Parketnummer: 13/523380-07
Datum uitspraak: 16 december 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 februari 2008, 9 mei 2008 en 27 juni 2008 en 2 december 2008.
Aan verdachte is telastegelegd dat
hij op of omstreeks 16 september 2007 te Hilversum opzettelijk brand heeft gesticht tegen, in elk geval in de onmiddellijke nabijheid van (de gevel van) het pand Langgewenst 42, waarin zich een of meer woningen en/of een bedrijfspand bevonden,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een of meer brandende lucifers en/of een brandende aansteker, in elk geval met behulp van een of meer brandende en/of smeulende voorwerpen, een of meer zich tegen, in elk geval in de onmiddellijke nabijheid van (de gevel van) het pand Langgewenst 42 bevindende goederen in brand gestoken,
te weten (onder meer) een of meer tafels en/of stoelen,
ten gevolge waarvan die goederen en/of het pand Langgewenst 42 geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand aan en/of in het pand Langgewenst 42 is ontstaan,
- terwijl het feit de dood van [slachtoffer brand] (geboren op [geboortedatum] 1988) die zich in een woning in het pand Langgewenst 42 bevond, ten gevolge heeft gehad en
- terwijl levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of
meer personen in dat pand en/of in een of meer omliggende panden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was en/of
- terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of omliggende panden en/of zich daarin en/of in de onmiddellijke nabijheid daarvan bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was
hij op of omstreeks 16 september 2007 te Hilversum opzettelijk brand heeft gesticht in een brandgang gelegen tussen de panden Langgewenst 42 en/of Huizerstraat 2 en/of Huizerstraat 4 en/of Huizerstraat 6 en/of Huizerstraat 8 en/of Koninginneweg 62(a) en/of Koninginneweg 64(a) en/of Koninginneweg 66, te weten tegen, in elk geval in de onmiddellijke nabijheid van (de achtergevel van) het pand Huizerstraat 4, waarin zich een of meer woningen bevonden,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een of meer brandende lucifers en/of een brandende aansteker, in elk geval met behulp van een of meer brandende en/of smeulende voorwerpen, een of meer zich tegen, in elk geval in de onmiddellijke nabijheid van (de achtergevel van) het pand Huizerstraat 4 bevindende goederen in brand gestoken,
te weten (onder meer) een of meer vuilniszakken,
ten gevolge waarvan die goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en/of brand aan, in elk geval in de onmiddellijke nabijheid van (de achtergevel van) het pand Huizerstraat 4 is ontstaan,
- terwijl levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer personen in dat pand en/of in een of meer omliggende panden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was en/of
- terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of omliggende panden en/of zich daarin en/of in de onmiddellijke nabijheid daarvan bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was
hij op of omstreeks 16 september 2007 te Hilversum opzettelijk brand heeft gesticht in een brandgang gelegen tussen de panden Langgewenst 42 en/of Huizerstraat 2 en/of Huizerstraat 4 en/of Huizerstraat 6 en/of Huizerstraat 8 en/of Koninginneweg 62(a) en/of Koninginneweg 64(a) en/of Koninginneweg 66, te weten in de onmiddellijke nabijheid van (de achtergevel van) het/de pand(en) Koninginneweg 62(a) en/of Koninginneweg 64(a) en/of Huizerstraat 6,
waarin zich een of meer woningen en/of bedrijfspanden bevonden,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een of meer brandende lucifers en/of een brandende aansteker, in elk geval met behulp van een of meer brandende en/of smeulende voorwerpen, een of meer zich in de onmiddellijke nabijheid van (de achtergevel van) het/de pand(en) Koninginneweg 62(a) en/of Koninginneweg 64(a) en/of Huizerstraat 6 bevindende goederen in brand gestoken,
te weten (onder meer) een of meer vuilcontainers,
ten gevolge waarvan die goederen en/of (de achtergevel van) het/de pand(en) Koninginneweg 62(a) en/of Koninginneweg 64(a) en/of Huizerstraat 6 geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand aan en/of in, in elk geval in de onmiddellijke nabijheid van (de achtergevel van) een of meer van die panden is ontstaan,
- terwijl levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer personen in dat/die pand(en) en/of in een of meer omliggende panden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was en/of
- terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat/die pand(en) en/of omliggende panden en/of zich daarin en/of in de onmiddellijke nabijheid daarvan bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting staan – voor zover voor de beoordeling van belang – de volgende feiten vast.
Op 16 september 2007 heeft er een brand gewoed in het pand gelegen aan Langgewenst 42 te Hilversum. De technische recherche van de politie Gooi en Vechtstreek heeft onderzoek gedaan naar de oorzaak en gevolgen van deze brand en daarvan verslag gedaan in een proces-verbaal van 27 november 2007. Daaruit is gebleken dat deze brand is ontstaan ter hoogte van of in een stapel tuinstoelen en tafels die tegen de zijgevel van dit pand stonden. De brand is vervolgens via een vernielde ruit naar de binnenkant van het pand verplaatst en vandaar door het pand heen. Bij deze brand is [slachtoffer brand] om het leven gekomen door koolmonoxidevergiftiging.
Uit voornoemd onderzoek blijkt dat er diezelfde dag nog twee brandhaarden waren, nabij eerder genoemde brandhaard. De tweede brandhaard, tegen de gevel bij de achterdeur van het pand aan de Huizerstraat 4, is gedoofd door gebrek aan zuurstof, waardoor de schade beperkt is gebleven. De derde brandhaard bevond zich in twee containers met tandarts afval, die dichtbij de achtergevel en deuren van het pand aan de Koninginneweg 64A stonden. Deze containers zijn tot op de bodem afgebrand. Als gevolg van deze brandhaard is ondermeer schade ontstaan aan het pand aan de Huizerstraat 6 en Koninginneweg 62.
De technische recherche heeft vastgesteld dat de drie brandhaarden zich dicht bij elkaar bevonden, alle drie ongeveer gelijktijdig zijn ontstaan, maar niet aan elkaar te wijten waren. Er zijn geen externe aanwijzingen gevonden die het ontstaan van de drie brandhaarden redelijkerwijs kunnen verklaren, waardoor deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn ontstaan door al dan niet opzettelijk achterlaten of bijbrengen van vuur in enigerlei vorm.
Uit het technisch onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit kan worden afgeleid wie het vuur bij de drie brandhaarden heeft achtergelaten of gebracht.
4. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft tijdens haar requisitoir verklaard dat de verdenking jegens verdachte is gebaseerd op drie pijlers, te weten de verklaringen van getuige [getuige 1], getuige [getuige 2] - de oudere broer van verdachte - en verdachte zelf. Zij heeft de bewijswaarde van deze drie pijlers afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat deze onvoldoende wettig bewijs opleveren van het telastegelegde. Bovendien heeft zij ook niet de overtuiging dat verdachte het telastegelegde heeft gepleegd. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het telastegelegde.
5. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het telastegelegde wegens gebrek aan bewijs. Zij heeft daarbij verwezen naar hetgeen de deskundige
dr. R. Horselenberg, psycholoog verbonden aan de Capaciteitsgroep Metajuridica van de Universiteit Maastricht, in zijn rapport van 16 juni 2008 heeft vermeld over de onbetrouwbaarheid van de door [getuige 1], [getuige 2] en verdachte afgelegde verklaringen.
6. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, hetgeen verdachte telaste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Dit oordeel is op het volgende gebaseerd.
Uit eerder genoemd rapport van de technische recherche blijkt niet dat sporen zijn aangetroffen die een verband leggen tussen verdachte en de branden. Dat betekent dat, bij gebrek aan technisch bewijs, voor een bewezenverklaring enkel de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en verdachte gebruikt zouden kunnen worden.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij op de ochtend van 16 september 2007 omstreeks 05.30 uur een jongen op het marktterrein heeft zien fietsen. De afstand tussen de jongen en de getuige was 50 à 60 meter. De getuige heeft verklaard dat hij de jongste zoon van – zoals na onderzoek van de politie bleek – de familie [familienaam] heeft gezien. Hij herkende hem aan zijn karakteristieke houding en de bouw van zijn lichaam. Bovendien kon hij de jongen goed in zijn gezicht zien, omdat hij in het licht van de straatverlichting fietste. Bij de rechter-commissaris wees de getuige [getuige 1] op basis van verschillende foto’s die hem werden voorgehouden, de ene keer [getuige 2] en de andere keer verdachte aan als degene die hij op 16 september 2007 zag fietsen. Eerder bij de politie heeft de getuige [getuige 1] op basis van twee pasfoto’s van de gebroeders [familienaam], [getuige 2] aangewezen als degene die hij toen had zien fietsen.
De deskundige Horselenberg heeft in zijn rapport aangegeven dat er redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1]. Over de herkenning van verdachte dan wel zijn broer Raymond door getuige [getuige 1] schrijft de deskundige dat de combinatie tussen afstand en verlichting - het was nog donker - een betrouwbare herkenning onmogelijk maakt, ook als het gaat om een persoon die men goed kent. De rechtbank sluit zich aan bij de bevindingen van de deskundige ten aanzien van deze getuige en neemt deze over. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van deze getuige niet betrouwbaar zijn en derhalve niet kunnen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde.
[getuige 2], heeft meerdere malen verklaringen afgelegd, als getuige maar ook als verdachte van hetgeen zijn broer uiteindelijk telaste is gelegd. [getuige 2] heeft ondermeer verklaard dat verdachte in de nacht van 15 op 16 september 2007 buitenshuis is geweest en dat verdachte hem heeft verteld dat hij de brand heeft aangestoken. Hij heeft daarover echter meerdere malen verschillend en ook tegenstrijdig verklaard.
De deskundige Horselenberg is in zijn rapportage ingegaan op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 2]. Horselenberg stelt vast dat [getuige 2] onwaarheden heeft verteld aan de verhoorders. Dat lijkt volgens hem niet ingegeven te zijn door een suggestieve vraagstelling, maar kan verband houden met het feit dat er bij hem mogelijk sprake is van zwakbegaafdheid. Uit onderzoek blijkt dat zwakbegaafdheid een factor is die bijdraagt aan het afleggen van valse verklaringen. Zwakbegaafdheid veroorzaakt suggestibiliteit en inschikkelijkheid, factoren die een verdachte kwetsbaar maken voor het afleggen van valse verklaringen. Tijdens de verhoren van [getuige 2] zijn bijna geen suggestieve vragen gesteld, hetgeen het maken van een schatting van de mate van suggestibiliteit van [getuige 2] bemoeilijkt. Uit de verhoren kan wel worden afgeleid dat [getuige 2] inschikkelijk is; het feit dat [getuige 2] zo actief heeft meegewerkt en daarbij niet heeft geschroomd om onwaarheden te vertellen, zou ook als inschikkelijkheid kunnen worden opgevat. Voorts blijkt uit de verhoren dat [getuige 2] geen besef heeft van tijd, nu hij niet kan aangeven op welke dag verdachte hem over de brand heeft verteld en wanneer verdachte ‘s nachts buitenshuis was, aldus de deskundige. De rechtbank sluit zich aan bij de bevindingen van de deskundige en neemt deze over. Gelet op deze bevindingen, en het feit dat verklaringen van anderen de verklaring van [getuige 2] niet ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [getuige 2] niet betrouwbaar zijn, zodat deze niet kunnen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde.
Verklaringen verdachte [verdachte]
Ter terechtzitting van 2 december 2008 en tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 23 november 2007 heeft verdachte ontkend het telastegelegde te hebben gepleegd.
Bij de politie heeft verdachte telkens wisselende verklaringen afgelegd over zijn betrokkenheid bij het telastegelegde. Hij heeft meerdere malen ontkend het telastegelegde te hebben begaan, maar hij heeft ook onder meer verklaard dat hij een plastic container met vier wielen over een schutting heeft getrokken, tegen een witte muur met deur heeft aangezet en met een lucifer in brand heeft gestoken. Uit het proces-verbaal van 18 januari 2008 blijkt echter dat de verbalisanten die ter plaatste zijn gaan kijken, het onmogelijk achten dat één persoon met een container over de door verdachte bedoelde schutting zou kunnen klimmen.
De deskundige Horselenberg stelt dat uit de rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie blijkt dat verdachte op licht tot matig zwakzinnig niveau functioneert, hetgeen hem kwetsbaar maakt voor het afleggen van een valse verklaring. Ook stelt hij vast dat verdachte geen besef heeft van tijd. De deskundige vermeldt verder dat bij de verhoren van verdachte door de politie veelvuldig suggestieve vragen werden gesteld, daaronder begrepen vragen die veel zijn herhaald. Tevens constateert de deskundige dat op verdachte druk is uitgeoefend en dat dit effect op de verdachte heeft gehad in die zin dat hij is gaan verklaren over zijn betrokkenheid bij de brand. Hij constateert dat de ‘good cop/bad cop-strategie’ werd toegepast en dat de verhoorders de relevantie van bepaalde feiten minimaliseerden, waardoor verdachte werd gestimuleerd de waarheid te vertellen. Door te blijven hameren op het feit dat bekennen zou opluchten, bekende verdachte uiteindelijk. Ook stelt de deskundige vast dat de verhoorders verdachte hebben aangezet tot imagineren, zoals het in een toneelstukje naspelen van wat er zou zijn gebeurd. Dit imagineren heeft verdachte beïnvloed.
De deskundige Horselenberg stelt vast dat de verklaringen van verdachte dusdanig onwaarschijnlijk zijn of tegenstrijdig zijn met wat er uit het dossier blijkt, dat er ernstig moet worden getwijfeld aan het waarheidsgehalte van zijn verklaringen. De elementen in de verklaringen van verdachte die zouden kunnen worden betiteld als daderkennis zijn niet afkomstig uit eigen geheugen, maar door druk ontstaan en hem gesuggereerd door de verbalisanten. Bovendien worden de verhalen in de bekentenis van verdachte gekenmerkt door twee processen die twijfel aan het waarheidsgehalte van zijn bekentenis rechtvaardigen. Ten eerste spreekt verdachte steeds reconstructief in termen van hypothetische constructies en ten tweede blijft hij steeds twijfel uiten over hetgeen hij heeft verteld. Beide elementen ondersteunen de conclusie dat het verhaal van de bekentenis door de verdachte niet afkomstig is uit zijn eigen geheugen, maar is opgebouwd in het verhoor. Aldus de deskundige, die dan ook concludeert dat alle factoren die hij in zijn rapport heeft besproken wijzen in de richting van een valse bekentenis. Hij geeft aan in zijn onderzoek meer steun te hebben gevonden voor een scenario waarin de bekentenis door verdachte vals is dan voor een scenario waarin die bekentenis waarheidsgetrouw is. De rechtbank sluit zich aan bij de bevindingen van de deskundige en neemt deze over. Gelet op deze bevindingen is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van verdachte niet betrouwbaar zijn, zodat deze niet kunnen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde.
Nu de verklaringen van voornoemde getuigen en verdachte niet bruikbaar zijn voor het bewijs en ander, waaronder technisch, bewijs ontbreekt, kan de rechtbank niet anders dan vaststellen dat er geen bewijs is dat verdachte het telastegelegde heeft begaan.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat de bewijsmiddelen, indien betrouwbaar, onvoldoende zouden zijn voor een bewezenverklaring van het telastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat het telastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en E.T. Vreugdenhil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2008.