RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.488-2008
RK nummer: 08/5601
Datum uitspraak: 16 december 2008
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 oktober 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 23 september 2008 door de Judge of the 2nd Criminal Division of the Circuit Court in Olsztyn, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen), op [geboortedatum] 1985
wonende [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 december 2008. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en haar raadsman, mr. J. van der Putte, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een decision by the District Court in Nidzica of July 21, 2008, on the application of temporary arrest of for a period of three months as of the date arresting, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank dient derhalve op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef onder a en 2º, van de OLW te beoordelen of het feit zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar is en of op dit feit een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste 12 maanden is gesteld.
Het feit is zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Blijkens het EAB is op het feit in Polen een vrijheidsstraf gesteld van maximaal drie jaren.
De raadsman is van mening dat naar Nederlands recht de aan de opgeëiste persoon verweten gedragingen verschillende kwalificaties op kunnen leveren. Hij heeft aan de rechtbank een Engelse vertaling overgelegd van de in het EAB genoemde Poolse wetsartikelen. Artikel 226 van de Poolse strafwet ziet op de belediging van politieambtenaren, terwijl artikel 222 ziet op het beschamen van de onaantastbaarheid van een politieambtenaar.
Het uiten van de vulgaire en beledigende woorden naar de politieambtenaren toe, is naar Nederlands recht strafbaar op grond van artikel 166 en 167 Sr. Nu op dit feit geen gevangenisstraf is gesteld van ten minste 12 maanden dient de overlevering te worden geweigerd, voor zover deze ziet op de belediging van de politieambtenaren.
De in onderdeel e) van het EAB opgenomen zinsnede “showing striking disregard for the legal order” wijst meer in de richting van het niet opvolgen van een ambtelijk bevel, in Nederland strafbaar op grond van artikel 184 Sr, dan in de richting van openlijk geweld (141 Sr). Het wegduwen van de politieambtenaren, het aan hun uniformen trekken en het schoppen moet dan ook in dit licht worden bezien. Nu op overtreding van artikel 184 Sr geen gevangenisstraf is gesteld van tenminste 12 maanden dient ook voor deze gedragingen de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie is met de raadsman van mening dat de overlevering dient te worden geweigerd voor zover het betreft de belediging van de politieambtenaren, nu hierop geen gevangenisstraf van ten minste 12 maanden is gesteld. De overige gedragingen zijn naar haar mening naar Nederlands recht zowel strafbaar op grond van artikel 180 Sr (wederspannigheid) als op grond van artikel 141 Sr (openlijk geweld)
De rechtbank is van oordeel dat het wegduwen van de politieambtenaren, het trekken aan de uniformen en het schoppen, op het moment dat de partner van de opgeëiste persoon door de politieambtenaren werd aangehouden, naar Nederlands recht strafbaar is op grond van artikel 180 Sr. Nu op dit feit een gevangenisstraf van maximaal één jaar is gesteld, staat artikel 7, eerste lid, aanhef onder a en 2º, van de OLW, aldus niet aan overlevering in de weg.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van wederspannigheid.
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat overlevering voor de beledigende woorden gericht aan de politieambtenaren niet mogelijk is, nu hierop naar Nederlands recht geen gevangenisstraf van ten minste 12 maanden is gesteld. De rechtbank zal derhalve de overlevering weigeren, voor zover het feit ziet op de belediging.
De opgeëiste persoon heeft zich ter zitting niet uitgelaten over de vraag of zij al dan niet schuldig is aan het feit. Zij heeft haar onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
Artikel 6, vijfde lid, van de OLW
De raadsman heeft gesteld dat aan de opgeëiste persoon ten onrechte het rechtsmachtvereiste, neergelegd in artikel 6, vijfde lid, van de OLW wordt tegengeworpen. Immers, aan de achterliggende gedachte van deze bepaling, te weten het voorkomen van straffeloosheid, kan ook anderszins tegemoet worden gekomen, namelijk door afgifte van de zogenaamde dubbele WOTS-garantie door de Nederlandse justitiële autoriteiten. Aldus wordt zeker gesteld, volgens de raadsman, dat opgeëiste persoon, na vervolging en eventueel veroordeling in Polen, haar straf in Nederland mag – en zal - ondergaan. Voor de opgeëiste persoon betekent dit dat een eventuele en bezwarende detentie in Polen, al dan niet in voorarrest, kan uitblijven.
Het verweer slaagt niet omdat het miskent dat het buiten toepassing laten van een wettelijk voorschrift – in dit geval neergelegd in een wet in formele zin – slechts mogelijk is indien die toepassing in strijd is met een rechtens dwingende bepaling van hogere orde, zoals een eenieder verbindende verdragsbepaling of een algemeen of fundamenteel (Europees) rechtsbeginsel. Een dergelijke strijd is echter door de raadsman niet gesteld en uit het verweer kan ook niet eenduidig een dergelijke strijd worden afgeleid. Derhalve kan de enkele stelling van de raadsman, dat artikel 6, vijfde lid, van de OLW buiten toepassing moet blijven, in die zin dat in dit geval niet het vereiste van rechtsmacht wordt gesteld, omdat zo beter aan de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon tegemoet wordt gekomen, niet in de weg staan aan de toepassing van deze formeelwettelijke bepaling.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan, met uitzondering waar het betreft de beledigende woorden gericht aan de opsporingsambtenaren.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 47 en 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van opgeëiste persoon aan de Judge of the 2nd Criminal Division of the Circuit Court in Olsztyn, Polen, ten behoeve van het in Polen tegen haar gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor haar overlevering wordt verzocht, met uitzondering waar het betreft de beledigende woorden gericht aan de opsporingsambtenaren.
WEIGERT de overlevering van opgeëiste persoon aan de Judge of the 2nd Criminal Division of the Circuit Court in Olsztyn, Polen, ten behoeve van het in Polen tegen haar gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor haar overlevering wordt verzocht, voor zover het betreft de beledigende woorden gericht aan de opsporingsambtenaren.
Aldus gedaan door
mr. M.F.J.M. de Werd, voorzitter,
mrs. H.P.H.I. Cleerdin en M.M. van der Nat, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2008.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.