eiseres dus geen rechtsgevolg.
De rechtbank merkt op dat dit anders kan zijn in het geval een gedeeltelijke WAO-uitkering aan een betrokkene wordt toegekend. In dat geval kan het niet nakomen van de verplichting tot inschrijving bij de CWI en tot het verrichten van sollicitatieactiviteiten
- mits voldoende concreet geformuleerd door daarbij een datum in te vullen - immers leiden tot een weigering van de WAO-uitkering op grond van artikel 28, aanhef en onder j., van de WAO. In zoverre is dan geen sprake van nieuw in het leven geroepen verplichtingen in het kader van de WW, maar wel in het kader van de WAO.
10.3 Ten aanzien van de verplichting om zich voor sociale activering te melden bij de gemeente is sprake van een nieuw in het leven geroepen verplichting en dus van rechtsgevolg. In zoverre is de re-integratievisie dan ook als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb aan te merken.
11. Eiseres heeft tegen de re-integratievisie geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op een volledige WAO-uitkering. Er was daarom geen aanleiding voor het opstellen van een re-integratievisie, aldus eiseres.
12. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat het intrekkingsbesluit, waarin het standpunt is neergelegd dat eiseres weer tot het verrichten van arbeid in staat is, geen stand kan houden. Nu het re-integratiebesluit voortvloeit uit het intrekkingsbesluit, berust ook het re-integratiebesluit niet op een deugdelijke grondslag. Gelet daarop zal de rechtbank het re-integratiebesluit vernietigen. Nadat verweerder zich opnieuw heeft uitgelaten over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 14 januari 2007 zal verweerder ook ten aanzien van het re-integratiebesluit opnieuw op de bezwaren van eiseres moeten beslissen.
Ten aanzien van beide besluiten
13. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 644,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij heeft de rechtbank de zaken aangemerkt als samenhangend en zowel voor het opstellen van de beroepschriften als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Omdat eiseres procedeert met een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze kosten worden voldaan aan de griffier van de rechtbank. Nu de administratieve behandeling van deze zaak plaatsvindt bij de rechtbank Alkmaar, moeten deze kosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank Alkmaar.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van
14 november 2006 beslist met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 78,00 (tweemaal
€ 39,00) vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst het Uwv aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Alkmaar.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2008 door mr. M.A.J. Berkers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. van Erp van Harten, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.